GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar door de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
Op 29 juni 2002 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de beschikkingen tot vaststelling van de waarde van de objecten A-gracht 1-1, 1-2 en 1-3 in Amsterdam. Bij deze beschikkingen, alle gedagtekend 30 maart 2001, heeft verweerder voor de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 voor elk van deze objecten de waarde vastgesteld op f 212.000 (€ 96.201) naar de waardepeildatum 1 januari 1999. Belanghebbende stelt dat de waarde van deze drie objecten nader bepaald moet worden op respectievelijk € 28.134, € 24.504 en € 24.504.
Verweerder heeft op 24 april 2001 het bezwaarschrift tegen de beschikkingen van belanghebbende ontvangen.
Op 5 augustus 2002 heeft verweerder alsnog uitspraak op het bezwaar gedaan en daarbij heeft hij de waarde verminderd tot € 91.500 per object. Belanghebbende heeft deze uitspraak aan het Hof toegezonden en daarbij meegedeeld dat hij het met deze uitspraak niet eens is.
De Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer heeft het beroep behandeld op 13 maart 2003. Namens belanghebbende is verschenen A, directeur, en namens verweerder mr. B, tot bijstand vergezeld van de heer C. Verweerder heeft kunnen reageren op het door de belanghebbende ter zitting getoonde taxatierapport. Belanghebbende heeft aansluitend een stuk toegezonden waaruit de bevoegdheid van haar directeur blijkt. De enkelvoudige belastingkamer heeft de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.
De Vijfde Meervoudige Belastingkamer heeft het beroep behandeld op 3 april 2003. Namens verweerder is verschenen B.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van het ongesplitste pand A-gracht 1 te Amsterdam met daarin, behalve een ruimte op de begane grond (1-H), een aantal wooneenheden op de verdiepingen, genummerd 1-1, 1-2 en 1-3.
2.2. Belanghebbende heeft een begroting gemaakt voor funderings- en onderhoudswerkzaamheden uitkomende op een bedrag van f 150.000. Belanghebbende heeft ter zitting van 13 maart 2003 een taxatierapport getoond uit februari 2003 waarbij een taxateur van EF de waarde op dat moment voor het gehele pand in verhuurde staat, heeft bepaald op € 125.000, en wel zonder splitsing in afzonderlijke eenheden.
2.3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift vergelijkingsmateriaal overgelegd en daarin verwezen naar de verkopen welke enige maanden na de waardepeildatum plaatsvonden van B-gracht 1-1A, A-gracht 12-D en A-gracht 123-1A, alle te Amsterdam. Rekening houdend met enige herleiding kwam de waarde naar de waardepeildatum 1 januari 1999 per m2 uit op € 4.244 à € 4.810.
2.4. Naar de waardepeildatum 1 januari 1992 heeft verweerder de waarde van de objecten A-gracht 1-H, 1-1, 1-2 en 1-3 vastgesteld op f 42.000, f 24.000, f 21.000 respectievelijk f 21.000. Naar de waardepeildatum 1 januari 1999 heeft verweerder de waarde bij beschikking aanvankelijk bepaald op f 108.000, f 212.000, f 212.000 en f 212.000; na bezwaar is de waarde van 1-1, 1-2 en 1-3 alsnog vastgesteld op € 91.500 (f 201.639). Deze € 91.500 komt overeen met een waarde van € 3.660 per m2.
3.1. Nu verweerder, na het instellen van beroep, alsnog uitspraak op het bezwaar heeft gedaan, is het beroep mede gericht tegen deze uitspraak. Het Hof zal daarom beoordelen of belanghebbende ontvankelijk is in zijn beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar.
3.2. Ten tijde van het instellen van beroep was de wettelijke termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar, genoemd in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstreken. Verweerder had deze uitspraak destijds nog niet gedaan en was dan ook in gebreke. Beoordeeld naar het moment van instellen van beroep, heeft belanghebbende terecht beroep ingesteld en is hij ontvankelijk in dat beroep. Het feit dat verweerder nadien alsnog uitspraak heeft gedaan, kan aan deze ontvankelijkheid niet meer afdoen.
In geschil is of verweerder de waarde van de objecten A-gracht 1-1, 1-2 en 1-3 te Amsterdam te hoog heeft vastgesteld.
5. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting
Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
De directeur van belanghebbende heeft op 13 maart 2003 nog verklaard dat de door verweerder genoemde vergelijkingsobjecten niet vergelijkbaar zijn met zijn pand; dat het makelaarskantoor EF in februari 2003 de waarde in verhuurde staat heeft bepaald op € 125.000; dat hij zelf het kostenoverzicht heeft opgesteld; dat zijn beide zonen de objecten bewonen; dat A-gracht 12-1 wel vergelijkbaar is; dat een van zijn zonen zowel 1-2 als 1-3 in gebruik heeft.
Verweerder heeft op 13 maart 2003 nog verklaard dat in de beroepsfase nog eens goed gekeken wordt naar de vergelijkingsobjecten; dat het getoonde taxatierapport niet bruikbaar is voor deze zaak gelet op het tijdsverloop na de waardepeildatum, het ontbreken van een afzonderlijke waardering per object en de waardering in verhuurde staat; dat de kosten voor het verbeteren van de onderhoudstoestand van een pand niet overeenkomen met het waardeverschil voor en na de werkzaamheden; dat A-gracht 123-1A op 1 januari 1999 nog niet opgeknapt was.
Verweerder heeft op 3 april 2003 nog verklaard dat enkelvoudige kamers van het Hof te Amsterdam in gevallen waarin sprake is van het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar, verschillend beslissen met betrekking tot de gegrondheid van het beroep.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar is gegrond nu verweerder heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
6.2.1. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde van de objecten A-gracht 1-1, 1-2 en 1-3 niet te hoog heeft vastgesteld. Naar het oordeel van het Hof heeft verweerder met de verwijzing naar de onder 2.3 genoemde vergelijkingsobjecten voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de waarde niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Het hof is van oordeel dat de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met A-gracht 1.
Gelet op het verschil in gehanteerde waarde per m2 acht het Hof voldoende verdisconteerd dat de onderhoudstoestand van het pand A-gracht 1 minder is dan die van de vergelijkingsobjecten. De onderhoudskosten heeft belanghebbende immers berekend op f 150.000, zijnde omgerekend € 680 per m2, welk bedrag lager is dan het verschil tussen het gemiddelde van de waarde per m2 van de vergelijkingsobjecten de waardering per m2 van de verdiepingen in A-gracht 1. In het midden kan nog blijven of deze kosten tot een dienovereenkomstige waardestijging leiden.
6.2.2. Verweerder diende de waarde te bepalen naar de waardepeildatum 1 januari 1999. De vastgestelde waarde per 1 januari 1992 is hierbij niet van belang.
Ook acht het Hof de waarde als vastgesteld door EF niet van belang nu deze waardebepaling niet gebaseerd is op de waardegrondslagen in de Wet waardering onroerende zaken: de wettelijke waardegrondslagen gaan immers uit van een waarde per afzonderlijke gebruikseenheid in onverhuurde staat.
Het hof acht in beginsel gronden aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 Awb. Nu belanghebbende niet heeft gesteld dat hij terzake kosten heeft gemaakt en het kantoor van belanghebbende gevestigd is in de nabijheid van het gerechtsgebouw, zal het Hof geen kostenveroordeling uitspreken.
Het hof
- verklaart het beroep gegrond voorzover gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar;
- verklaart het beroep ongegrond voorzover gericht tegen de uitspraak op het bezwaar en
- gelast de gemeente Amsterdam het griffierecht ad € 218 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 23 april 2003 door mr. Boersma, Schaap en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.