ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9279

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003584-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Veldhuisen
  • A. Scholten
  • C. van Schaardenburg-Louwe Kooijmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding redelijke termijn in hoger beroep en bevestiging vonnis rechtbank

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 mei 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Utrecht van 14 november 2000. De zaak betreft een strafzaak met parketnummer 16/038008-99. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Tussen de datum van het instellen van het hoger beroep en de einduitspraak is er een periode van meer dan negenentwintig maanden verstreken. Ondanks deze overschrijding heeft het hof geen termen aanwezig geacht voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn recht op vervolging. Dit is in lijn met de vaste jurisprudentie, waarin wordt gesteld dat niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de redelijke termijn slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden aan de orde kan zijn.

De raadsman heeft daarnaast verzocht om matiging van de op te leggen straf vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek is door het hof verworpen, waarbij het hof heeft opgemerkt dat het onder 2 tenlastegelegde deel uitmaakt van een gecompliceerd en omvangrijk strafdossier. Het hof heeft ook opgemerkt dat de behandeling in eerste aanleg voortvarend is verlopen, met een duur van minder dan dertien maanden.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en heeft zich verenigd met het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde. De beslissing van het hof is om het vonnis te bevestigen, waarbij het hof de argumenten van de raadsman in hoger beroep heeft besproken en verworpen.

Uitspraak

arrestnummer ...
rolnummer 23-003584-01
datum uitspraak 28 mei 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 14 november 2000 in de strafzaak onder parketnummer 16/038008-99 tegen
[verdachte],
geboren te […] op […],
wonende te [..].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 10 en 13 november 2000 en in hoger beroep van 15 mei 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof met betrekking tot een in hoger beroep gevoerd verweer ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde het navolgende overweegt.
Bespreking van een in hoger beroep gevoerd verweer ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Het hof heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde vastgesteld dat overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM heeft plaatsgevonden in de fase van het hoger beroep, nu tussen de datum waarop hoger beroep is ingesteld en de datum van de einduitspraak in hoger beroep een periode van ruim negenentwintig maanden is verstreken. Anders dan de raadsman hieromtrent heeft betoogd, acht het hof geen termen aanwezig voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn recht op vervolging van het onder 2 tenlastegelegde. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat volgens vaste jurisprudentie voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie wegens overschrijding van de redelijke termijn slechts plaats is in zéér uitzonderlijke, naar 's hofs oordeel hier niet aan de orde zijnde, omstandigheden.
Voorzover de raadsman -subsidiair- het oog mocht hebben gehad op matiging van de op te leggen straf wegens voormelde overschrijding, wordt zijn betoog eveneens verworpen. Het hof overweegt daartoe -mede- dat het onder 2 tenlastegelegde deel uitmaakt van een gecompliceerd en omvangrijk strafdossier waaraan ook nog in de appelfase een aantal processen-verbaal van onderzoekshandelingen zijn toegevoegd, waarbij opmerking verdient dat de behandeling in eerste aanleg voortvarend is geweest, nu deze, naar uit de stukken volgt, in minder dan 13 maanden heeft plaatsgevonden.
Beslissing
Het hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervooroverwogene.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Veldhuisen, Scholten en Van Schaardenburg-Louwe Kooijmans, in tegenwoordigheid van mr. Heijermans als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 28 mei 2003.