ECLI:NL:GHAMS:2003:AF6968

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003782-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Bockwinkel
  • M. Schreuder
  • J. Houben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en mensenhandel met buitenlandse vrouwen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 februari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, geboren op 15 juli 1965 in Joegoslavië, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel en het buiten het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. De verdachte heeft samen met anderen buitenlandse vrouwen op illegale wijze laten prostitueren en hen onder druk gezet door geweld en intimidatie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf in hoger beroep verlaagd naar vijf jaar. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar sprak hem vrij van een vijfde tenlastegelegd feit. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de rol van de verdachte in de criminele organisatie. Het hof heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003782-01
datum uitspraak 6 februari 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 30 oktober 2001 in de strafzaak onder parketnummer 16/022581-00 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op 15 juli 1965,
wonende te [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 16 mei 2001, 12 juni 2001, 13 juni 2001, 30 juli 2001, 15 oktober 2001 en 16 oktober 2001 en in hoger beroep van 23 april 2002, 1 oktober 2002, 15 oktober 2002, 29 oktober 2002 en 23 januari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De geldigheid van de inleidende dagvaarding
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 23 januari 2003 betoogd dat het onder 1 tenlastegelegde niet duidelijk is, nu dat feit onvoldoende feitelijk is omschreven en daarenboven vaag is.
Het hof heeft dit opgevat als een beroep op nietigheid van de inleidende dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en overweegt daaromtrent het volgende.
Het hof is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde voldoende feitelijk is omschreven. Ook overigens voldoet de inleidende dagvaarding aan de daaraan in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering gestelde eisen. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijk gegeven te begrijpen wat het aan hem onder 1 gemaakte verwijt inhield en zich daartegen verdedigd. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde wordt derhalve verworpen.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd wat in de aanvankelijke dagvaarding tegen de zitting van de rechtbank van 14 maart 2001 is omschreven, zoals die met toepassing van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting van de rechtbank van 16 mei 2001 nader is omschreven, alsmede wat in de aanvullende dagvaarding tegen de zitting van 16 mei 2001 is omschreven en zoals die op de terechtzitting in hoger beroep van 29 oktober 2002 op vordering van de advocaat-generaal is gewijzigd.
Van de aanvankelijke dagvaarding, van de nadere omschrijving van die dagvaarding, van de aanvullende dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging in hoger beroep zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 is tenlastegelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 3 december 2000 te Nieuwegein en/of elders in Nederland en/of in Roemenië en/of de Oekraïne heeft deelgenomen aan een organisatie welke gevormd werd door hem, verdachte, en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- mensenhandel (artikel 250ter Wetboek van Strafrecht en/of artikel 250a Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 1998 tot en met 30 september 2000 te Nieuwegein en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, anderen, te weten [slachtoffer 1] (werknaam Maria) en/of [slachtoffer 2] (werknaam Lena) telkens door geweld of een of meer andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of bedreiging met één of meer andere feitelijkhe(i)d(en), althans door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misleiding tot prostitutie heeft gebracht, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (werknaam Maria) en/of [slachtoffer 2] (werknaam Lena)
(door geweld)
geslagen en/of
(door bedreiging met geweld)
gezegd dat er een bewakingssysteem was en/of gevraagd of ze niet wisten hoeveel vrouwen er werden vermoord, althans woorden van dreigende aard en/of strekking, en/of een of meer vuurwapen(s) getoond en/of dreigend in hun/haar nabijheid voorhanden gehad en/of
(door andere feitelijkheden)
ondergebracht in een kamer in een club/bordeel en/of hun/haar paspoort(en) onder zich gehouden en/of hun/haar (een) schuld(en) doen aangaan om de reis vanuit Roemenië en/of de Oekraïne naar Nederland te betalen en/of hun/haar bewegingsvrijheid beperkt en/of hun/haar geld grotendeels onder zich gehouden en/of bepaald wanneer en/of waar zij moest(en) werken en/of tegen hen/haar geschreeuwd en/of een boete opgelegd wanneer een huisregel werd overtreden en/of
(door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht)
een zeer beperkt bedrag voor levensonderhoud beschikbaar gesteld,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) voortdurend wist(en) en/of gebruik maakte(n) van de omstandigheid/omstandigheden dat die [slachtoffer 1] (werknaam Maria) en/of [slachtoffer 2] (werknaam Lena) geen middelen van bestaan had(den) en/of dat zij over onvoldoende financiën beschikte(n) om hun reis naar Roemenië en/of de Oekraïne te kunnen betalen en/of de Nederlandse taal niet sprak(en) en/of geen onderdak had(den) en/of niet beschikte(n) over een geldige verblijfstitel en/of een geldig reisdocument en/of
(door misleiding)
de toezegging heeft/hebben gedaan dat het door haar/hen verdiende geld veilig zou zijn,
door welke vorenomschreven handelingen en omstandigheden hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 1] (werknaam Maria) en/of [slachtoffer 2] (werknaam Lena) telkens opzettelijk tot prostitutie bracht(en) en/of in de prostitutie hield(en);
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
hij op 3 oktober 2000 te Nieuwegein en/of Rotterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk 1.001,9 gram cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of afgeleverd en/of vervoerd, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
hij op 15 september 2000 te Nieuwegein en/of Rotterdam en/of Utrecht en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk ongeveer 500 gram van een materiaal bevattende cocaïne buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of afgeleverd en/of vervoerd, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet vermelde lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
mensenhandel door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezenverklaarde:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die de veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Namens verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren en zes maanden met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft tezamen met anderen deelgenomen aan een criminele organisatie die erop was gericht om buitenlandse vrouwen zich op illegale wijze te laten prostitueren.
De slachtoffers, allen afkomstig uit Oost-Europa, spraken bij aankomst een andere dan de Nederlandse taal en hadden geen onderdak, tengevolge waarvan de vrouwen reeds daarom afhankelijk van verdachte en zijn mededaders waren.
Verdachte en zijn mededaders hebben deze vrouwen hun (valse) paspoorten doen afgeven en deze vervolgens onder zich gehouden. Verdachte en zijn mededaders hebben de vrouwen door misleiding, intimidatie en slechte betaling zodanig in een van hen afhankelijke positie gebracht dat het de vrouwen onmogelijk werd ten aanzien van het uitoefenen van de prostitutie vrije keuzes te maken en zelfstandig beslissingen te nemen. Verdachte en zijn mededaders hebben zich zonder enig respect voor de eigenwaarde van de slachtoffers aan hen verrijkt.
Door aldus te handelen hebben verdachte en zijn mededaders de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers ernstig geschonden, waardoor zij, mede door toedoen van verdachte, in meer of mindere mate zijn getraumatiseerd, hetgeen het hof ten aanzien van een op verzoek van de verdediging als getuige gehoord slachtoffer, [slachtoffer 1], ter terechtzitting zelf heeft kunnen vaststellen.
Voorts heeft verdachte meermalen meegewerkt aan het buiten het grondgebied van Nederland brengen van een handelshoeveelheid cocaïne. Cocaïne vormt een gevaar voor de volksgezondheid en door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de verspreiding van harddrugs en de daarmee gepaard gaande vermogens- en andere criminaliteit.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 januari 2003 is verdachte reeds eerder veroordeeld. Blijkens mededeling van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij in Duitsland een vrijheidsstraf ondergaan wegens drugsdelicten.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport van 22 januari 2001 van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, opgemaakt door [reclasseringswerker], reclasseringswerker.
Al het bovenstaande in overwegend nemende, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden is.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 140(oud), 140, 250ter(oud) van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 5 (vijf) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Bockwinkel, Schreuder en Houben, in tegenwoordigheid van mr. Marsé als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 februari 2003.
Mr. Schreuder is buiten staat dit verkort arrest mede te ondertekenen.