GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in de beroepen van X te Z, belang-hebbende,
- een uitspraak van de ambtenaar belast met de invordering van de Dienst Centrale Omslagheffing te Alkmaar, hierna verweerder, gedagtekend 19 april 2002, betreffende de ten name van belanghebbende genomen kostenbeschikking van 30 januari 2002 waarbij belanghebbende kosten voor het verzenden van een aan-maning tot betaling (verder de aanmaningskosten) ten bedrage van € 4 in reke-ning zijn gebracht, en
- een uitspraak van verweerder, gedagtekend 19 april 2002, betreffende de ten name van belanghebbende genomen kostenbeschikking, gedagtekend 2 april 2002, waarbij belanghebbende kosten voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling (verder de betekeningskosten) ten bedrage van € 39 in rekening zijn gebracht.
Na de zitting van 11 februari 2003 kwam het Hof tot het voorlopig oordeel dat bovenstaande beroepen gegrond zijn en dat belanghebbende recht heeft op vergoe-ding van het door hem betaalde griffierecht, alsmede op vergoeding van zijn proces-kosten. Omdat het Hof tot die conclusie kwam op gronden die nog niet eerder in de procedure aan de orde waren gekomen, heeft het Hof besloten dit voorlopig oordeel aan partijen toe te zenden en partijen de gelegenheid te bieden daarop op een nieuwe zitting welke op 20 maart 2003 zou plaatsvinden te reageren.
Vervolgens heeft belanghebbende het Hof diverse brieven (met bijlagen) gestuurd. Ook verweerder heeft stukken ingediend. In een daarvan schrijft verweerder dat hij instemt met het voorlopig oordeel van het Hof.
De gemachtigde van belanghebbende heeft om uitstel gevraagd van de mondelinge behandeling van 20 maart 2003, omdat zij stelde dat haar agenda tot half april 2003 vol was. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen omdat er geen sprake was van een gewichtige reden dat uitstel rechtvaardigde. Redengevend voor dit oordeel was:
- dat de mondelinge behandeling er toe strekte om - zoals belanghebbende was meegedeeld - partijen de gelegenheid te bieden te reageren op 's Hof voorlopig oordeel dat belanghebbendes beroep gegrond was,
- dat de zaak naar aard en belang betrekkelijk eenvoudig was,
- dat een juridisch deskundige in staat moest worden geacht binnen drie weken commentaar te leveren op eerdergenoemd oordeel van het Hof, dit commentaar met hem te bespreken en een - eventueel door belanghebbende voor te dragen - pleitnota op te stellen,
- dat belanghebbende zich op de eerste mondelinge behandeling niet had laten bij-staan,
- dat de terechtzitting op een dusdanig vroeg tijdstip plaats zou vinden, te weten van 9.00 tot 9.30 uur dat het bijwonen van de zitting zo min mogelijk tijd van belanghebbende en/of een derde zou vergen.
In dit verband is ook van belang hetgeen het Hof onder 8.7 en 8.9 heeft overwogen.
Het beroep is - tezamen met het beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van verweerder, betreffende een beschikking van 31 mei 2002 waarbij belanghebbende aanmaningskosten in rekening zijn gebracht (kenmerk Hof 02/4541) - behandeld ter zitting van 11 februari 2003 en 20 maart 2003. Partijen hebben ermee ingestemd dat hetgeen door ieder van hen in de ene zaak ook in de andere wordt geacht te zijn in-gebracht.
Voorafgaande aan de zitting van 20 maart 2003 heeft het Hof gecontroleerd en vast-gesteld dat de griffier de op de zaak betrekking hebbende stukken aan partijen gezonden heeft.
Met betrekking tot het beroep betreffende de beschikking van 30 januari 2002 waar-bij belanghebbende aanmaningskosten ten bedrage van € 4 in rekening zijn gebracht:
- verklaart het Hof het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
- vernietigt de beschikking tot nihil;
- gelast verweerder het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 30 en wijst de Dienst Centrale Omslagheffing te Alkmaar aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
Met betrekking tot het beroep betreffende de kostenbeschikking, gedagtekend 2 april 2002, waarbij belanghebbende betekeningskosten ten bedrage van € 39 in rekening zijn gebracht:
- verklaart het Hof het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak, en
- vernietigt de beschikking tot nihil.
1.1. De ambtenaar belast met de heffing van de Dienst Centrale Omslagheffing te Alkmaar (verder het DCO) heeft belanghebbende voor de jaren 2000 en 2001 aan-slagen opgelegd ten bedrage van in totaal ¦ 956. Het betreft de volgende omslagen van het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier te Edam (het Hoogheemraadschap) en van het waterschap Het Lange Rond te Alk-maar:
Dagtekening Aanslagnummer Bedrag in guldens
1. 31 maart 2000 00261971 183
2. 31 mei 2000 0064788 314
3. 31 januari 2001 10379695 196
4. 30 juni 2001 10614577 263
Totaal 956
1.2. Belanghebbende heeft tegen de Omslagen geen bezwaar gemaakt.
1.3. Belanghebbende heeft op 20 april 2000 kwijtschelding gevraagd van de aanslag gedagtekend 31 maart 2000. Verweerder heeft belanghebbendes verzoek bij beschik-king van 16 juni 2000 afgewezen en belanghebbende een betalingsregeling aangebo-den inhoudende dat het nog te betalen bedrag in 3 maandelijkse termijnen mocht worden betaald. De eerste termijn diende voor 15 juli 2000 en de laatste diende op 30 september 2000 te worden voldaan.
Belanghebbende heeft tegen die afwijzing beroep aangetekend, welk beroep ver-weerder op 17 juli 2000 heeft afgewezen. Daarbij heeft verweerder belanghebbende er op gewezen dat de 'eerder verstrekte betalingsregeling' gehandhaafd blijft.
1.4. Belanghebbende heeft op 11 juli 2001 kwijtschelding gevraagd van de aanslag gedagtekend 31 januari 2001. Verweerder heeft belanghebbendes verzoek bij beschikking van 13 juli 2001 afgewezen en belanghebbende een betalingsregeling aangeboden inhoudende dat het nog te betalen bedrag in 4 maandelijkse termijnen mocht worden betaald. De eerste termijn diende voor 15 augustus 2001 en de laatste diende op 30 november 2001 te worden voldaan.
1.5. Belanghebbende heeft op 11 juli 2001 kwijtschelding gevraagd van de aanslag gedagtekend 30 juni 2001. Verweerder heeft belanghebbendes verzoek bij beschik-king van 11 juli 2001 afgewezen en belanghebbende een betalingsregeling aangebo-den inhoudende dat het nog te betalen bedrag in 5 maandelijkse termijnen mocht worden betaald. De eerste termijn diende voor 15 augustus 2001 en de laatste diende op 31 december 2001 te worden voldaan.
1.6. Op telefonisch verzoek van belanghebbende, gedaan in juli 2001, heeft verweer-der belanghebbende mondeling uitstel van betaling verleend voor de Omslagen van 31 maart 2000, 31 mei 2000 en 31 januari 2001 tot uiterlijk 31 december 2001.
1.7. Op 21 december 2001 schrijft verweerder belanghebbende:
Hierbij deel ik u mede dat ik heb besloten om de betalingsregeling welke u eerder is toe-gestaan in te trekken. De betalingsregeling is toegestaan omdat er op dat moment geen inko-men was waaruit het verschuldigde kon worden betaald. Afgesproken is dat wanneer de na-betaling van het GAK en de WAZ uitkering een feit zouden zijn er prompte betaling van uw zijde zou volgen.
In het laatste telefoongesprek (...) heeft u gezegd dat de nabetaling door het GAK is gedaan en dat de waz uitkering is toegekend. U heeft in dat gesprek ook gezegd dat u nog niet tot betaling bent overgegaan omdat u vindt dat er sprake is van een onvoldoende uitkering van het GAK. Dit is mijns inziens een geschil tussen u en het GAK. In mijn administratie staan de volgende aanslagen (…) nog open: (…)
Totaal: ƒ 956,00 (….) € 433,81.
Hierbij nodig ik u om het verschuldigde bedrag binnen 14 dagen op mijn rekening over te maken."
1.8. Belanghebbende schrijft op 24 december 2001 als reactie:
Uw brief dd 21-12-2001 bevat enige feitelijke onjuistheden: (...)
Er is afgesproken dat de betaling zou (kunnen) worden voldaan indien het inkomen (…) zal worden aangevuld tot het toegekende minimum - uitkering welke was toegezegd, a) door de uitkerende instantie GAK (…) dan wel b) de in de plaats hiervan door de gemeente te ver-strekken (overbruggings)krediet dan wel vervangende (…) bijstandsuitkering. (...)
Er is feitelijk uitstel van betaling verleend/ toegezegd door U totdat die betaling (…) zou gaan geschieden. (…) Vooralsnog ziet belanghebbende geen (juridisch valide) reden waarom de betalingsregeling (…) zou moeten worden ingetrokken. Dit zal dan tevens in strijd zijn met de gentlemans agreement, feitelijk eveneens te zijn een toezegging waarop van toepas-sing het wetsleerstuk "opgewekt vertrouwen". Hiertegen tekent belanghebbende bij deze dan ook bezwaar aan.
1.9. Daarop schrijft verweerder belanghebbende op 25 januari 2002:
Uw brief is een reactie op mijn brief van 21 december 2001 waarin u eraan wordt herinnerd dat, indien voor 29 december 2001geen betaling zal plaats vinden, het uitstel van betaling voor vier nog openstaande aanslagen (…) per die datum komt te vervallen. (…) Op uw tele-fonisch verzoek is de regeling vervolgens omgezet in uitstel van betaling tot uiterlijk 29 de-cember 2001. Dat u thans in uw brief op merkt dat er door het GAK niet,of een lager bedrag, aan u is uitgekeerd is niet van invloed op de beslissing. Een geschil over een bedrag aan uit-kering is een zaak tussen u en het GAK. De DCO is geen partij in deze. Zoals de DCO even-min partij is in het in de brief genoemde geschil tussen u en de gemeente. Bergen. Het ver-vallen van het uitstel zoals aangekondigd in mijn brief van 21 december 2001 blijft gehand-haafd.
Ik nodig u nogmaals uit om per omgaande het verschuldigde bedrag van € 433,81 aan mij over te maken. Indien geen betaling wordt ontvangen, ben ik genoodzaakt de invordering voort te zetten.
1.10. Wegens een betalingsachterstand van € 437,80 heeft verweerder belangheb-bende op 30 januari 2002 een 'AANMANING' gestuurd met daarbij gevoegd:
- een 'euro-acceptgiro', vermeldende een bedrag van € 437,80;
- een bij de acceptgiro horend strookje waarop geen specificatie vermeld staat.
1.11. Op 1 februari 2002 heeft belanghebbende een brief aan de Officier van Justitie gestuurd met het verzoek om de ambtenaren van verweerder strafrechtelijk te vervol-gen. Een afschrift van deze brief heeft belanghebbende aan verweerder gestuurd.
1.12. Op 2 april 2002 heeft de belastingdeurwaarder in opdracht van verweerder een dwangbevel, gedagtekend 11 maart 2002, met vermelding van de Omslagen, aan belanghebbende betekend. Op de akte van betekening staat onder andere:
"Het bedrag van de aanslag is € 433,81 (…)
Kosten van de aanmaning € 4,00 (…)
De kosten van deze akte € 39,00 (…)
Totaal € 472,81 (…)
BINNNEN TWEE DAGEN TE BETALEN Totaal € 472,81. (…)
Tegen het bedrag van de kosten voor het betekenen van het dwangbevel kan op grond van artikel 7 van de kostenwet, een beroepschrift worden ingediend bij de ambtenaar belast met de invordering."
1.13. Op 3 april 2002 schrijft belanghebbende verweerder onder andere:
"BEROEP/BEZWAARSCHRIFT (…)
A) Gericht tegen het dwangbevel (…) totaal E 433,81 en kosten aanmaning 4 (…)
B) Gericht tegen de kosten dagvaarding E 39 (…)
Ad kosten E 4: Tegen deze kosten is bezwaar gemaakt waarop niet inhoudelijk is beslist."
1.14. Verweerder heeft belanghebbendes geschrift van 3 april 2002 gesplitst:
- in een bezwaarschrift gericht tegen de aanmaningskosten ten bedrage van € 4, en
- in een beroepschrift gericht tegen de betekeningskosten ten bedrage van € 39.
1.15. Bij uitspraak op bezwaar, gedagtekend 19 april 2002, heeft verweerder belang-hebbendes bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder schrijft:
Gezien het feit dat de aanmaning op 30 januari 2002 gedagtekend is en ik uw bezwaarschrift op 3 april 2002 heb ontvangen, verklaar ik uw bezwaar niet-ontvankelijk.
1.16. Bij uitspraak op het beroep, gedagtekend 19 april 2002, heeft verweerder belanghebbendes beroep tegen de betekeningskosten, ongegrond verklaard.
1.17. Van belanghebbende is op 26 april 2002 zowel een beroepschrift tegen de on-der 1.15 als tegen de onder 1.16 vermelde uitspraak ontvangen.
1.18. Het Hof heeft deze beroepen gevoegd.
2. In geschil is:
- Heeft verweerder belanghebbende bij beschikking, gedagtekend 30 januari 2002, voor het verzenden van de aanmaning tot betaling op basis van de Kostenwet in-vordering rijksbelastingen (verder de Kostenwet) kosten (verder de aanmanings-kosten) in rekening gebracht; en zo ja is dit terecht gebeurd?
- Heeft verweerder belanghebbende bij beschikking, gedagtekend 2 april 2002, voor het betekenen van het dwangbevel met bevel tot betaling op basis van de Kostenwet terecht € 39 kosten (verder de betekeningskosten) in rekening gebracht?
- Bij een bevestigende beantwoording is voorts in geschil of verweerder met be-trekking tot het nemen van deze beschikkingen dan wel in de bezwaarfase in strijd heeft gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur?
3. Belanghebbende heeft het volgende verklaard:
Ik ben überhaupt geen waterschapsbelasting verschuldigd. Ten onrechte is mijn kwijtscheldingsverzoek afgewezen. Er liep een betalingsregeling. De aanmaning heb ik nooit ontvangen en voldoet ook niet aan de wettelijke eisen, zo wordt het bedrag van € 4 niet genoemd. Ik ben ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Mijn brief van 1 februari 2002 aan de Officier van Justitie moet als een bezwaarschrift tegen het in rekening brengen van aanmaningskosten worden gezien. Bovendien bevatte de beschikking inzake de aanmaningskosten geen rechtsmiddelverwijzing.
Ik beroep mij voorts op schending van het vertrouwensbeginsel.
Er is bij mij geen sprake van betalingsonwil, maar van betalingsonmacht.
Ter zitting heeft hij daar nog aan toegevoegd:
[op 11 februari 2003]
Waar haal ik € 400 vandaan om de Omslagen te betalen. Ik zit op het minimum en kan amper rondkomen. Ik ben zelfs niet in staat te pinnen. Mij is een uitkering toe-gekend, maar die wordt niet uitbetaald.
Ik heb een fraai huis, maar ik kan de hypotheek niet betalen. Mijn aandelen zijn ver-pand, daar kan ik niet aankomen. Mijn vermogen is negatief. Toen ik na procederen uiteindelijke een groot bedrag van de uitkerende instantie ontving, heb ik hiermee mijn hypotheekrenteschuld afgelost. Kunnen wonen is toch belangrijker dan het betalen van de Omslagen?
[op 20 maart 2003]
Ik teken nogmaals protest aan tegen de afwijzing van mijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling te verlenen.
Sinds lang ben ik ondernemer; ik ben na het begin van mijn arbeidsongeschiktheid hiermee doorgegaan omdat mijn kosten doorlopen. Mijn zoon helpt mij omdat ik vanwege mijn ziekte niet met een toetsenbord kan werken. Van Q huur ik kantoorruimte. Ik draai met verlies omdat de omzet onvoldoende is om de kosten te dekken. Mijn omzet heeft de afgelopen tijd ¦ 30.000 bedragen, mijn kosten bedroe-gen ¦ 20.000. Ik dek mijn verliezen uit aanwezige reserves.
4. Verweerder heeft het volgende verklaard:
Belanghebbende heeft geen bezwaar ingediend tegen de Omslagen. Belanghebben-des verzoeken om kwijtschelding zijn afgewezen omdat hij eigenaar is van een woning met een vrije verkoopwaarde die uitstijgt boven de openstaande schuld. Als-dan is het inkomen van belanghebbende niet meer van belang. Mogelijke geschillen tussen belanghebbende en het GAK hebben geen invloed op de onderhavige zaak.
Een tot een bepaald tijdstip verleend uitstel komt van rechtswege te vervallen als dat tijdstip is verstreken. Dit is voor afloop van de termijn bij brief van 21 december 2001 aan belanghebbende gemeld.
Overigens heeft belanghebbende in november 2001 een nabetaling van het GAK ontvangen. Hij heeft dit bedrag geheel besteed aan achterstallige hypotheekrente. De verleende betalingsregeling voor de Omslagen strekte zich niet uit tot na 31 decem-ber 2001.
Belanghebbende heeft tot dusver geen enkele aanslag betaald.
Ter zitting van 11 februari 2003 heeft hij daar nog aan toegevoegd:
De aanmaning van 31 mei 2002 is handmatig aangemaakt. Ik weet niet 100% zeker of daar een rechtsmiddelverwijzing heeft bijgezeten. Ik ga daar wel vanuit.
5.1. Ingevolge artikel 15 van de Omslagverordening Uitwaterende Sluizen 2000 en 2001 en artikel 22 van de Omslagverordening waterschap Het Lange Rond 2000 en 2001 zijn de Omslagen invorderbaar in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste verviel op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede twee maanden later.
5.2. Paragraaf 1 ('Algemene uitgangspunten uitstelbeleid') van de Leidraad invor-dering waterschapsbelasting (verder de Leidraad) bevat beleid van het DCO met betrekking tot het verlenen van uitstel en het nemen van invorderingsmaatregelen. In aantekening 1 van genoemde paragraaf staat onder andere:
1. Ingevolge artikel 25 van de wet (Hof: de Invorderingswet 1990) kan de ambtenaar belast met de invordering onder door hem te stellen voorwaarden uitstel van betaling verlenen (…).
5.3. Uit de gedingstukken (zie bijvoorbeeld verweerders uitspraak, vermeld onder 1.16) en uit de feiten volgt (zie onder andere 1.6) dat verweerder belanghebbende op diens verzoek in de loop van 2001 op verschillende momenten uitstel van betaling voor de Omslagen heeft verleend en wel uiteindelijk in die zin dat alle Omslagen uiterlijk op 31 december 2001 moesten worden betaald. Partijen verschillen van me-ning over de achtergrond van, respectievelijk de voorwaarden waaronder het uitstel is verleend (zie 1.7 tot en met 1.9).
5.4. In paragraaf 1 van de Leidraad staat voorts onder meer:
Beëindiging uitstel/intrekking beschikking
7 Het uitstel wordt onder meer bij beschikking ingetrokken indien:
a. niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is verleend;
b. tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn verstrekt;
c. de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;
d. er een situatie is ontstaan zoals omschreven in de artikelen 10/15 van de wet en de ambtenaar belast met de invordering van mening is dat de verhaalbaarheid van de belastingschuld, waarvoor uitstel is verleend, in ernstig gevaar komt;
e. de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig veranderen of zijn ver-anderd dat het naar het oordeel van de ambtenaar belast met de invordering onjuist is het uitstel te continueren;
f. de medewerking van de verzoeker aan het Waterschap naar het oordeel van de amb-tenaar belast met de invordering onvoldoende wordt geacht.
Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel
10 Wanneer het uitstel is verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip is verstreken dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.
Geen dwanginvordering tijdens verleend uitstel
11 De tweede volzin van artikel 25 bepaalt wat het gevolg is van het verlenen van uitstel van betaling: gedurende het uitstel wordt de dwanginvordering niet aangevangen danwel geschorst. Tenzij in de leidraad anders aangegeven kunnen in de periode dat met betrek-king tot een belastingaanslag uitstel loopt, ten aanzien daarvan dus geen dwanginvordering worden aangevangen of voortgezet en kan geen verrekening plaatsvinden.
12 Indien de ambtenaar belast met de invordering geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend uitstel intrekt danwel het dagelijks bestuur afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of intrekking, wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn van tien dagen na dagtekening van de beschikking terzake. Hetzelfde geldt indien het uitstel van betaling van rechtswege is ver-streken en terzake daarvan een mededeling is gedaan. Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats indien er aanwijzingen zijn dat de belangen van het waterschap kunnen worden geschaad. (…).
5.5. In de brief van 21 december 2001 (zie 1.7) schrijft verweerder dat hij besloten heeft de aan belanghebbende toegestane betalingsregeling in te trekken en dat hij belanghebbende uitnodigt om het verschuldigde binnen 14 dagen (dat wil zeggen ui-terlijk op 4 januari 2002) te betalen. Deze brief is naar het oordeel van het Hof een intrekking van het uitstel, als bedoeld in aantekening 7 in paragraaf 1 van de Lei-draad. Daaraan doet niet af dat belanghebbende zonder deze brief de Omslagen ui-terlijk per 31 december 2001 had moeten betalen. Gelet op haar bewoordingen is deze brief niet een mededeling als bedoeld in de tweede volzin van aantekening 12 in paragraaf 1 van de Leidraad.
5.6. Uit voorgaande rechtsoverweging en gelet op aantekening 12 in paragraaf 1 van de Leidraad volgt dat de brief van 21 december 2001 een voor administratief beroep vatbare beschikking is; ook al bevatte de beschikking geen rechtsmiddelverwijzing.
5.7. Belanghebbendes brief van 24 december 2001 (zie 1.8) merkt het Hof aan als een beroepschrift dat gericht is tegen de in rechtsoverweging 5.7 vermelde beschik-king. Uit die brief blijkt immers dat belanghebbende het niet eens is met het intrek-ken van het uitstel. Hij schrijft zelfs letterlijk dat hij 'bij deze dan ook bezwaar' (slotzin 1.8) aantekent.
Belanghebbende had het beroep ingevolge de Leidraad bij het dagelijks bestuur van het DCO in moeten dienen. Nu hij het beroep naar de ambtenaar belast met de invor-dering heeft gezonden, is het bij een onbevoegd orgaan ingediend. Verweerder heeft het geschrift kennelijk niet als een beroepschrift opgevat en het - ten onrechte - niet naar het bevoegde orgaan doorgezonden (zie art. 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht).
5.8. Uit aantekening 12 in paragraaf 1 van de Leidraad volgt dat de vervolging in beginsel niet wordt voortgezet zolang het dagelijks bestuur van het DCO niet op het beroepschrift heeft beslist. Het DCO heeft niet aannemelijk gemaakt of gesteld dat in casu sprake is van een bijzondere omstandigheid die een afwijking op deze hoofd-regel rechtvaardigt en zulks blijkt ook niet uit de gedingstukken.
5.9. In zijn brief van 25 januari 2002 schrijft verweerder dat de beslissing van 21 december 2001 gehandhaafd blijft. Nu niet verweerder maar het dagelijks bestuur van het DCO de bevoegdheid had op het beroepschrift te beslissen, is deze uitspraak onbevoegd gedaan en mist zij rechtskracht. Verweerder heeft niet gesteld dat het be-voegde orgaan voorafgaande aan de betekening van het dwangbevel op het beroep-schrift heeft beslist.
Dit betekent dat, gelet op aantekening 12 in paragraaf 1 van de Leidraad, het voort-zetten van de vervolging in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
5.10. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de aanmaningskosten en de beteke-ningskosten in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij beschik-king van respectievelijk 30 januari 2002 en 2 april 2002 in rekening heeft gebracht. Beide beschikkingen dienen om die reden te worden vernietigd.
6.1. Met betrekking tot de beschikking betreffende de aanmaningskosten komt daar nog het volgende bij. Belanghebbende heeft het bestaan van deze beschikking ont-kend. Verweerder heeft dat bestreden en gesteld dat met dagtekening 30 januari 2002 ten name van belanghebbende een kostenbeschikking is genomen waarbij belang-hebbende aanmaningskosten ten bedrage van € 4 in rekening zijn gebracht en dat die beschikking op genoemde datum, middels het versturen van de 'AANMANING' en de daarbij gevoegde euro-acceptgiro (zie 1.10), aan belanghebbende toegezonden is.
6.2. Gelet op artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet, kan het bezwaar- of beroep-schrift niet zijn gegrond op de stelling dat de aanmaning niet is ontvangen. Nu het op de euro-acceptgiro vermelde bedrag € 4 hoger is dan het bedrag dat vermeld is in de brief van verweerder van 21 december 2001 (zie 1.10 respectievelijk 1.12), acht het Hof aannemelijk, dat verweerder belanghebbende € 4 aan kosten in rekening heeft gebracht. Het Hof zal de 'AANMANING' dan ook aan merken als een ten name van belanghebbende genomen beschikking waarbij hem aanmaningskosten ten bedrag van € 4 in rekening zijn gebracht.
6.3. Verweerder heeft het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de onder 6.1 vermelde beschikking wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard. Het Hof is van oordeel dat dit - los van hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.10 is overwogen - ten onrechte is gebeurd. Uit het afschrift van belanghebbendes brief van 1 februari 2002 gericht aan de Officier van Justitie (zie 1.11) volgt dat belangheb-bende bezwaren had tegen de beschikking waarbij belanghebbende aanmaningskos-ten in rekening zijn gebracht. Die brief heeft verweerder tijdig ontvangen, zodat belanghebbende ontvankelijk was in zijn bezwaar.
Daar komt bij dat belanghebbende bestreden heeft dat de beschikking een rechtsmid-delverwijzing bevatte. Verweerder heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft niet-ontvan-kelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (art. 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht; verder Awb).
Omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij de bekendmaking van de beschikking er melding van heeft gemaakt dat belanghebbende tegen de beschik-king bij hem bezwaar kon maken en dat de termijn daarvoor zes weken bedroeg, is het Hof van oordeel dat redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat belanghebbende met betrekking tot de tijdige indiening in verzuim is geweest. Hieruit volgt dat, in-dien het Hof er veronderstellenderwijs van uit zou gaan dat het afschrift van de brief van 1 februari 2002 niet als een bezwaarschrift is aan te merken, belanghebbendes aan verweerder gerichte brief van 3 april 2002 als een tijdig ingediend bezwaarschrift kan worden beschouwd.
Verweerder heeft belanghebbendes bezwaarschrift derhalve ten onrechte niet ont-vankelijk verklaard.
6.4. Uit de akte van betekening (zie 1.12) blijkt dat belanghebbende, afgezien van mogelijk in rekening te brengen rente, in totaal € 472,81 moet betalen. Het nog te betalen bedrag is mitsdien € 4 lager dan de som van de bedragen die boven het getal van € 472,81 (zie 1.12) staan vermeld. Gelet op het vertrouwensbeginsel is het Hof van oordeel dat verweerder na 2 april 2002 niet meer dan € 472,81 (exclusief rente) van belanghebbende kan vorderen. Nu de aanmaningskosten € 4 bedragen, betekent dit dat deze kosten niet meer in te vorderen zijn. Hieruit concludeert het Hof dat - los van hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.10 is overwogen - onder deze omstan-digheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur verlangen dat verweerder de beschikking van 30 januari 2001 betreffende de in rekening gebrachte aan-maningskosten ambtshalve tot nihil vermindert.
7. Het Hof concludeert derhalve op grond van het onder 5 en 6 overwogene dat beide beschikkingen moeten worden vernietigd.
8.1. Belanghebbende heeft het Hof verzocht verweerder te veroordelen in de kosten die hij in verband met de behandeling van het beroep bij het Hof (verder de proces-kosten) en van het bezwaar of van het administratief beroep (verder de voorprocedu-rekosten) heeft moeten maken.
8.2. Met betrekking tot een veroordeling in de proceskosten schrijft artikel 8:75 van de Awb voor dat deze plaatsvindt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder het Besluit). Bij de toepassing van dit artikel geldt als hoofdregel dat ingeval een belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld het Hof verweerder in de proceskosten veroordeelt (vgl. Hoge Raad 20 december 1995, nr. 30 728, BNB 1996/74). Met deze hoofdregel en de in het Besluit opgenomen forfaitaire regeling voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand strookt het om in het geval dat een belanghebbende die vertegenwoordigd wordt door een beroepsmatig rechtsbijstand verlenende gemachtigde, geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, de wederpartij in die, geen nadere opgave behoevende, kosten te veroordelen tenzij het oordeel gerechtvaardigd is dat daarop geen aanspraak wordt gemaakt (zie Hoge Raad, 25 oktober 2002, nr. 37 440, VN 2002/55.6).
8.3. Gelet op de inwerkingtreding op 12 maart 2002 van de Wet van 24 januari 2002, Stb. 2002,55 (zie artikel V van deze wet jo artikel 12, eerste lid, van de Tijdelijke re-ferendumwet, in aanmerkingnemende de mededeling onder nummer 19 in de Staats-courant van 28 januari 2002), waarbij artikel 8:75 van de Awb is gewijzigd, geldt met betrekking tot een veroordeling in de voorprocedurekosten verband houdende met het opkomen tegen beschikkingen die genomen zijn op of na 12 maart 2002 dat verweerder in de kosten wordt veroordeeld voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid (verder het nieuwe regime). Ingevolge artikel 8:75 jo artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vindt de kostenveroordeling alsdan plaats als beschreven onder rechtsoverweging 8.2.
8.4. Artikel III van de in de vorige rechtsoverweging vermelde Wet van 24 januari 2002 houdt in dat op beschikkingen die zijn genomen vóór 12 maart 2002 artikel 8:75 van de Awb, zoals dat tot die datum luidde, van toepassing blijft. Met betrek-king tot een veroordeling in de voorprocedurekosten verband houdende met het op-komen tegen dergelijke beschikkingen geldt om die reden het volgende. Indien ver-weerder een besluit neemt en handhaaft dat naderhand door het Hof vernietigd wordt, begaat verweerder jegens de persoon ten laste van wie de beschikking genomen is, een onrechtmatige daad; ook indien verweerder geen verwijt treft. Dit is slechts an-ders indien zich bijzondere omstandigheden voordoen. Belanghebbende heeft onder dit regime (verder het oude regime) recht op vergoeding van zijn werkelijk gemaakte voorprocedurekosten.
8.5. In de onderhavige beroepen gaat het om twee beschikkingen van verweerder; een van 30 januari 2002 en een van 2 april 2002. Dat betekent dat voor wat betreft een veroordeling in de kosten die verband houden met het instellen van bezwaar tegen de eerste beschikking het oude (zie 8.4) en voor wat betreft de kosten die ver-band houden het instellen van administratief beroep tegen de tweede beschikking het nieuwe regime (zie 8.3) van toepassing is.
De beschikkingen zijn door het Hof vernietigd omdat verweerder in strijd met de -hem bindende - Leidraad de dwanginvordering heeft voortgezet. Naar het oordeel van het Hof zijn ze derhalve vernietigd wegens aan het bestuursorgaan te wijten on-rechtmatigheid. Het voorgaande leidt ertoe dat onder zowel onder het oude als het nieuwe regime belanghebbende in beginsel recht heeft op een veroordeling van ver-weerder in de voorprocedurekosten en de proceskosten.
8.6. Belanghebbende stelt dat hij in de bezwaar-/administratiefberoepsfase professio-nele rechtsbijstand van een derde heeft ingeroepen. Omdat de door hem ingescha-kelde belastingadviseur zijn levenspartner is en de rechtsbijstand in die relatie zijn grond vond, bestrijdt verweerder dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van zijn rechtsbijstandskosten.
Gelet op de stempelafdruk van 'Q Belastingconsulente (….)', welke stempelafdruk eerst vanaf 3 april 2002 (zie 1.13) op belanghebbendes geschriften voorkomt, leidt het Hof af dat belanghebbende in ieder geval niet eerder dan vanaf die datum bijstand heeft ingeroepen. Belanghebbende heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
Het Hof acht met betrekking tot de vraag of verweerder in de voorprocedurekosten moet worden veroordeeld niet van belang dat de vernietiging van de litigieuze beschikkingen niet rechtstreeks verband houdt met het door of namens belangheb-bende ingediende bezwaar- of beroepschrift van 3 april 2002, maar voortvloeit uit een brief van belanghebbende (van 24 december 2001) die klaarblijkelijk door hem zelf geschreven is.
8.7. Belanghebbende stelt kennelijk dat het bezwaarschrift van 3 april 2002 door zijn belastingadviseur is geschreven. Vaststaat dat de eerdergenoemde Q zijn levenspartner is en dat belanghebbende gesteld heeft op het vestigingsadres van het kantoor van Q kantoorruimte te huren. Gelet op de uitermate persoonlijke vorm, stijl en inhoud van de brieven waarop geen stempelafdruk voorkomt - en die kennelijk door belanghebbende zelf opgesteld zijn - acht het Hof aannemelijk dat ook het bezwaarschrift dat dezelfde kenmerken bezit door belanghebbende zelf - zonder professionele bijstand - is geschreven; te meer daar uitsluitend de hierboven vermelde stempelafdruk erop duidt dat Q de brief heeft opgesteld. Daar komt bij dat belanghebbende ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat Q hem voorprocedurekosten in rekening heeft gebracht. Daar aan doet niet af dat belanghebbende - nadat hij op 27 februari 2003 door de griffier was bericht dat het voorlopig oordeel van het Hof onder andere inhield dat belanghebbende niet aanne-melijk gemaakt had dat Q hem voorprocedurekosten in rekening had gebracht - het Hof een geschrift heeft gestuurd, gedagtekend 6 maart 2003, waarvan hij stelt dat het een factuur is voor tijdens de voorprocedure en in de beroepsfase door Q verrichte werkzaamheden. De vorm van het geschrift, het ongebrui-kelijk late tijdstip waarop het opgesteld is, te weten circa één jaar na de aanvang van de gestelde werkzaamheden, en de hoogte van het te betalen bedrag (in totaal € 2.582,66), afgezet tegen de aard en het belang van de litigieuze beschikkingen, duiden er niet op dat met dit geschrift belanghebbende kosten in rekening worden gebracht voor het tegen de eerder genoemde beschikkingen in bezwaar of in beroep komen. Om deze redenen kent het Hof aan dit geschrift niet de door belanghebbende gewenste bewijskracht toe. Belanghebbende heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat een derde hem anderszins professioneel juridisch heeft geholpen.
Gelet op rechtsoverweging 8.6 en het bovenstaande betekent dit dat het Hof niet aan-nemelijk acht dat een derde belanghebbende tijdens de bestuurlijke voorprocedure beroepsmatig rechtskundig heeft bijgestaan. Dit houdt in dat belanghebbende noch onder het oude, noch onder het nieuw regime in aanmerking komt voor vergoeding van tijdens de juridische voorprocedure gemaakte rechtsbijstandskosten.
Voor wat betreft een kostenveroordeling op basis van het oude regime, komt daar nog bij dat belanghebbende, gelet op de aard en het belang van de beschikking van 30 januari 2003, zijnde € 4, de grenzen der redelijk-heid ook overschreden zou heb-ben indien hij voor het opkomen tegen deze beschikking een belastingadviseur zou hebben ingeschakeld.
8.8. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er andere voorprocedure-kosten door hem gemaakt zijn. Het Hof acht mitsdien geen termen aanwezig voor een veroordeling van verweerder in de kosten van de bestuurlijke voorprocedures.
8.9. Met betrekking tot de kosten verbandhoudende met het instellen van het beroep tegen de uitspraken van verweerder van 19 april 2002 geldt het volgende. Belang-hebbende stelt kennelijk dat de in de beroepsfase geschreven brieven, conclusies en andere geschriften waarop een stempelafdruk van Q voorkomt niet van hemzelf maar van zijn belastingadviseur afkomstig zijn. Mutatis mutandis geldt hier hetzelfde als overwogen is in de eerste alinea van rechtsoverweging 8.7. Het Hof acht derhalve niet aannemelijk dat een derde belanghebbende in de beroepsfase rechtskundig heeft bijgestaan. Dit betekent dat het Hof verweerder niet in de rechts-bijstandskosten zal veroordelen.
8.10. Belanghebbende tijdens de zitting van 20 maart 2003 gesteld dat hij als gevolg van de mondelinge behandelingen van zijn beroep verletkosten heeft gemaakt welke volgens hem bestaan uit een inkomstenderving gedurende (2 x 4 =) 8 uren tegen een tarief van € 130 per uur. Verweerder heeft dit gemotiveerd bestreden.
Belanghebbende heeft tijdens de procedure diverse malen aangevoerd dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is en dat hij als gevolg daarvan een uitkering geniet; zij het dat over de exacte hoogte daarvan tussen hem en de uitkerende instantie verschil van mening bestaat. Tijdens de zitting van 20 maart 2003 heeft belanghebbende gesteld dat hij sinds jaren en ondanks zijn arbeidsongeschiktheid nog steeds een onder-neming drijft, dat zijn onderneming zich bezighoudt met de verkoop van computers en de ontwikkeling van softwareprogramma's, dat zijn omzet de afgelopen jaren uit de verkoop van twee computers heeft bestaan en dat hij cliënten € 120 per uur in rekening brengt.
Belanghebbende heeft zijn stellingen omtrent het bestaan van zijn onderneming, zijn omzet of zijn inkomstenderving op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, noch heeft hij de hoogte van zijn uurtarief bewezen. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van verletkosten.
8.11. Belanghebbende heeft voor wat betreft zijn overige op basis van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten slechts reiskosten in verband met de mondelinge behandelingen van zijn beroep op 11 februari en 20 maart 2003 aannemelijk gemaakt. Anders dan belanghebbende stelt vond de mondelinge behan-deling op 20 maart 2003 niet op een dusdanig vroeg tijdstip plaats dat reizen per openbaar vervoer onmogelijk was.
8.12. Het Hof zal verweerder uitsluitend veroordelen in de proceskosten van belang-hebbende welke gelet op rechtsoverweging 8.9, 8.10 en 8.11 uitsluitend bestaan uit reiskosten. Het Hof bepaalt deze reiskosten met inachtneming van het Besluit op 2x € 15 (12 strippen voor bus / tram + NS-kaartje v.v. 2e klas), zijnde € 30.
De uitspraak is gedaan op 27 maart 2003 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uit-gesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.