ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9265

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/7115 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Beukers-van Dooren
  • J. van Schaik
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van hypotheekrente in de inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, ging het om de aftrekbaarheid van hypotheekrente in de inkomstenbelasting voor het jaar 2000. De belanghebbende, X, had in dat jaar een hypothecaire lening afgesloten ter grootte van ƒ 360.000, waarmee hij oude leningen had afgelost. De inspecteur van de Belastingdienst had de aftrekbare rente en kosten vastgesteld op ƒ 5.400, maar de belanghebbende betwistte deze berekening en stelde dat hij recht had op een hogere aftrek. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet in zijn bewijslast was geslaagd, maar concludeerde tegelijkertijd dat de berekening van de inspecteur niet geheel juist was. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en verminderde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 33.133. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

De zaak werd behandeld op 6 mei 2003, waarbij het Hof de argumenten van de belanghebbende en de inspecteur tegen elkaar afwoog. De belanghebbende had geen bewijs kunnen overleggen voor de door hem gestelde uitgaven aan de woning, wat leidde tot de conclusie dat hij niet kon aantonen dat de rente en kosten die hij wilde aftrekken, daadwerkelijk waren gemaakt voor de eigen woning. Het Hof benadrukte dat het aan de belastingplichtige is om de juistheid van aftrekposten te bewijzen. Ondanks het feit dat de inspecteur de hypothecaire lening uit 1995 had geaccepteerd, was de belanghebbende niet in staat om aan te tonen dat de kosten die hij claimde, ook daadwerkelijk aftrekbaar waren.

Uiteindelijk kwam het Hof tot de conclusie dat de inspecteur de aftrekbare rente en kosten niet correct had berekend, wat leidde tot een aanpassing van het belastbare inkomen. De uitspraak van het Hof werd op 20 mei 2003 gedaan door mr. Beukers-van Dooren, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing werd ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, gedagtekend 5 november 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen over het jaar 2000.
Het beroep is behandeld ter zitting van 6 mei 2003.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ¦ 33.133;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van proceskosten ad € 10 en wijst de Staat aan als rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende zal voldoen.
Gronden
1. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premieheffing volksverzekeringen over het jaar 2000 vermeld een bedrag groot ¦ 35.071 aan aftrekposten eigen woning. Als totaalbedrag aan schulden voor de eigen woning vermeldde hij ¦ 427.000.
2. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur vastgesteld dat ¦ 28.914 is betaald aan rente en kosten en dat er ultimo 2000 een hypothecaire schuld van ƒ 360.000 op de woning rustte. Daarvan heeft de inspecteur ¦ 110.000 aangemerkt als schuld ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning. De rente die aftrekbaar is als aftrekbare kosten eigen woning heeft hij gesteld op 4,9% van ¦ 110.000 = ¦ 5.400. De overige rente en kosten heeft hij aangemerkt als rente van schulden/persoonlijke verplichtingen waarvan de aftrekbaarheid is beperkt tot een maximum van ¦ 10.582.
3. Belanghebbende heeft de woning gekocht in de zeventiger jaren. Als schuld in verband met de eigen woning vermeldde hij in zijn aangiften: ultimo 1994 ¦ 69.012; ultimo 1995 ¦ 110.000; ultimo 1996 ¦ 119.013; ultimo 1997 ¦ 165.000; ultimo 1998 ¦ 232.355; ultimo 1999 ¦ 352.000; ultimo 2000 ¦ 427.000. In het jaar 2000 heeft belanghebbende een hypothecaire lening afgesloten bij A ter grootte van ¦ 360.000. Daarmee zijn de bestaande hypothecaire lening ad ¦ 262.355 bij B alsmede twee leningen bij C en D ad ¦ 31.722,26 respectievelijk ¦ 60.205,48 afgelost.
4. Belanghebbende stelt dat de leningen in de loop der jaren zijn opgenomen deels voor consumptieve uitgaven - met name na zijn ontslag - maar grotendeels voor uitgaven aan de woning, waaronder plaatsen van een dakkapel, inbouw van een open haard, verbouwing badkamer, aanbrengen dubbel glas, isolatie dak en muren, verplaatsen keuken/gang, uitbreiden schuur en vernieuwing dak, plaatsen schuifpui, aanbrengen nieuwe kozijnen boven, plaatsen rolluiken, vernieuwen dak garage, aanleg dakterras, vernieuwing goot, onderhoud. Belanghebbende heeft geen enkel bewijs aangedragen voor zijn stellingen. Hij stelt niet meer over kopie facturen van de aannemers te beschikken en tevergeefs te hebben geprobeerd om kopie facturen te krijgen. Ook van dat laatste heeft hij geen bewijs overgelegd.
5.1. In het algemeen is het zo dat degene die een aftrekpost claimt, de juistheid daarvan dient te bewijzen. Dat geldt ook voor belanghebbende. Het feit dat in voorgaande jaren de aangifte is gevolgd, heeft naar het oordeel van het Hof bij belanghebbende niet het in rechte te honoreren vertrouwen kunnen wekken dat de inspecteur de als eigenwoningrente afgetrokken rente ook voor de volgende jaren als zodanig zou accepteren.
5.2. In een geval als dit zal het bewijs moeten betreffen (1) het feit dat er onderhoud of verbeteringswerkzaamheden aan het huis zijn uitgevoerd en (2) het feit dat de kosten daarvan zijn betaald met geleend geld. Belanghebbende heeft in de onderhavige procedure echter zelfs niet een begin van bewijs aangedragen over de door hem gestelde werkzaamheden die zijn verricht aan de eigen woning en de daarmee in de loop der jaren gemoeide kosten. Belanghebbende heeft zowel aan de inspecteur als aan het Hof aangeboden om de woning te komen bekijken, maar het Hof ziet niet in hoe daarmee het in casu vereiste bewijs zou kunnen worden geleverd; de huidige staat van de woning zegt immers niets over hetgeen in het verleden is verricht aan verbetering of onderhoud. Evenmin zegt het iets over de jaren waarin eventuele werkzaamheden zouden zijn verricht.
5.3. De inspecteur heeft de hypothecaire lening die bestond per ultimo 1995 geaccepteerd als lening in verband met kosten voor aanschaf, verbetering of onderhoud van de eigen woning. Nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat te laag is, zal het Hof de inspecteur daarin volgen.
5.4. Uit de overgelegde stukken leidt het Hof echter af, dat de wijze waarop de inspecteur de aftrekbare rente en kosten heeft berekend, niet geheel juist is. Belanghebbende heeft in het jaar 2000 de bestaande hypothecaire geldlening ad ¦ 262.355 vervangen door een nieuwe geldlening van ¦ 360.000. Zowel de oude als de nieuwe lening omvat mede het bedrag van ¦ 110.000 dat betrekking heeft op de eigen woning. De kosten voor de wijziging van de hypothecaire lening zijn dan mede te beschouwen als kosten van geldlening in verband met de eigen woning en de aftrekbare kosten en rente voor de eigen woning kunnen als volgt worden berekend (bedragen in guldens):
Oude hypotheek Nieuwe hypotheek
ad 262.355 ad 360.000
Kosten volgens notariële afrekening:
Hypotheekakte 1.117
Doorhaling oude hypotheek 168
Opslag kadastraal tarief 90
BTW 30 210
Kadastraal tarief 180
Idem akte van doorhaling 28
Taxatiekosten 772
Provisie 3.600
Totaal 226 5.969
Aftrekbare kosten
110/262x226 95 110/360x5.969 1.824
Rentekosten
A 8.674 110/360x8.674 2.650
B 7.678 3.224 110/262x7.678
Totaal aftrekbare kosten 3.319 + 4.474 7.793
De inspecteur heeft ter zitting met deze berekening ingestemd. Niet in geschil is, dat ook bij deze berekening de rente en kosten die worden aangemerkt als persoonlijke verplichtingen, boven het maximaal aftrekbare bedrag van ¦ 10.582 blijven.
5.5. Het belastbare inkomen was bij de aanslag vastgesteld op ¦ 35.526. Daarbij was de post aftrekbare rente/kosten eigen woning gesteld op ¦ 5.400. Het belastbare inkomen dient derhalve op grond van het bovenoverwogene te worden verminderd met ¦ 7.793 min ¦ 5.400 = ¦ 2.393 tot ¦ 33.133.
Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten gesteld op de reiskosten van belanghebbende naar de zitting per openbaar vervoer welke kosten het Hof stelt deze in goede justitie vast op € 10.
De uitspraak is gedaan op 20 mei 2003 door mr. Beukers-van Dooren, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Schaik als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.