ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9308

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/01457
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Loon
  • mr. Couperus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van aanvraag energiepremie op basis van Energie Prestatie Advies

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 februari 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende, X, en de inspecteur van de Belastingdienst Team Energiepremies. Het geschil betreft de tijdigheid van de aanvraag voor een energiepremie die door belanghebbende was ingediend. De aanvraag was gedaan naar aanleiding van een Energie Prestatie Advies (EPA-advies) dat op 28 maart 2000 aan belanghebbende was verstrekt. Belanghebbende had isolatiematerialen aangeschaft en deze op 15 september 2000 aangebracht. De aanvraag voor de energiepremie werd op 11 oktober 2000 ingediend, wat volgens de inspecteur te laat zou zijn. Het Hof oordeelde echter dat de aanvraag tijdig was ingediend, omdat deze binnen dertien weken na de betaling van de kosten en de installatie van de voorziening was gedaan. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de inspecteur en gelastte NUON om de gevraagde energiepremie van € 1.576,89 (ƒ 3.475) uit te keren aan belanghebbende. Tevens werd de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak benadrukt de voorwaarden voor het tijdig indienen van aanvragen voor energiepremies en de interpretatie van relevante wet- en regelgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Team Energiepremies te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 7 mei 2001, aangevuld bij schrijven van 8 juni 2001. Het beroep is gericht tegen een uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 23 maart 2001, betreffende een beschikking tot het niet toekennen van een door belanghebbende aangevraagde energiepremie.
1.2. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot toekenning van een energiepremie van € 1.576,89 (ƒ 3.475).
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Daarin concludeert hij tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
1.4. De zaak is behandeld ter zitting van 7 november 2001. De griffier heeft van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal opgemaakt dat is aangehecht aan deze uitspraak. Telefonisch is aan partijen meegedeeld dat in afwijking van de aankondiging ter zitting niet mondeling uitspraak zou worden gedaan.
1.5. Er heeft een schriftelijke behandeling plaatsgevonden. Het Hof heeft de inspecteur bij brief van de griffier van 17 januari 2002 een aantal vragen voorgelegd. De inspecteur heeft deze vragen in zijn brieven van 6 en 26 maart 2002 beantwoord. Belanghebbende heeft hierop gereageerd in zijn schrijven van 16 april 2002. De inspecteur heeft in een brief van 13 mei 2002 gereageerd op de reaktie van belanghebbende. Partijen hebben daarna bij brieven van 6 juni 2002 en 29 mei 2002 schriftelijk ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting en de bekendmaking van de uitspraak door toezending per post zodra deze gereed is. Aan belanghebbende is vervolgens verzocht om een specificatie van het in zijn brief van 6 juni 2002 gedane verzoek om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de proces- en bezwaarkosten. Die specificatie heeft belanghebbende bij brief van 2 oktober 2002 gegeven. De inspecteur is daarna bij brief van 5 november 2002 in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Nadat de inspecteur bij brief van 18 november 2002 hierop heeft gereageerd hebben partijen wederom schriftelijk ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 28 maart 2000 is aan belanghebbende een Energie Prestatie Advies (hierna: het EPA-advies) uitgebracht. Naar aanleiding van dit advies heeft belanghebbende de zoldervloer van zijn woning van isolatiematerialen voorzien. Belanghebbende heeft daarvoor in de maand april 2000 bij diverse vestigingen van Gamma isolatiematerialen gekocht.
2.2. Belanghebbende heeft ter zake van het op basis van het EPA-advies aanbrengen van 500 m² 'doe-het-zelf toepassing isolatie' bij NUON verzocht om toekenning van energiepremie. Het verzoek is door NUON op 11 oktober 2000 ontvangen. In een brief van 2 november 2000 heeft NUON het verzoek afgewezen. Belanghebbende heeft in een schrijven van 9 december 2000 de inspecteur verzocht uitspraak te doen over het door hem ingediende verzoek. De inspecteur heeft het verzoek van belanghebbende bij voor bezwaar vatbare beschikking van 18 januari 2001 afgewezen. Tegen deze beschikking heeft belanghebbende in een brief van 25 februari 2001 bezwaar aangetekend. De inspecteur heeft in de bestreden uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende het verzoek om toekenning van de energiepremie tijdig heeft ingediend.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. In artikel 36a van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst voor het jaar 2000 en hierna te noemen: de Wet) is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
j. energiezuinige apparaten, energiebesparende voorzieningen en voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie: apparaten en voorzieningen die door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling zijn aangewezen als apparaten en voorzieningen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie of van de opwekking van duurzame energie. Onder energiebesparende voorzieningen wordt mede verstaan: een EnergiePrestatieAdvies dat voldoet aan bij door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling te stellen eisen (…)
In artikel 36p van de Wet is het volgende bepaald:
1. Op de belasting die is verschuldigd ter zake van de levering van aardgas en elektriciteit wordt een vermindering toegepast ter zake van de bedragen die de belastingplichtige heeft uitgekeerd in verband met de aanschaf van niet eerder gebruikte energiezuinige apparaten of energiebesparende voorzieningen (energiepremies).
2. De vermindering bedraagt per apparaat of voorziening een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij ministeriële regeling aangewezen bedrag. De vermindering wordt slechts toegepast indien wordt aangetoond dat dit bedrag als energiepremie is uitgekeerd aan degene die ter zake van de aanschaf van dat apparaat of die voorziening bij de belastingplichtige een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend en de verzoeker de eigenaar, de huurder of de verhuurder van een als woning gebruikte onroerende zaak is, waaraan de belastingplichtige aardgas of elektriciteit levert.
3. Degene die ter zake van de aanschaf van het apparaat of de voorziening bij de belastingplichtige een verzoek om toekenning van de energiepremie heeft ingediend kan zich bij geschillen met betrekking tot de toekenning van de energiepremie wenden tot de inspecteur met het verzoek over dat verzoek een uitspraak te doen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. De beschikking wordt mede bekendgemaakt aan de belastingplichtige. Indien de beschikking strekt tot uitkering van de energiepremie, is de belastingplichtige daartoe gehouden.
(…)
6. Bij regeling van Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer kunnen voorwaarden en beperkingen worden gesteld waaronder de vermindering wordt verleend en kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
Aan het zesde lid van laatstgenoemd artikel is uitvoering gegeven in de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (tekst voor het jaar 2000 en hierna te noemen: de Uitvoeringsregeling). In artikel 8n van laatstgenoemde regeling is het volgende bepaald.
1. Het verzoek om toekenning van de energiepremie bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de wet wordt gedaan bij de belastingplichtige die aardgas of elektriciteit levert aan de als woning gebruikte onroerende zaak ten behoeve waarvan het apparaat of de voorziening is aangeschaft.
2. Het verzoek wordt gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening of het apparaat.
3. Het verzoek wordt gedaan met gebruikmaking van een formulier dat in overeenstemming is met één van de in de bijlage bij deze regeling opgenomen modellen EP1, EP2, EP3 en EP4.
4. Het verzoek kan niet worden gedaan indien:
a. het gezamenlijk bedrag van de energiepremies per verzoek minder bedraagt dan ƒ 100;
b. het een voorziening betreft ten behoeve van een woning, waarvoor de bouwvergunning is afgegeven op of na 1 januari 1998.
In de Uitvoeringsregeling energiepremies (tekst van het jaar 2000) is - voor zover hier van belang - bepaald:
Art. I. A. Deze regeling verstaat onder wet: Wet belastingen op milieugrondslag.
B. Als apparaten en voorzieningen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie als bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onderdeel j, van de wet worden aangewezen de apparaten en voorzieningen opgenomen in bijlage I bij deze regeling.
C. Als belastingvermindering bedoeld in artikel 36p, tweede leid, van de wet wordt aangewezen: het bedrag per apparaat of voorziening opgenomen in bijlage II bij deze regeling.
In genoemde bijlage I staat - voor zover hier van belang - vermeld:
2021 EnergiePrestatieAdvies (EPA) voor één woning
(…)
Bestaande uit: een EnergiePrestatieAdvies dat voldoet aan de eisen bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onderdeel j, van de wet, waarbij het meetresultaat op geen andere woning van toepassing wordt verklaard en er uit het EnergiePrestatieAdvies tenminste één voorziening die op de energiepremie-lijst staat wordt toegepast.
In genoemde bijlage II staat - voor zover hier van belang - vermeld:
Nummer Apparaat/Voorziening Eenheid Bedrag (in guldens)
(…)
2006 Doe-het-zelf toepassing isolatie m² 5
(…)
2021 EPA t.b.v. één woning (*) woning 350
(…)
* Wanneer op basis van een EPA één of meerdere maatregelen worden getroffen die behoren tot de nummers 2001 t/m 2020, dan wordt de premie voor die maatregel(en) vermeerderd met een bonus van 25%.
In onderdeel 2.4.10 van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 30 december 1999, nr. VB99/2653M, (door de inspecteur overgelegd als bijlage 11 bij het verweerschrift), is met betrekking tot het begrip aanschaf van een energiezuinig apparaat of energiebesparende voorziening bepaald dat:
"onder aanschaf moet worden verstaan het volledig in eigendom verkrijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen."
In artikel 1, aanhef en sub 2, van de Regeling Energiepremie 2001 (bijlage 12 bij het verweerschrift van de inspecteur) is bepaald dat onder aanschaf wordt verstaan:
"het volledig in eigendom krijgen van het apparaat of de voorziening; de kosten moeten zijn betaald en het apparaat of de voorziening moet zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen",
en in artikel 11, eerste lid, is bepaald:
"Een aanvraag is tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald en de apparaten of voorzieningen zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik genomen".
5.2. Op grond van de bewoordingen in het besluit van de staatssecretaris van Financiën, die voor het jaar 2001 ook worden bekrachtigd door de bepalingen van de Regeling Energiepremie 2001, is, in zoverre in afwijking van de bewoordingen van artikel 8n, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling, de aanvraag van belanghebbende tijdig ingediend als deze is gedaan binnen dertien weken nadat de kosten zijn betaald én de voorziening is aangebracht of geïnstalleerd en in gebruik genomen. Belanghebbende heeft bij de schriftelijke behandeling gesteld en door de inspecteur is niet, althans onvoldoende, weersproken, dat hij de laatste isolatiematerialen heeft aangebracht op 15 september 2000. Gelet hierop staat naar het oordeel van het Hof vast dat de voorziening pas op 15 september 2000 (volledig) is aangebracht en in gebruik is genomen. Dit brengt mee dat de aanvraag van belanghebbende, die bij NUON is binnengekomen op 11 oktober 2000, binnen de termijn van dertien weken na aanschaf van de voorziening is gedaan.
5.3. Het gelijk is aan belanghebbende. Het Hof zal NUON (waaronder voor zoveel nodig te verstaan: Energie Noord West NV, handelend onder de naam Nuon Regio Noord-Holland) alsnog gelasten de aangevraagde energiepremie uit te keren. Het bedrag van de energiepremie bedraagt op basis van de hiervoor opgenomen regelingen: 500 m² x ¦ 5 x 1,25 + ¦ 350 = ¦ 3.475.
5.4. Het vorenstaande houdt in dat de inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden. In dat verband dient te worden opgemerkt dat van belanghebbende, zulks in afwijking van het bepaalde in artikel 27b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, niet een griffierecht van ¦ 225, maar van ¦ 60 is geheven.
5.5. Belanghebbende heeft tenslotte verzocht om vergoeding van de in de bezwaarfase geleden schade. Omdat uit het voorgaande voortvloeit dat het Hof het bestreden besluit zal vernietigen, brengt dit in beginsel mee dat de Belastingdienst een onrechtmatige daad jegens de belastingplichtige heeft begaan en dat het verzoek in zoverre terecht is gedaan. Belanghebbende is door het Hof in de gelegenheid gesteld deze door hem geleden schade aannemelijk te maken. Gelet op de enkele vermelding in zijn brief van 2 oktober 2002 dat de schade € 380 bedraagt en bestaat uit het opstellen van bezwaarschriften aan 'Nuon-Alkmaar' en het Gerechtshof Amsterdam, acht het Hof belanghebbende daarin niet geslaagd. Dat belanghebbende in de bezwaarfase telefoonkosten heeft moeten maken (€ 1,80) is uit het dossier niet aannemelijk geworden. Zulks geldt ook voor de reiskosten naar NUON (€ 13). Aan het desbetreffende verzoek van belanghebbende kan daarom niet tegemoet worden gekomen.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het gelijk wordt gesteld, acht het Hof acht termen aanwezig om de inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Van de door belanghebbende gestelde proceskosten komen op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht alleen de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse, voor het bijwonen van een zitting te Amsterdam door belanghebbende en zijn echtgenote, voor vergoeding in aanmerking. Het Hof begroot die kosten op € 28.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- gelast NUON aan belanghebbende de gevraagde energiepremie ad € 1.576,89 (ƒ 3.475) uit te keren;
- gelast de inspecteur deze uitspraak bekend te maken aan NUON;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 28 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 27,23 (ƒ 60) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 7 februari 2003 door mr. Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.