ECLI:NL:GHAMS:2003:AF8359

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3512
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van der Ouderaa
  • K. Kostense
  • H. Hartman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en omkering van de bewijslast bij coffeeshopondernemer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 januari 2003 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen een coffeeshopondernemer en de Belastingdienst. De belanghebbende, die een coffeeshop exploiteert, had zijn aangifte inkomstenbelasting voor het jaar 1997 niet tijdig ingediend. De inspecteur stelde ambtshalve een aanslag vast op basis van een belastbaar inkomen van ƒ 124.827. Na bezwaar werd deze aanslag verlaagd tot ƒ 119.933. De belanghebbende stelde dat zijn werkelijke belastbare inkomen ƒ 27.004 bedroeg en voerde aan dat de inspecteur de aanslag onterecht had vastgesteld.

Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet aan zijn administratieplicht had voldaan, omdat hij geen kladaantekeningen had bewaard die de verkopen documenteerden. Hierdoor was de zogenoemde omkering van de bewijslast van toepassing, wat betekent dat de belanghebbende moest aantonen dat de aanslag onjuist was. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende hierin niet was geslaagd. De inspecteur had voldoende bewijs geleverd dat de brutowinstpercentages van de coffeeshop niet in lijn waren met de branchegegevens, en de belanghebbende had geen overtuigende argumenten of bewijsstukken overgelegd om de schatting van de inspecteur te weerleggen.

De uitspraak van het Hof bevestigde dat de inspecteur de aanslag terecht had vastgesteld en dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de bestreden uitspraak onjuist was. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard, en er werden geen proceskosten toegewezen, aangezien de belanghebbende in het ongelijk werd gesteld. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
Op het beroep van X, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen 1 te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is op 15 oktober 2001 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door A (accountantskantoor B b.v.) te Q als diens gemachtigde (hierna: gemachtigde). Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 20 september 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 124.827. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 119.933.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 27.004.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak en tot het niet veroordelen van de inspecteur in de proceskosten.
1.5. Ter zitting van 5 november 2002 zijn verschenen voornoemde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. C, tot bijstand vergezeld van D. Gemachtigde heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1954 en gehuwd, drijft voor eigen rekening en risico een onderneming onder de naam 'Coffeeshop E'. De coffeeshop is gevestigd op het adres a-straat te R.
2.2. Voor het jaar 1997 heeft belanghebbende het aan hem in 1998 uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, nadat hij daartoe is aangemaand, niet binnen de daarvoor door de inspecteur gestelde termijn ingediend. Met dagtekening 25 augustus 2000 heeft de inspecteur ambtshalve een aanslag vastgesteld, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 124.827. Ter motivering van het tegen deze aanslag ingediende bezwaarschrift heeft belanghebbende bij brief van 1 november 2000 het aan belanghebbende uitgereikte aangifte-biljet ingediend. Het aldus aangegeven belastbaar inkomen bedraagt ƒ 27.004.
2.3. Tijdens een onderhoud met twee medewerkers van de Belastingdienst heeft belangheb-bende op 20 mei 1996 verklaard dat de gemiddelde omzet van softdrugs schommelt tussen
ƒ 1.600 en ƒ 2.000 per dag en dat hij rekening houdt met een winstmarge van 40% van de verkoop.
2.4. Het verslag van een zogenoemde waarneming ter plaatse van de Belastingdienst welke op 22 juni 2000 heeft plaatsgevonden bij de coffeeshop van belanghebbende vermeldt onder meer het volgende:
"1.3 Administratie
(…)
Softdrugs
De inkoop softdrugs wordt niet in het kasboek genoteerd. (…)
De omzet softdrugs bedroeg van 18.00 uur tot 21.15 uur f. 1400,-.
De omzet softdrugs bedroeg van 11.00 uur tot 18.00 uur f. 1697.50
Totale omzet tot 21.15 uur f. 3097,50"
2.5. De inspecteur heeft een onderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de voor het jaar 1997 ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. In het rapport dat in juli 2001 van dit onderzoek is uitgebracht, is onder meer het volgende vermeld:
"3 Winstberekening
3.1 Bedrijfsopbrengsten
3.1.1 Kasverantwoording
Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op de omzetverantwoording van de soft-drugs. (…) De verkopen worden genoteerd door een streepje waarbij een streepje voor een gram staat. Een kruis betekent 2 verkochte grammen. Deze lijsten worden per dienst opgemaakt. Aan deze lijst wordt een blaadje gehecht waarop de beginvoorraad van elke soort staat vermeld aan het begin van de dienst. Door de telling van de overgebleven hoeveelheid wordt de verkoop vastgesteld. (…) De ondernemer beschouwt deze kladaantekeningen als een controlemiddel en niet als een wezenlijk onderdeel van de boekhouding. Na het controleren van de omzet worden deze kladaantekeningen dan ook weggegooid Op 19 april 2001 heeft de vriendin van de heer X telefonisch meegedeeld dat de genoemde kladaantekeningen over het jaar 1997 zijn weggegooid.
(…)
3.1.2 Brutowinst softdrugs
Uit de jaarstukken blijken de onderstaande brutowinstpercentages:
1997
Omzet f 358.770
Inkoopwaarde f 249.014
Brutowinst f 109.756
Percentage van de Inkoopwaarde 44.07%
(…)
Het vastgestelde brutowinstpercentage over het jaar 1997 wijkt ten opzichte van de branchegegevens onverklaarbaar veel af.
(…)
5 Theoretische winstberekening
(…)
De Belastingdienst gaat op grond van bij haar bekende branche-informatie uit van een brutowinstpercentage van 100% van de inkoopwaarde.
(…)
Ondanks het feit dat er kladaantekeningen niet meer bij de administratie bewaard zijn gebleven kan toch gesproken worden van een - weliswaar niet geheel controleerbare - maar toch aanvaardbare dagelijkse ontvangstverantwoording. Indien de ontvangstver-antwoording aannemelijk is wordt bij een correctie uitgegaan van een brutowinst-
percentage van de omzet. Deze laatste berekeningsmethode heeft tot gevolg dat de inkoopwaarde wordt verlaagd.
Berekening:
Bij een marge van 80% van de inkoop = 44.44% van de omzet is de brutowinst:
Omzet f 358.770 a 44% = f 157.858
Aangegeven - 109.756
Correctie f 48.102"
2.6. Tot de door de inspecteur overgelegde stukken (verweerschrift, bijlage 8A tot en met N) behoren kopieën van veertien gedeelten van jaarstukken van coffeeshops, met daarbij een overzicht van de door de inspecteur aan deze jaarstukken ontleende brutowinstpercentages, uitgedrukt als percentage van de omzet. Dit overzicht laat een gemiddeld brutowinstper-centage zien van 49,58 percent.
2.7. Bij de bestreden uitspraak is het belastbaar inkomen als volgt nader vastgesteld:
In aangifte vermeld belastbaar inkomen ƒ 27.004
Bij: meer winst uit verkopen softdrugs 48.102
belaste afname fiscale oudedagsreserve 44.827
Nader vastgesteld belastbaar inkomen ƒ 119.933
3. Geschil
In geschil zijn de volgende vragen:
1. Is de zogenoemde 'omkering van de bewijslast' van toepassing?
2. Heeft de inspecteur de winst van belanghebbende over 1997 terecht met
ƒ 48.102 gecorrigeerd?
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting is hieraan namens belanghebbende - samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Met het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksver-zekeringen 1997 is gewacht op de uitspraak van het Hof in de procedure betreffende het jaar 1996. De primaire gegevens waarop de maandelijkse administratie was gebaseerd waren afkomstig van de leveranciers. De voorraad softdrugs werd voortdurend aangevuld in verband met de maximale hoeveelheid softdrugs die aanwezig mag zijn. De koeriers komen voor rekening van de leverancier. Belanghebbende betaalde deze leveringen per maand en gaf dat bedrag dan door. De administratie van belanghebbende is gaandeweg verbeterd. Op dit moment wordt zelfs een begin- en eindvoorraad bijgehouden. Belanghebbende controleert nu zelf ook wat geleverd wordt.
4.3. Ter zitting heeft de inspecteur - samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. De Belastingdienst heeft getracht om met de Bond van Cannabis Detaillisten overleg te voeren over de administratieplicht van coffeeshophouders. Indien de afwijking van de aangegeven brutowinst ten opzichte van de norm waarvan de Belastingdienst uitgaat betrekkelijk gering is, wordt in incidentele gevallen op doelmatigheidsgronden de afweging gemaakt om de winst niet te corrigeren.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Met betrekking tot de verantwoording van de winst die is behaald met de verkopen van softdrugs heeft belanghebbende gesteld dat de brutowinst van Coffeeshop E voor de jaren 1996 tot en met 2000 varieerde van 30,6 tot 36,3 percent van de omzet, met een gemiddelde voor die jaren van 34,2 percent. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de inspecteur weinig kritiek had op zijn administratie, met uitzondering van de inkoopverantwoording. Belanghebbende stelt dat hij zijn uiterste best doet om aan alle wensen van de Belastingdienst te voldoen, maar dat wat er niet is, te weten een inkoopfactuur, ook niet gecontroleerd kan worden. Bovendien stelt belanghebbende dat het hanteren van brutowinstnormen zoals de inspecteur dat doet, ertoe leidt dat coffeeshops kunnen uitgaan van een fictieve inkoop, mits ze er maar voor zorgen dat de brutowinst tussen de 80 en 100 percent van die inkoop bedraagt.
5.2. De inspecteur verwijst ter onderbouwing van het ten aanzien van belanghebbende gehan-teerde brutowinstpercentage onder meer naar de gedeeltes van jaarrekeningen als vermeld onder 2.6. Tevens wijst de inspecteur naar het resultaat van de waarneming ter plaatse als vermeld onder 2.4 en naar de verklaring van belanghebbende als vermeld onder 2.3. De onder 2.4 vermelde dagomzet is aanzienlijk hoger dan de dagomzet softdrugs van afgerond ƒ 983 die is af te leiden uit de door belanghebbende verantwoorde omzet softdrugs. De inspecteur heeft voorts gesteld dat belanghebbende niet aan zijn administratieplicht heeft voldaan, omdat, zoals ook is vermeld in het controlerapport, primaire bescheiden niet door hem zijn bewaard, en dat op die grond de zogenoemde omkering van de bewijslast van toepassing is.
5.3. Vaststaat dat aan belanghebbende een aangiftebiljet is uitgereikt voor het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1997. Vaststaat voorts dat belanghebbende deze aangifte niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingediend en dat hij deze aangifte eerst heeft ingediend bij het indienen van een bezwaar-schrift tegen de door de inspecteur ambtshalve opgelegde aanslag. Aan deze gang van zaken verbindt artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) als sanctie dat het Hof het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. De bewoording van artikel 27e AWR houdt in beginsel in dat die bepaling ook ambtshalve door de rechter dient te worden toegepast. Desgevraagd is ter zitting namens belanghebbende verklaard dat geen aangifte is gedaan, omdat werd gewacht op een uitspraak van het Hof op het beroep van belanghebbende inzake de aanslag inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen 1996. In deze procedure was eveneens de verantwoor-ding van de omzet softdrugs in geschil. Naar het oordeel van het Hof vormt de omstandigheid dat belanghebbende over een eerder jaar procedeerde geen pardon voor het in het geheel niet,
althans niet binnen de daarvoor gestelde termijn, doen van aangifte. Ook overigens ziet het Hof geen redenen om de in artikel 27e AWR voorziene sanctie in het onderhavige geval achterwege te laten.
5.4. Dat, zoals is vermeld in het onder 2.5 aangehaalde controlerapport, belanghebbende de kladaantekeningen waarin de verkopen werden genoteerd voor het jaar 1997 niet heeft bewaard, is door hem niet bestreden. Naar het oordeel van het Hof dienen deze bescheiden, gelet ook op hetgeen is bepaald in artikel 52, eerste en vierde lid, AWR, te worden gerekend tot de administratie die door belanghebbende redelijkerwijs, en met inachtneming van de aard en de omvang van de door hem gedreven onderneming, zou moeten zijn bijgehouden en bewaard. Aan het niet naleven van dit voorschrift verbindt artikel 27e AWR als gevolg dat belanghebbende ervan dient te doen blijken dat de bestreden uitspraak onjuist is. Ook op deze grond acht het Hof de zogenoemde omkering van de bewijslast van toepassing.
5.5. Belanghebbende heeft geen nadere bescheiden ingebracht of anderszins stukken overge-legd die de schatting die de inspecteur, in eerste instantie bij afwezigheid van een aangifte, van belanghebbendes belastbaar inkomen heeft gemaakt ontkrachten. De enkele verwijzing naar de door belanghebbende in de jaren 1996 tot en met 2000 verantwoorde brutowinstper-centages acht het Hof in dit opzicht niet toereikend. Dat geldt tevens voor het enkele argument dat coffeeshophouders, bij een berusten van de Belastingdienst in het niet in de administraties van coffeeshophouders opnemen van betrouwbare vastleggingen van de inkoop softdrugs, ertoe over kunnen gaan een fictieve inkoop te verantwoorden met toepassing van de overigens door de Belastingdienst als norm gestelde brutowinst. Het vorenstaande leidt ertoe dat belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet erin is geslaagd ervan te doen blijken dat de bestreden aanslag onjuist is. Evenmin is aannemelijk geworden dat de
inspecteur de bestreden uitspraak in redelijkheid niet heeft kunnen baseren op de onder 5.2 nader aangeduide gegevens.
5.6. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan verweerder.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 28 januari 2003 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Kostense en Hartman, leden, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.