ECLI:NL:GHAMS:2003:AF7123

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003019-00
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Chorus
  • M. Nijboer
  • L. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 9 kilogram heroïne, het opzettelijk vervoeren van ongeveer 400 gram heroïne, en het voorhanden hebben van een pistool met munitie. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, maar de Officier van Justitie en de raadsman van de verdachte hebben beiden hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de verdachte meerdere keren was verhoord in de Nederlandse taal zonder bijstand van een tolk, en dat er geen bewijs was dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerste. Het hof verwierp het verweer van de verdachte dat zijn rol slechts die van tolk was en dat dit niet voldoende was voor een veroordeling. Het hof oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de uitvoer van de heroïne, wat zijn aandeel als medepleger rechtvaardigde.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de hoeveelheid heroïne die betrokken was bij de zaak, en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De inbeslaggenomen voorwerpen, waaronder een pistool en munitie, zijn onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, en de verdachte is strafbaar verklaard voor de bewezen feiten.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003019-00
datum uitspraak 24 januari 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Haarlem van 3 oktober 2000
in de strafzaak onder parketnummer 15/035115-99
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1969,
wonende te [adres]
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 19 september 2000 en in hoger beroep van 10 januari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in hoger beroep van 19 juli 2002 op vordering van de advocaat-generaal gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting gevoerd verweer
1. De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg met bijstand van een tolk had moeten geschieden, nu de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. Aangezien het onderzoek in eerste aanleg is voortgezet zonder bijstand van een tolk voor de Turkse taal, mag volgens de raadsman geen acht geslagen worden op de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring en mag deze verklaring niet voor het bewijs gebezigd worden.
Het hof overweegt en beslist hieromtrent als volgt.
Voorafgaand aan de terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2003 is de verdachte vele malen (door ambtenaren van politie, door de rechter-commissaris, door de raadkamer van de rechtbank en het hof, ter terechtzittingen van de rechtbank en het hof), waarvan een aantal malen in aanwezigheid van zijn raadsman, verhoord in de Nederlandse taal zonder bijstand van een tolk. Bij geen van die gelegenheden heeft de verdachte of zijn raadsman aangevoerd dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerste, terwijl in de stukken ook geen enkel houvast is te vinden voor de mening dat dit het geval zou zijn. Ook ter terechtzitting van 10 januari 2003 is niet aannemelijk geworden dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. Dat hij toen is bijgestaan door een tolk, maakt dit niet anders. Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag en wordt daarom verworpen.
2. Door en namens de verdachte is ter terechtzitting aangevoerd dat de rol van de verdachte ten aanzien van feit 1 vrijwel alleen in het optreden als tolk heeft bestaan en hoogstens medeplichtigheid oplevert, hetgeen niet is tenlastegelegd.
Het hof verwerpt dit betoog, aangezien de handelingen van de verdachte, zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, in aanmerkelijk méér dan alleen het optreden als tolk heeft bestaan en een zo wezenlijke bijdrage aan de uitvoer van de heroïne vormden, dat het aandeel van de verdachte daarin als medeplegen valt aan te merken.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 is tenlastegelegd, met dien verstande dat:
feit 1 primair: hij in de periode van 1 juni 1999 tot en met 25 juni 1999, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 9 kilo heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
feit 2: hij op 21 maart 2000 te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 400 gram heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
feit 3: hij in de periode van 1 april 1999 tot en met 23 maart 2000 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FN Browning, kaliber 7,65, en munitie van categorie III, te weten 50 patronen onder meer van het merk Tokarev en het merk Leader, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen meer of anders onder 1 primair, 2 en 3 is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf en maatregel
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van het toenmalige feit 1 primair (een overtreding) veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 6 maanden en ten aanzien van de feiten 2 en 3 tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijkomende beslissing ten aanzien van wapen en munitie.
De Officier van Justitie heeft hoger beroep ingesteld.
Namens verdachte heeft de raadsman hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd de verdachte ten aanzien van de feiten 1 primair (thans gewijzigd in een misdrijf), 2 en 3 te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijke uitvoer van een grote hoeveelheid, 9 kilogram, heroïne, een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof.
Deze hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor de verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder ook de door de gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk vervoer van ongeveer 400 gram heroïne en aan het voorhanden hebben van een pistool en munitie.
Mede in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke gevallen is het hof van oordeel dat aan verdachte een vrijheidbenemende gevangenisstraf moet worden opgelegd en wel van na te noemen duur.
Uit een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 31 oktober 2002 blijkt dat de verdachte - voor en ook nadat hij de onderhavige feiten pleegde - voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
Sedert het plegen van het bewezenverklaarde en sedert de afloop van de voorlopige hechtenis van de verdachte is reeds geruime tijd verstreken.
Het voorgaande overwegende acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen - als vermeld op de aangehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder nummers 1 t/m 5 - , dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte feit 3 is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 (oud) en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd
van VIER JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
en voorts
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- een pistool (kleur zwart, FN)
- 32 stuks munitie (Leader 7,65 mm br)
- 7 stuks munitie (kleur goud, 9 mm x 19)
- 4 stuks munitie (kleur goud, Tokarev 7,62)
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Chorus, Nijboer en Van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. Van Haaren als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2003.