ECLI:NL:GHAMS:2003:AF8355

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1534
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Dutmer
  • A. van der Ouderaa
  • J. Kostense
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering van de bewijslast bij niet beantwoorden van vragen door de inspecteur in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 25 februari 2003 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen de besloten vennootschap X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst Grote ondernemingen. Het geschil betreft de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1994, waarbij de inspecteur een belastbaar bedrag van ƒ 1.866.427 had vastgesteld. Belanghebbende, X B.V., had een beroep ingesteld tegen deze aanslag, waarbij zij stelde dat de aanslag moest worden verminderd tot een belastbaar bedrag van (negatief) ƒ 337.465. De inspecteur had in zijn verweerschrift geconcludeerd tot een vermindering van de aanslag tot ƒ 1.483.632.

De procedure begon met de indiening van een beroepschrift op 14 mei 2001, waarbij de gemachtigde van belanghebbende, mr. A, de inspecteur verzocht om verduidelijking van de aan de aanslag ten grondslag liggende correcties. De inspecteur had een aantal vragen gesteld die door belanghebbende niet beantwoord waren, wat leidde tot de toepassing van de omkering van de bewijslast. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet had aangetoond dat de inspecteur de vervangingsreserves ten onrechte aan de winst had toegevoegd en dat de kostenposten die door belanghebbende in aftrek waren gebracht, niet voldoende waren onderbouwd.

Het Hof concludeerde dat de sanctie van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing was, omdat belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om inlichtingen te verstrekken. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende ontvankelijk en gegrond, vernietigde de uitspraak van de inspecteur en verminderde de aanslag tot een belastbaar bedrag van ƒ 1.483.632. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.610.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 14 mei 2001, ingediend door mr. A (B; inmiddels C vastgoed-advocaten & belastingadviseurs) te Q als haar gemachtigde en aangevuld bij brief van 11 juli 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 3 april 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1994.
1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.866.427. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van (negatief) ƒ 337.465.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert uiteindelijk tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar belastbaar bedrag van ƒ 1.483.632.
1.4. Met toepassing van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende op 1 februari 2002 een brief met bijlagen (genummerd als produktie 1 tot en met 3) ingediend. Van deze stukken heeft de inspecteur een kopie ontvangen.
1.5. Ter zitting van 12 februari 2002 zijn verschenen voornoemde gemachtigde, vergezeld van D, alsmede namens de inspecteur mr. E, tot bijstand vergezeld van F RA. Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. De inspecteur heeft kunnen kennisnemen van en zich kunnen uitlaten over de bij de pleitnota gevoegde bijlagen (genummerd als produktie 4 tot en met 7). De gemachtigde heeft kunnen kennisnemen van en zich kunnen uitlaten over twee door de inspecteur overgelegde brieven. De door partijen overgelegde stukken behoren tot de gedingstukken.
1.6. Gelijktijdig en met instemming van partijen zijn ter zitting behandeld de beroepen van X B.V. inzake de aanslagen vennootschapsbelasting 1994 en 1995, met als kenmerk 01/01534 respectievelijk 01/01652, van G B.V. inzake de aanslag vennootschapsbelasting 1996, met als kenmerk 00/04142, en van H XII B.V. inzake de aanslag vennootschapsbelasting 1996, met als kenmerk 01/01650.
1.7. Na een schorsing van de zitting heeft de voorzitter aan partijen medegedeeld dat het Hof tot het voorlopig oordeel is gekomen dat van niet-ontvankelijkheid van het beroep geen sprake is en dat er voldoende reden is om met betrekking tot de in geschil zijnde aanslag uit te gaan van de zogenoemde omkering van de bewijslast. Voorts heeft het Hof de behandeling van de zaken X B.V. 1994 en 1995 aangehouden, teneinde de inspecteur in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op de stukken die gemachtigde ter zitting heeft overgelegd. De inspecteur heeft gereageerd bij brief met bijlagen van 27 maart 2002, waarvan de griffier op 4 april 2002 een kopie aan gemachtigde heeft toegezonden. Op deze brief heeft gemachtigde gereageerd met een faxbericht van 3 mei 2002, waarvan de griffier op 6 mei 2002 een kopie aan de inspecteur heeft toegezonden. De inspecteur heeft bij brief met bijlagen van 14 mei 2002 op de fax van gemachtigde gereageerd. Van deze reactie heeft de griffier op 13 juni 2002 een kopie aan gemachtigde toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Op 12 augustus 2002 heeft gemachtigde telefonisch tegenover de griffier verklaard dat hij er geen behoefte aan heeft op de brief van de inspecteur van 14 mei 2002 te reageren en dat hij ook geen behoefte heeft aan een nadere zitting. Bij brief van 14 augustus 2002 heeft de inspecteur eveneens verklaard geen behoefte te hebben aan een nadere zitting.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende heeft een geplaatst aandelenkapitaal van ƒ 35.000 en fungeert als houdstervennootschap van een aantal dochtervennootschap- pen, waaronder de besloten vennootschappen I B.V. tot en met Ii B.V. met wie zij een fiscale eenheid vormt als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. De aandelen in belanghebbende worden gehouden door de Panamese vennootschap J Inc. De uiteindelijk middellijk gerechtigden tot 100 percent van de aandelen in belanghebbende zijn K, die is gehuwd met L, voor 50 percent of meer en zijn broer voor het eventuele restant. Sedert 31 december 1993 houdt belanghebbende zich onder meer bezig met de aankoop van vennootschappen die over een vervangingsreserve beschikken als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de inkomsten-belasting 1964. In totaal is hiermee in de periode 1993 tot en met medio 1998 bijna
ƒ 70.000.000 aan vervangingsreserves gemoeid.
2.2. Voor het jaar 1994 heeft belanghebbende een aangifte vennootschapsbelasting ingediend naar een belastbaar bedrag van (negatief) ƒ 337.465. Deze aangifte vermeldt voorts een bedrag groot ƒ 1.724.868 aan te verrekenen aanloopverlies. Voorts vermeldt de aangifte een toevoeging aan de vervangingsreserve ter grootte van ƒ 2.203.892 en een vervangingsreserve ter grootte van ƒ 2.520.380. De toevoeging aan de vervangingsreserve vloeit voort uit de verkoop van drie panden waarbij de navolgende boekwinsten zijn behaald:
a-laan 20 te R ƒ 1.932.064
b-straat te S 172.573
c-straat te T 99.255
Totaal ƒ 2.203.892
2.3. Met dagtekening 30 september 1998 heeft de inspecteur voor het jaar 1994 de aanslag vennootschapsbelasting van belanghebbende als volgt vastgesteld:
Aangegeven belastbaar bedrag (negatief) ƒ 337.465
Bij: geen dotatie aan vervangingsreserve 2.203.892
Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 1.866.427
2.4. In een bijlage bij een brief van 27 september 1999 heeft de inspecteur een nader overzicht van correcties op de aangifte vennootschapsbelasting 1994 verstrekt. In dit overzicht is het belastbaar bedrag als volgt berekend:
Aangegeven belastbaar bedrag (negatief) ƒ 337.465
Bij: dotatie vervangingsreserve 2.203.892
advieskosten K 122.763
tegelvloer 9.358
afschrijving cv-ketel 1.015
privé-autokosten 5.000
buitenlandse reiskosten 12.839
Belastbare winst ƒ 2.017.402
Te verrekenen verliezen -/- 410.557
Nader berekend belastbaar bedrag ƒ 1.606.845
2.5. De inspecteur heeft de met de belastbare winst over 1994 te verrekenen verliezen uit eerdere jaren als volgt berekend:
Aangegeven verliezen 1988 - 1992 ƒ 1.995.011
Af: aangegeven belastbare winst 1993 396.781
ƒ 1.598.230
Af: winstcorrecties, te weten:
1988, correctie RAD ƒ 116.778
1990, salariskosten M 41.333
onderhoudskosten N 59.740
onderhoud tuin 9.050
1991, salariskosten M 54.600
onderhoudskosten N 10.657
1992, salariskosten M 36.072
accountantskosten 18.095
1993, vrijval verplichting O 500.000
cv-ketel, afschrijving 210
privé-autokosten 5.000
juridische kosten 19.650
dotatie vervangingsreserve 316.488
1.187.673
Verrekend met de vastgestelde belastbare winst 1994 ƒ 410.557
2.6. De onder 2.4 en 2.5 vermelde correcties op het door belanghebbende over 1994 aangege-ven belastbare bedrag heeft de inspecteur in zijn brief van 27 september 1999 gericht aan Dd, de accountant van belanghebbende, als volgt toegelicht:
"Bij de vaststelling van de aanslag 1994 is nog geen rekening gehouden met de com-pensabele verliezen (…). Achtergrond daarbij was dat de omvang van deze verliezen nog afhankelijk waren van een lopend onderzoek van de FIOD.
(…)
1. (…) vrijval verplichting O NV
In 1993 is de schuldpositie tussen O NV en X BV vrijgevallen. (…) Vóór de vrijval is de schuld van X aan O NV verminderd met NLG 500.000 (…). De vermindering (…) zou te maken hebben met een betaling door de heer K (…) aan O NV van NLG 500.000. (…) Bij meerdere gelegenheden is gevraagd om onderliggende stukken met betrekking tot de betaling. Deze stukken zijn nooit verstrekt.
(…)
3. Salariskosten mevrouw M
(…)
Mevrouw M heeft bij (…) verhoren o.a. het volgende verklaard:
"Ik ben aangenomen als huishoudelijke hulp voor de woning waar (…) K en (…) L woonden. Ik heb in het begin wel gevraagd of ik ook administratief werk kon doen voor de bedrijven van K maar K had hier geen belangstelling voor."
(…)
Op basis van de verklaringen van mevrouw M kom ik tot de conclusie dat haar salariskosten niet als zakelijke kosten van de vennootschap zijn te beschouwen.
4. Onderhoudskosten N
In de periode 1990 - 1991 heeft het loodgietersbedrijf N aanzienlijke bedragen gefactureerd aan diverse X-vennootschappen. (…) N heeft o.a. het volgende verklaard: "Op de facturen staan adressen waar ik niet gewerkt heb. Deze adressen heb ik op de facturen gezet op uitdrukkelijk verzoek van de heer Aa en de heer K.(…)"
(…)
5. Onderhoud tuin
(…)
De heer Bb van het hoveniersbedrijf heeft (…) verklaard dat de werkzaamheden niet zijn verricht op het (…) adres (…) U (…) maar op het woonadres van de heer K (…).
6. Tegelvloer (…)
In 1993 heeft de heer Cc een marmeren tegelvloer gelegd in de woning van de heer K (…) in V. (…) Cc heeft het volgende verklaard: "De factuur heb ik opgemaakt met adres en naam zoals in de offerte echter op uitdrukkelijk verzoek (…) heb ik (…) in de factuur opgenomen: 'Marmervloer gelegt d-straat te W (…)' (…)
7. CV-ketel (…)
In 1993 heeft het Warmtetechnisch Bedrijf Ee BV de CV-ketels in het woonhuis van de heer K vervangen. (…) De heer Ee heeft tegenover de FIOD o.a. het volgende verklaard: "(…) De factuur die ik heb opgemaakt (…) is onjuist. Waar (…) staat (…) te U (…) had moeten staan: (…) V. (…) De factuur is op deze wijze opgemaakt op verzoek van de heer K. (…)" (…)
8. Privé autokosten
(…) Het gaat hierbij (…) om de benzine-uitgaven met betrekking tot de auto van (…) L. (…)
9. Buitenlandse reiskosten
(…)
Het gaat hier om vliegreizen van de heer K en zijn familieleden (…). Het zakelijk karakter van deze reizen is mij niet gebleken.
10. Juridische kosten
(…)
Naar mijn oordeel houden de uitgaven verband met problemen van (…) K in privé. (…)
Op vragen (…) wordt door (…) Dd als volgt geantwoord: "X heeft de helft van de kosten voor juridische bijstand in de zaak K/Ff voor haar rekening genomen, omdat het in haar belang was dat de heer K zonder beperkingen zou kunnen functioneren ten behoeve van X." Met betrekking tot WUHB geeft u de volgende reden: "Het betreft een pand van Kk dat door de WUHBank werd geëxecuteerd. De stukken (…) bevinden zich bij de curatoren van de gefailleerde vennootschap(pen). X heeft in totaal een bedrag ad f 10.415,75 betaald om te voorkomen dat de heer K door mogelijke aansprakelijkheid betrokken zou raken bij deze affaire."
11. Accountantskosten
Zowel in 1992 als in 1993 is de rekening courant van de heer K met X BV gecrediteerd met een bedrag ad NLG 18.095. (…) Vooralsnog is mijn conclusie dat de nota (…) vermoedelijk dubbel geboekt is. (…)."
Met betrekking tot de onder 2.3 en 2.5 vermelde dotaties aan een vervangingsreserve heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende geen voornemen tot vervanging had.
2.7. In een brief aan de inspecteur van 24 februari 2000 heeft gemachtigde het bezwaarschrift tegen de in geschil zijnde aanslag onder meer als volgt gemotiveerd:
"1. Storting K
De heer K heft mij bevestigd dat in 1991 een bedrag ad NLG 500.000,- door hem is afgelost. Bankafschriften zijn thans niet voor handen, doch cliënt zal proberen alsnog stukken bij de bank op te vragen.
(…)
3. Salariskosten mevrouw M
X B.V. hield kantoor aan de e- laan te V. Mevrouw M was aldaar een algemene hulp. (…)
4. Loodgietersbedrijf N
Voor deze kosten geldt hetzelfde als vermeld bij sub 3, immers belastingplichtige hield aldaar kantoor.
5/6 Tegelvloer (…)/Tuin
Idem (…).
7. C.V. Ketel (…)
Idem 3 t/m 6
8. Autokosten
Mevrouw K reed regelmatig zakelijke kilometers voor belastingplichtige. (…)
9. Buitenlandse reizen
Het betreft hier naar mededeling van belastingplichtige zakelijke reizen naar mogelijke projecten in het buitenland.
10. Juridische kosten
De toelichting van de heer Dd onderstreept het zakelijke karakter. (…)
11. Accountantskosten
De conclusie is als ik het goed begrijp dat het rekening courant saldo (…) anders is. Waarom dit tot een winstcorrectie zou moeten leiden is mij onduidelijk.
12. Vervangingsreserve
Belastingplichtige heeft steeds het voornemen gehad om onroerend goed te vervangen. Ik verwijs naar de motivering van hetzelfde standpunt bij de aanslag vennootschaps-belasting 1995. Binnen enkele weken kunt u een uitgebreid boekwerk tegemoet zien met vele aanbiedingen van vastgoed die door het X concern zijn beoordeeld.
13. Verliescompensatie
Belastingplichtige is van oordeel dat verliesverrekening dient te geschieden (…) uitgaande van de verliezen volgens aangiften. De correcties worden bestreden (…)."
2.8. In een brief aan gemachtigde van 3 januari 2001 heeft de inspecteur onder meer de volgende vragen gesteld:
"8. Vragen
1. Toelichting waarom de aflossing van ƒ 500.000 in 1991 niet is terug te vinden in de mutaties in de rekening courant verhoudingen die X B.V. onderhoudt (…) met O N.V.. (…)
2. (…) Op welke datum vond de betaling van ƒ 500.000 aan O N.V. plaats.
3. Op welke rekening van O N.V. is dit bedrag gestort of overgeboekt.
4. In uw brief van 24 februari 2000 kondigt u aan dat uw cliënt alsnog zou proberen bewijsstukken (…) op te vragen. Wat is het resultaat van deze poging. (…)
(…)
8. Specificatie (…) van de benzinekosten voor de auto van mevrouw K (…).
9. Specificatie van de zakelijke ritten (…).
10. Toelichting op de functie die mevrouw (…) vervult of vervulde.
11. Specificatie van de buitenlandse reizen.
(…)
15. Toelichting op het belang van X B.V. bij het voor haar rekening nemen van persoonlijke uitgaven van een externe adviseur.
16. De heer K wordt door J tegen betaling aan X B.V. ter beschikking gesteld. Waarom nam J deze uitgaven dan niet voor haar rekening.
17. Welke verklaring heeft de heer Ll gegeven voor het dubbel boeken (…) van zijn factuur (…) ad ƒ 18.095.
18. Gaarne ontvang ik het uitgebreide boekwerk dat u mij in uw brief van 24 februari 2000 in het vooruitzicht heeft gesteld.
19. Met welk oogmerk kocht I B.V. op 23 december 1997 het pand f-weg van haar zustervennootschap Ij B.V.
20. Indien het antwoord op de vorige vraag luidt: als belegging, waarom werd het pand dan al in september 1999 weer verkocht.
21. Met welk oogmerk kocht Ik B.V. op 22 september 1992 het economisch eigendom van het pand a-laan 20.
22. Indien het antwoord op de vorige vraag luidt: als belegging, waarom verkocht zij het dan op 15 augustus 1994 aan haar nieuwe zustervennootschap G B.V.
23. Ter inzage het huurcontract van het pand a-laan 20 (…) zoals dat bestond ten tijde van de aankoop op 22 september 1992.
24. Ter inzage het huurcontract van het pand a-laan 20 (…) zoals dat bestond ten tijde van de verkoop op 15 augustus 1994.
25. Gaarne toelichting waarom de waarde van het pand a-laan 20 in minder dan twee jaar steeg van ƒ 2.198.810 naar ƒ 3.669.000.
26. Welke onroerende zaak is inmiddels verworven ter vervanging van het in 1994 verkochte pand (…).
27. Ter inzage de verhuurovereenkomst van het in de vorige vraag bedoelde vervangende pand.
28. Welke onroerende zaken zijn inmiddels verworven ter vervanging van de drie in 1994 verkochte onroerende zaken te T. (…)".
2.9. Bij brief aan gemachtigde van 27 februari 2001 heeft de inspecteur hem herinnerd aan de gestelde vragen en hem nogmaals verzocht deze te beantwoorden. Belanghebbende heeft de in de brief van de inspecteur van 3 januari 2001 gestelde vragen niet beantwoord.
3. Geschil
In geschil zijn de onder 2.4 en 2.5 vermelde correcties van de inspecteur.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de namens belanghebbende overgelegde pleitnota.
4.2. Ter zitting is hieraan namens belanghebbende - samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Ik breid het geschil uit. De compensabele verliezen uit het verleden moeten verrekend worden. Alle correcties die zijn vermeld in produktie 5 bij de pleitnota zijn in geschil. De inspecteur heeft verklaard dat hij de bedrijfsvoering van belanghebbende onmogelijk wilde maken. Dit is détournement de pouvoir, op welke grond de aanslagen moeten worden vernietigd.
4.3. De inspecteur heeft - samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende verklaard.
Vanaf 1999 ben ik betrokken bij de behandeling van de bezwaarschriften van de tot de X-groep behorende vennootschappen. Daarbij was het streven erop gericht een einde te maken aan de door K geregisseerde activiteiten van deze vennootschappen. Sinds een paar jaar ontvang ik geen antwoorden meer van gemachtigde. Dit leidt tot omkering van de bewijslast. De beroepschriften zijn zeer summier. Ik moet gissen naar de motivering. Ook nu ter zitting is het mij niet duidelijk wat de argumenten en de feiten zijn waarop belanghebbende zich beroept. Als het Hof van oordeel is dat de rechtsstrijd ter zitting kan worden uitgebreid met nieuwe geschilpunten en nieuwe feiten dan stel ik primair dat belanghebbende daarin tardief is en subsidiair verzoek ik om in de gelegenheid te worden gesteld om daar schriftelijk op te reageren.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Anders dan de inspecteur primair heeft aangevoerd, ziet het Hof geen reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van de gronden waarop het berust. In de aanvulling op het beroep heeft gemachtigde, zij het nogal summier, aangegeven dat en waarom de aanslag conform de aangifte zou moeten worden vastgesteld. Voorts is van het tardief indienen van nieuwe geschilpunten en nieuwe feiten met betrekking tot de te verrekenen verliezen naar het oordeel van het Hof geen sprake, nu de verliesverrekening in de onder 2.4 vermelde brief van 27 september 1999 van de inspecteur een rol speelt en belanghebbende in haar aangifte melding heeft gemaakt van te verrekenen verliezen.
5.2. Vaststaat dat de inspecteur in zijn brief van 3 januari 2001 naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting 1994 een reeks concrete vragen van feitelijke aard heeft gesteld, als vermeld onder 2.8, en dat deze vragen, ook na een herhaald verzoek daartoe van de inspecteur, niet zijn beantwoord.
5.3. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende door de gestelde vragen niet te beant-woorden heeft gehandeld in strijd met de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen van artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) en dat dit op de voet van hetgeen is bepaald in artikel 27e AWR tot gevolg heeft dat het beroep ongegrond is, tenzij belanghebbende ervan doet blijken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Belanghebbende heeft het standpunt van de inspecteur bestreden.
5.4. Naar het oordeel van het Hof kan aan het niet beantwoorden van de vragen van de inspecteur in het onderhavige geen andere conclusie worden verbonden dan dat de sanctie van artikel 27e AWR van toepassing is, welke inhoudt dat belanghebbende ervan dient te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dat belanghebbende redelijkerwijs niet in staat kon worden geacht de gestelde vragen te beantwoorden, op welke grond toepassing van de sanctie van artikel 27e AWR onevenredig zwaar zou kunnen zijn, acht het Hof niet aannemelijk.
5.5. Namens belanghebbende is gesteld dat zij kantoor hield aan de e- laan te V en dat de met de kantooractiviteiten verband houdende kosten terecht in aftrek zijn gebracht. In dit verband wordt verwezen naar de onder 2.7 vermelde brief van gemachtigde. Voorts stelt belanghebbende dat de in geschil zijnde kosten van de auto van de echtgenote van K, het aanleggen van een tegelvloer, de tuin, de kosten van een cv-ketel en die betreffende buitenlandse reizen ten onrechte niet in aftrek zijn toegelaten. Met betrekking tot de hiervoor vermelde kostenposten, als ook met betrekking tot de overige onder 2.4 en 2.5 vermelde kostenposten en de vrijval verplichting O, heeft belanghebbende geen nader bewijs bijgebracht en heeft zij dan ook niet doen blijken dat die kosten ten onrechte niet in aftrek zijn aanvaard.
5.6. Met betrekking tot de vervangingsreserve heeft belanghebbende gesteld dat zij het voornemen had om de in 1994 verkochte panden te vervangen. Belanghebbende verwijst in dit verband naar de namens haar overgelegde produkties 1 en 2. Produktie 1 betreft een drie-tal als besluit aangeduide stukken waarin de directeur van tot de X-groep behorende vennootschappen in algemene zin verklaart omtrent het vastleggen van een voornemen over te gaan tot vervanging van in 1996 onderscheidenlijk in 1997 en 1998 vervreemde onroerende zaken. Produktie 2 betreft een overzicht afkomstig van de accountant van belanghebbende met betrekking tot de vervangingsverplichtingen die tot en met 1997 binnen de X-groep zijn ontstaan. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende niet, noch met de hiervoor bedoelde stukken noch overigens, ervan doen blijken dat de inspecteur de met betrekking tot de jaren 1993 en 1994 gevormde vervangingsreserves ten onrechte aan de winst heeft toegevoegd.
5.7. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de bijtelling van de vervangingsreserve een dubbeltelling bevat van ƒ 461.874. In zijn commentaar op de pleitnota van belanghebbende heeft de inspecteur gesteld en nader uiteengezet dat gemachtigde bij de verkoop in 1994 van het pand a-laan te R van een te hoge fiscale boekwaarde is uitgegaan. Volgens de inspecteur moet van een lagere boekwaarde worden uitgegaan, omdat belanghebbende na aankoop van voormeld pand in 1992, daarop voor een bedrag groot ƒ 400.426 een vervangingsreserve heeft afgeboekt die is ontstaan na de verkoop van een pand te Vv. In zijn faxbericht van 3 mei 2002 heeft gemachtigde de stelling van de inspecteur betwist. Namens belanghebbende is in dit verband evenwel geen nader bewijsmateriaal bijgebracht - het op 1 februari 2002 ingediende overzicht is niet toereikend - , zodat het Hof ook op dit punt concludeert dat belanghebbende niet ervan heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is.
5.8. Belanghebbende heeft ter zitting voorts nog gesteld dat de bestreden uitspraak en de aanslag moeten worden vernietigd, omdat de inspecteur zich zou hebben schuldig gemaakt aan 'détournement de pouvoir'. Belanghebbende baseert deze stelling op een opmerking van de inspecteur ter zitting dat het bij de behandeling van de bezwaarschriften van tot de X-groep behorende vennootschappen de bedoeling was een einde te maken aan de activiteiten van de X-groep. Anders dan klaarblijkelijk belanghebbende heeft het Hof deze opmerking aldus verstaan, dat de inspecteur aangaf dat hij het laakbaar acht indien de activiteiten van een groep vennootschappen hoofdzakelijk eruit bestaan vennootschappen met vervangings-reserves te verwerven en de vrijval van deze vervangingsreserves te voorkomen door het voortdurend binnen die groep vennootschappen doorschuiven van veelal dezelfde panden en dat hij die activiteiten van de X-groep wilde tegengaan. In deze zin verstaan
kan het Hof uit de door de inspecteur gemaakte opmerking geen vorm van détournement de pouvoir afleiden.
5.9. In zijn commentaar op de pleitnota van gemachtigde heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de onder 2.4 vermelde advieskosten ten onrechte zijn bijgeteld. Voorts heeft de inspecteur aangegeven dat als gevolg van een getalsverwisseling de onder 2.4 vermelde reiskosten voor ƒ 450 te veel zijn bijgeteld. Het belastbaar bedrag dient volgens de inspecteur als volgt nader te worden vastgesteld:
Belastbaar bedrag zoals bij de bestreden uitspraak is gehandhaafd ƒ 1.866.427
Vermindering volgens de inspecteur als vermeld onder 2.4 259.582
ƒ 1.606.845
Geen bijtelling ter zake van advieskosten 122.763
Minder bijtelling reiskosten 450
Nader vast te stellen belastbaar bedrag ƒ 1.483.632
Het Hof ziet geen reden de inspecteur niet in zijn nadere berekening te volgen. Nu belangheb-bende voor het overige - omtrent de te verrekenen verliezen heeft belanghebbende in het geheel geen bewijs bijgebracht - en gelet op het overwogene onder 5.5, 5.6 en 5.7 niet ervan heeft doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is, terwijl de inspecteur voorts het belastbaar bedrag naar het oordeel van het Hof niet onredelijk heeft vastgesteld, acht het Hof het beroep gedeeltelijk gegrond met dien verstande dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.483.632.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof berekent deze proceskosten, met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt: 2,5 (proceshandelingen) x € 322 (waarde per punt) x 2 (wegingsfactor) = € 1.610.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep ontvankelijk en gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.483.632;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht van belanghebbende van € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van
€ 1.610 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 25 februari 2003 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.