ECLI:NL:GHAMS:2003:AF8220

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
17 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-004497-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • I.J. IJland-van Veen
  • M. Mijnsberge
  • A. Zeyl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en strafoplegging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 17 maart 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren in 1959 en thans gedetineerd, was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 21.885,8 gram cocaïne op 19 augustus 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van deze grote hoeveelheid cocaïne, die geschikt was voor verdere verspreiding onder dealers en verslaafden. Het hof benadrukte de ernstige gevolgen van harddrugs voor de volksgezondheid en de samenleving, en nam daarbij de inhoud van een justitieel documentatieregister in overweging.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 48 maanden. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Het hof verklaarde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsloten, en dat de verdachte strafbaar was voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De opgelegde straf was gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, en het hof bepaalde dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-004497-02
datum uitspraak 17 maart 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen
het vonnis van de arrondissementsrechtbank
te Haarlem van 6 november 2002
in de strafzaak onder parketnummer 15-001051-02
tegen
[verdachte]
geboren te [plaats] op [...] 1959,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord - De Grittenborgh te Hoogeveen.
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 23 oktober 2002 en in hoger beroep van 3 maart 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
De bewijslevering
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is tenlastegelegd, met dien verstande dat
hij op 19 augustus 2002 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 21.885,8 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De op te leggen straf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van circa 21.885.8 gram cocaïne. Gelet op de grote hoeveelheid van de ingevoerde cocaïne was deze geschikt voor verdere verspreiding onder dealers en/of verslaafden. Harddrugs (waaronder cocaïne) vormen een ernstig gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande door verslaafden gepleegde criminaliteit.
Het hof heeft rekening gehouden met de inhoud van een uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 27 februari 2003 betreffende verdachte.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 48 (ACHTENVEERTIG) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland-van Veen, Mijnsberge en Zeyl, in tegenwoordigheid van Bekker als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 maart 2003.