ECLI:NL:GHAMS:2003:AF8173

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000010-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Ottolander
  • A. Haentjens
  • J. Fasseur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige berovingen en bedreigingen met messen in Amsterdam

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 maart 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1980, werd beschuldigd van meerdere gewelddadige berovingen en bedreigingen met een mes, gepleegd in Amsterdam op 1 en 2 mei 2001. Gedurende deze twee dagen heeft de verdachte samen met mededaders de openbare orde ernstig geschonden door gewelddadige straatroven, waarbij slachtoffers met messen werden bedreigd en verwond. Een van de slachtoffers, [slachtoffer 2], liep levensgevaarlijke verwondingen op door messteken, wat leidde tot een ziekenhuisopname. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en moest schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8]. Het hof oordeelde dat de benadeelde partijen voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij schade hadden geleden als gevolg van de daden van de verdachte. De vordering van [slachtoffer 2] werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vordering van [slachtoffer 8] volledig werd toegewezen. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, wat leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te handhaven. De verdachte had een leidende rol gespeeld in de gewelddadige daden en had eerder al veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000010-02
datum uitspraak 5 maart 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 18 december 2001 in de strafzaak onder parketnummers 13/047345-01 en 13/094403-97 (TUL tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 te [plaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring De Compagnie en Zwaag te Zwaag.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 4 december 2001 en in hoger beroep van 13 november en 11 december 2002 en 19 februari 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover thans nog aan de orde, ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals op de terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën bij dit arrest gevoegd en worden geacht van het arrest deel uit te maken.
De omvang van het hoger beroep
Het door de verdachte ingestelde hoger beroep is, zoals de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 13 november 2002 heeft verklaard, niet gericht tegen de vrijspraak van het onder 1, ten eerste, 7 en 8 tenlastegelegde. Ook de officier van justitie is van voormeld vonnis van de rechtbank in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft ter zitting van 13 november 2002 het onder 1, ten eerste en het onder 7 en 8 tenlastegelegde niet voorgedragen en daarmee impliciet te kennen gegeven dat het hoger beroep van de officier van justitie evenmin gericht is tegen de voor die feiten gegeven vrijspraken. Het hof is echter van oordeel dat het feitencomplex onder 1 twee verschillende feiten bevat die, gelet op de toevoeging "en/of" tussen het onder 1 ten eerste en het onder 2 ten tweede tenlastegelegde, zowel alternatief als cumulatief zijn tenlastegelegd. Hoewel het woordje "en" wijst op een cumulatieve tenlastelegging en beperking tot een onderdeel toelaatbaar zou zijn geweest, brengt het woordje "of" met zich dat, ondanks dat het hoger beroep van de verdachte en de officier van justitie niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 ten eerste tenlastegelegde, feit 1 toch integraal aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, ten eerste en ten tweede, het onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij:
ten aanzien van het onder 1 ten tweede en ten eerste tenlastegelegde:
op 1 mei 2001 te Amsterdam met anderen op de openbare weg, de Bos en Lommerweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit het dreigend opdringen in de richting van die [slachtoffer 1] en het gooien met een mes en een stoel in de richting van die [slachtoffer 1],
en vervolgens dat hij
op 1 mei 2001 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers hebben verdachte en een of meer van zijn mededaders opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] met een mes benaderd en met dat mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 1];
ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde:
op 1 mei 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een koffer en een minidiscspeler en een microfoon en een etui met vulpennen en een geldbedrag van ongeveer fl. 450,= en een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan voormeld misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij verdachte op straat die [slachtoffer 2] heeft gedwongen te stoppen en dat hij, verdachte en één van zijn mededaders
- die [slachtoffer 2] tegen het gezicht hebben geslagen en/of
- die [slachtoffer 2] messen hebben getoond en hebbende één van zijn, verdachtes mededaders, die [slachtoffer 2] met één van die messen gedreigd en met de punt van dat mes in de richting van de borst van die [slachtoffer 2] gewezen en
- hebbende verdachte en zijn mededaders die [slachtoffer 2] meerdere malen tegen het lichaam geschopt en hebbende verdachte en één van zijn mededaders
- die [slachtoffer 2] meerdere malen met een mes in het lichaam gestoken,
waardoor die [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel, te weten steekwonden en een inwendige bloeding in het been en vaatschade, heeft bekomen;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
op 2 mei 2001 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met die opzet die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft benaderd met een mes en met dat mes zwaaiende bewegingen heeft gemaakt naar die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4];
en
op 2 mei 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] hebben bedreigd met zware mishandeling, immers hebben verdachte en zijn mededader telkens opzettelijk dreigend die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6] benaderd met een mes en met een mes zwaaiende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer 5] en die [slachtoffer 6];
ten aanzien van het onder 4 primair tenlastegelegde:
omstreeks 2 mei 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een paar gymschoenen merk Bottaceli en een gouden armband en een tramabonnement op naam van [slachtoffer 7], toebehorende aan [slachtoffer 7], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 7], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- op straat die [slachtoffer 7] van achteren hebben vastgepakt en tegen een geparkeerde auto geduwd en
- die [slachtoffer 7] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "geef geld" en "blijf rustig anders steek ik je neer" en
- die [slachtoffer 7] een mes hebben getoond en
- die [slachtoffer 7] meerdere malen met een mes in de rug en/of de zij hebben geprikt en
- een mes tegen de hals van die [slachtoffer 7] hebben gehouden en
- aan de voeten van die [slachtoffer 7] hebben getrokken waardoor die [slachtoffer 7] ten val kwam en
- die op de grond liggende [slachtoffer 7] tegen het hoofd en het lichaam hebben geschopt;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
omstreeks 2 mei te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen, toebehorende aan [slachtoffer 8], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 8], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, met zijn mededaders
- een mes bij de hals van die [slachtoffer 8] hebben gehouden en
- de schoudertas van die [slachtoffer 8] hebben vastgepakt en met kracht aan die tas hebben getrokken;
ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde;
op 1 mei 2001 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, op de openbare weg, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een sleutelbos en een tas met videobanden, geheel of gedeeltelijk toebehorende aan [slachtoffer 9], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 9], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te beiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders
- op straat naast die [slachtoffer 9] zijn gaan fietsen en achter die [slachtoffer 9] zijn aangerend en
- dreigend tegen die [slachtoffer 9] hebben gezegd: "je spullen, je geld" en
- met een mes hebben getracht die [slachtoffer 9] in het gezicht te steken en zwaaiende bewegingen hebben gemaakt in de richting van die [slachtoffer 9].
Voor zover in de tenlastelegging schrijf- en/of taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde is de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, ten eerste en ten tweede, onder 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van det feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
ten aanzien van het onder 1 ten tweede en ten eerste bewezenverklaarde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers aan het misdrijf het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen en zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
poging tot zware mishandeling en medeplegen van bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
poging tot diefstal, voorafgegaan met bedreiging van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en het bezit van het bestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en door twee of meer verenigde personen.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft de verdachte, behoudens ten aanzien van het onder 1 ten eerste tenlastegelegde, ter zake van het hiervoor bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
De verdachte en de officier van justitie zijn van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het hoger beroep van de officier van justitie richt zich op de hoogte van de opgelegde gevangenisstraf.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8].
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte en zijn mededaders hebben in een tijdsbestek van amper twee dagen met extreem agressief en gewelddadig gedrag de openbare orde op zeer ernstige wijze geschonden. De verdachte heeft op 1 mei 2001, samen met een mededader, [slachtoffer 1] met messen bedreigd. Verdachte en zijn mededader reden op een fiets tegen [slachtoffer 1] aan. Nadat deze hierop reageerde stopten verdachte en zijn mededader, trokken ieder een mes en kwamen op hem af. Op korte afstand van het slachtoffer begonnen verdachte en zijn mededader met hun messen wild in zijn richting te zwaaien. Het slachtoffer voelde zich zodanig bedreigd dat hij een café invluchtte. Verdachte en zijn mededader gingen achter het slachtoffer aan, maar bleven voor het café staan, waar meerdere personen, sommige ook voorzien van messen, zich bij hen voegden. Toen de deur van het café werd dichtgedaan en het slachtoffer niet naar buiten wilde komen, werd een mes naar de deur en een terrasstoel tegen het raam van het café gegooid.
Verdachte en zijn mededaders hebben zich op die dag tevens schuldig gemaakt aan gewelddadige berovingen op straat, waarbij het slachtoffer van één van die straatroven, [slachtoffer 2], onder de ogen van omstanders, met name een buschauffeur en de inzittenden van die bus, door een aantal messteken in zijn lichaam zodanig levensgevaarlijk werd verwond dat operatief ingrijpen in een ziekenhuis noodzakelijk was. Verdachte en zijn mededaders hebben het hevig bloedende slachtoffer achtergelaten en hebben zich verder niet om hem bekommerd. Ook de omstanders deden niets. Dat [slachtoffer 2] als gevolg van het handelen van verdachte en zijn mededaders niet om het leven is gekomen is een omstandigheid die niet aan verdachte en zijn mededaders kan worden toegerekend. [slachtoffer 2] heeft zijn beroep gedurende een aanzienlijke tijd niet kunnen uitoefenen en ondervindt ook thans nog lichamelijke problemen.
Verdachte en zijn mededaders hebben op die dag ook een ander slachtoffer van zijn eigendommen beroofd. Verdachte reed met zijn fiets achter het slachtoffer [slachtoffer 9] aan en schreeuwde tegen hem zijn kleren, geld en spullen aan hem te geven. Toen het slachtoffer in paniek wegrende is verdachte hem achterna gekomen en heeft hij het slachtoffer zodanig met een mes bedreigd dat deze dacht dat verdachte hem dood wilde steken. Het slachtoffer heeft zijn spullen achtergelaten, die door verdachte en zijn mededaders werden meegenomen. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededaders in de late avond van die dag getracht een jonge vrouwe van haar tas te beroven, door haar een mes tegen de hals te drukken en aan haar tas te rukken.
De volgende dag, 2 mei 2001, heeft verdachte in het Westerpark met zijn mes naar twee joggers, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], uitgehaald. Beiden konden de maaiende bewegingen van het mes alleen ontwijken door achteruit te deinzen of te bukken. Vervolgens hebben verdachte en zijn mededaders in het Westerpark twee fietsers, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], met een mes bedreigd door met dat mes zwaaiende bewegingen in hun richting te maken. Door weg te vluchten wisten zij zich aan die dreiging te onttrekken.
Ten slotte valt op dat verdachte bij al deze berovingen en bedreigingen een leidende rol heeft gespeeld.
Voor de slachtoffers moeten deze gebeurtenissen traumatisch zijn geweest. De ervaring leert dat slachtoffers van misdrijven als de onderhavige hiervan mogelijk nog geruime tijd psychisch nadeel ondervinden, terwijl ook in het algemeen dergelijk gevaarlijk en agressief gedrag in de maatschappij tot gevoelens van onveiligheid leidt. Voor de bewezenverklaarde feiten is, mede in aanmerking genomen dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 13 januari 2003 meermalen door de kinderrechter is veroordeeld voor diefstallen, geweldsdelicten en misdrijven strafbaar gesteld bij de Wet wapens en munitie en voor een van die veroordelingen nog in een proeftijd liep, slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op haar plaats. De rechtbank heeft de duur daarvan met juistheid bepaald op 6 jaren.
De vordering van de benadeelde partijen
[slachtoffer 2], wonende te Amsterdam heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd en in eerste aanleg een vordering tot vergoeding van geleden schade ingediend . De benadeelde partij heeft haar vordering, voor zover in hoger beroep gehandhaafd, als volgt gespecificeerd in thans niet meer geldende valuta:
1. lichamelijk letsel f 7.500,--
2. schade koffer f 1.540,47
3. schade fiets f 468,40
4. schade kleding f 1.550,95
5. kosten ziekenhuisopname f 610,36
6. kosten rehabilitatie f 12.072,20
7. schade arbeidsuitval f 90.200,--
8. kosten rechtsbijstand f 6.247,50
totaal f 120.089,88 = EURO 54.494,47
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden en dat deze schade door haar rechtstreeks is geleden als gevolg van het onder 2 primair bewezenverklaarde. De benadeelde partij heeft haar vordering, voor zover die betrekking heeft op de posten 1 tot en met 5 en nummer 8 met rekeningen en bescheiden gestaafd. Ten aanzien de de koffer is gebleken dat niet alleen een schadevergoeding wordt verzocht voor de koffer zelf, maar ook voor de inhoud daarvan, bestaande onder meer uit geluidsapparatuur en een portemonnaie met geld. Het hof is van oordeel dat de vordering, voor zover die betrekking heeft op de schade genoemd onder de nummers 1 tot en met 5 en 8 als op de wet gegrond en overigens onvoldoende weersproken geheel kunnen worden toegewezen. Ten aanzien van de kosten "rehabilitatie" is het hof van oordeel dat alleen de kosten "facturen behandelings- en verblijfskosten" ten bedrage van
f 10.385,-- voor vergoeding in aanmerking komen. Met betrekking tot de overige posten genoemd onder 6 en de kosten schade arbeidsuitval, is het hof van oordeel dat deze van niet zo eenvoudige aard zijn en dat dit deel van de vordering zich niet leent voor behandeling in dit strafgeding. In totaal acht het hof een bedrag van f 28.302,68, in euro's 12.843,20, van de vordering voor toewijzing vatbaar. De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal voor het overige deel van haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij [slachtoffer 8], wonende te Amsterdam heeft zich als benadeelde partij in deze strafzaak gevoegd. Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 8] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden en dat deze schade door haar rechtstreeks is geleden als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde en op tenminste
f 1.000,-- (EURO 453,78) kan worden bepaald. Het hof is van oordeel dat de vordering als op de wet gegrond en overigens onvoldoende weersproken geheel kan worden toegewezen.
De maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Na te melden maatregelen worden opgelegd, omdat de verdachte jegens de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor schade die door de strafbare feiten onder 2 primair en onder 6 is toegebracht.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
De verdachte is bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam van 5 maart 1999 bij verstek veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee maanden, waarvan een maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Als voorwaarde heeft de kinderrechter daarbij bepaald dat verdachte zich - kort gezegd - gedurende de proeftijd niet opnieuw schuldig zou maken aan het plegen van een nieuw strafbaar feit. De officier van justitie in het arrondissement Amsterdam heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij dit vonnis voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van een maand. De kennisge-ving als bedoeld in artikel 77bb van het Wetboek van Strafvordering, waarin onder meer wordt vermeld dat de proeftijd zal ingaan op de dag van de betekening, is op 28 juni 1999 betekend aan de zuster van de verdachte, [betrokkene]. Ingevolge artikel 77bb, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht diende bedoelde kennisgeving echter aan de verdachte in persoon te worden betekend. Dit brengt mee dat de proeftijd op 28 juni 1999 niet is ingegaan en dat, nu ook anderzins niet is gebleken dat de proeftijd voor verdachte van die veroordeling op een andere datum gelegen vóór de bewezenverklaarde feiten is ingegaan, officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 141, 285, 302 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 ten eerste en ten tweede, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 ten eerste en ten tweede, 2 primair, 3, 4 primair, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 6 (ZES) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te Amsterdam te betalen € 12.843,20 (twaalfduizendachthonderddrieënveertig euro en twintig eurocent) vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] te betalen € 12.843,20 (twaalfduizendachthonderddrieënveertig euro en twintig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 (honderd) dagen, met dien verstande dat de toepassing van vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan één van de beide betalings-verplichtingen, daarmee de andere betalingsverplichting komt te vervallen.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt de verdachte om aan de benadeelde partij [slachtoffer 8], wonende te Amsterdam te betalen € 453,78 (vierhonderddrieënvijftig euro en achtenzeventig eurocent) vermeerderd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 8] te betalen € 453,78 (vierhonderddrieënvijftig euro en achtenzeventig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 (negen) dagen, met dien verstande dat de toepassing van vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan één van de beide betalings-verplichtingen, daarmee de andere betalingsverplichting komt te vervallen.
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kinderrechter van 5 maart 1999.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Den Ottolander, Haentjens en Fasseur, in tegenwoordigheid van Truijens als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 maart 2002.