ECLI:NL:GHAMS:2003:AF9754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
1857/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • A. Coeterier
  • J. Streefkerk
  • M. van Tuyll van Serooskerken-Röell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een landelijk kerkgenootschap tegen drie predikanten en een kerkgemeente over het gebruik van een kerkgebouw

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het landelijk kerkgenootschap tegen drie predikanten en de kerkgemeente te Leerdam over het gebruik van het kerkgebouw 'Silo'. Het landelijk kerkgenootschap heeft in hoger beroep gegriefd tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Utrecht, waarin het gebruik van het kerkgebouw door de drie predikanten werd toegestaan. De voorzieningenrechter had geoordeeld dat de kerkgemeente te Leerdam het feitelijk gebruiksrecht van het kerkgebouw had, ondanks het besluit van de synode om de drie predikanten uit hun ambt te ontzetten. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de voorzieningenrechter zijn aangenomen en heeft de grieven van het landelijk kerkgenootschap beoordeeld.

Het hof oordeelt dat het landelijk kerkgenootschap als contractuele gebruiker van het kerkgebouw moet worden aangemerkt, en dat de kerkgemeente te Leerdam haar gebruiksrechten heeft afgeleid van het landelijk kerkgenootschap. De drie predikanten hebben hun diensten in het kerkgebouw voortgezet met instemming van de kerkgemeente, die het bevoegde bestuur is. Het hof concludeert dat de vordering van het landelijk kerkgenootschap om het gebruik van het kerkgebouw door de drie predikanten te staken, niet toewijsbaar is. De kerkenraad van de kerkgemeente heeft het recht om te beslissen wie in haar diensten voorgaan, en de vordering zou in feite neerkomen op een verbod aan de kerkgemeente om haar diensten in te richten zoals zij dat wenst.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en veroordeelt het landelijk kerkgenootschap in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 8 mei 2003.

Uitspraak

8 mei 2003
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap
NOODGEMEENTE PROTESTANT MALUKU DI BELANDA MRT. '53,
gevestigd te Nieuwegein,
APPELLANT,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
t e g e n
1. M.H. TIMISELA, wonende te Maarssenbroek,
2. M.B. LEKATOMPESSY, wonende te Leerdam,
3. S. SAHERTIAN-SAMALLO, wonende te Alphen aan den Rijn,
4. de rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgemeente der
NOODGEMEENTE PROTESTANT MALUKU DI BELANDA MRT. '53,
gevestigd te Leerdam,
GEÏNTIMEERDEN,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
Appellant wordt hierna het landelijk kerkgenootschap genoemd; geïntimeerden worden gezamenlijk Timisela c.s. genoemd, dan wel onderscheidenlijk de drie predikanten (geïntimeerden 1 t/m 3) en de kerkgemeente te Leerdam (geïntimeerde sub 4).
Bij dagvaarding van 10 december 2002 is het landelijk kerkgenootschap in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 november 2002 van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Utrecht, voor zover in deze zaak onder num-mer 152559/KG ZA 02-1063 gewezen tussen enerzijds het landelijk kerkgenootschap als eiser en anderzijds de drie predikanten als gedaag-den en de kerkgemeente te Leerdam als gevoegde partij aan de zijde van gedaagden. De appèldagvaarding bevat de grieven.
Het landelijk kerkgenootschap heeft overeenkomstig de appèldag-vaarding grieven tegen het vonnis aangevoerd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep (voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen) zal vernietigen en alsnog de drie predikanten zal bevelen het gebruik van het kerkgebouw "Silo" te Leerdam te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per dag of gedeelte van een dag dat zij in gebreke blijven aan dit arrest te voldoen, met veroordeling van Timisela c.s. in de kosten van beide instanties.
Bij memorie van antwoord hebben Timisela c.s. de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van het landelijk kerkgenootschap in de kosten van - naar het hof begrijpt - het hoger beroep.
Partijen hebben ter terechtzitting van het hof van 9 april 2003 hun standpunten doen toelichten, het landelijk kerkgenootschap door mr. J.P. Koets, advocaat te Haarlem, en Timisela c.s. door mr. T. van Kooten, advocaat te Utrecht, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd.
Bij die gelegenheid zijn door beide partijen nog inlichtingen verschaft.
Ten slotte hebben partijen aan het hof verzocht arrest te wijzen.
2. Grieven
Het landelijk kerkgenootschap heeft drie grieven aangevoerd, waarvoor wordt verwezen naar de appèldagvaarding.
3. Feiten
De voorzieningenrechter heeft in overweging 2 van het bestreden vonnis onder 2.1 t/m 2.9 een aantal feiten in deze zaak als vaststaand aange-merkt. Daarover bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Het landelijk kerkgenootschap is een protestantse kerk van gereformeerde signatuur. De kerk wordt geregeerd door ambtelijke vergaderingen: op plaatselijk niveau de kerkenraad, op regionaal niveau de classis en op landelijk niveau de synode.
Terzijde merkt het hof op dat, voor zover het landelijk kerkgenootschap bij pleidooi in hoger beroep heeft betwist dat sprake is van een gereformeerde signatuur en een presbyteriale vorm van kerkregering (pleitnota 2.1), daaraan moet worden voorbijgegaan: niet alleen was tegen die vaststelling van de voorzieningenrechter geen grief gericht, maar ook is de betwisting in het licht van de inhoud van de kerkorde ongegrond, althans onvoldoende toegelicht.
b. In de kerkorde van het landelijk kerkgenootschap is onder meer het volgende bepaald:
Artikel 4 (De werkers in de Kerk/Kerkeraad): (…) De verkiezing en roeping van haar ambtsdragers geschiedt plaatselijk door de gemeente en de overige door de meerdere vergaderingen. (…)
Artikel 6 (De kerkeraad): 1. In elke gemeente zal er een kerkeraad zijn, die gevormd wordt door haar ambtsdragers. 2. De kerkeraad heeft de leiding der gemeente (…). 3. Het praesidium van de kerkeraad berust bij de dienaar des Woords of indien er in een gemeente meer dan één dienaren zijn, in de regel beurtelings bij ieder van hen. 4. In geval een gemeente geen dienaar des Woords heeft, berust het praesidium bij een der ouderlingen, daartoe door de kerkeraad aangewezen.
Artikel 7 (De meerdere vergaderingen): In de meerdere vergaderingen zullen geen andere zaken worden behandeld, dan die in de mindere vergaderingen niet kunnen worden afgedaan of naar de orde der kerk tot het werk van de meerdere vergaderingen behoren.
Artikel 18 (Behandeling van bezwaren en geschillen): 1. (…) 2. (…) 3. (…) Indien bezwaren en/of geschillen zijn ontstaan, die in de gemeente niet door de kerkeraad kunnen worden behandeld of dat de kerkeraad in de zaak geen oplossing kan vinden wordt deze voorgebracht bij het classisbestuur; en indien eveneens het classisbestuur geen uitspraak terzake kan brengen wordt de zaak voorgebracht bij de synode of het hoofdbestuur (…).
Artikel 22 (Het vermaan en tucht over de ambtsdragers): 1. (…) 2. (…) 3. (…) 4. Wanneer tegen een ouderling of diaken een aanklacht is ingediend, of een verdenking is gerezen, zal het van de kerkeraad of classis onderzoeking gedaan worden, alvorens maatregelen worden genomen (schorsing, etc.). Wanneer dit bij een dienaar des Woords geschiedt, dan wordt dit aan de kerkeraad doorgegeven en via de classis naar de generale synode, wanneer het oordeel van de kerkeraden terzake niet overeenstemt. (…)
c. Bij notariële akte van 1 juni 1989 heeft het landelijk kerkgenootschap tezamen met een zestal andere kerkgenootschap-pen de zogenaamde Kerkvoogdijraad van Molukse Kerken (hierna: de kerkvoogdijraad) opgericht. Bij overeenkomst van dezelfde datum heeft de Staat der Nederlanden een aantal rijkskerk-gebouwen aan de kerkvoogdijraad in eigendom overgedragen. De kerkvoogdijraad is sedertdien belast met onder meer het beheer van die kerkgebouwen; verder heeft zij onder meer ten doel het sluiten van gebruiksovereenkomsten met betrekking tot die kerkgebouwen.
d. Op of omstreeks 15 juni 1996 heeft de kerkvoogdijraad een gebruiksovereenkomst gesloten met betrekking tot het kerkgebouw Silo te Leerdam; de overeenkomst is gesloten met het landelijk kerkgenootschap en twee andere Molukse kerkgenootschappen en ondertekend door (onder meer) het hoofdbestuur van het landelijk kerkgenootschap en door de kerkgemeente te Leerdam.
e. In de gebruiksovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
IN AANMERKING NEMENDE: (…) - dat, waar kerkgemeenten van kerkgenoot-schappen deel uitmaken, deze kerkgemeenten het feitelijk gebruik krijgen van de kerkgebouwen; - dat aldus in voorkomende gevallen, voor wat betreft de uitvoering van deze overeenkomst, de betreffende kerkgemeenten als vertegenwoordigers van de kerkgenootschappen worden aangemerkt; - dat de kerkgemeenten van (…), de Noodgemeente Protestant Maluku di Belanda mrt. 1953 en (…) te Leerdam, vertegenwoordigd door haar kerkeraden, deze overeenkomst mede zullen ondertekenen, hetgeen inhoudt dat zij volledig kennis dragen van deze overeenkomst; (…)
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen): In deze overeenkomst wordt verstaan onder: (…) Gebruiker: de gebruikers zijn (…), de Noodgemeente Protestant Maluku di Belanda mrt. 1953 en (…).
Artikel 2 (Gebruik): 1. De gebruikers hebben het recht gedurende de in de bijlage genoemde dagen en tijden gebruik te maken van het kerkgebouw "Silo", gevestigd te Leerdam aan de Esdoornstraat. 2. (…) 3. (…) 4. Een eventuele splitsing van gebruiker zal niet tot gevolg kunnen hebben, dat het aantal gebruikers dat gebruik maakt van het kerkgebouw toeneemt, tenzij de Kerkvoogdijraad, gehoord hebbende de gebruikers, anders beslist.
Artikel 6 (Commissie van Beheer): De kerkgemeenten, in de hoedanigheid van feitelijke gebruikers, dienen ter zake van het beheer en gebruik van het Kerkgebouw een Commissie van Beheer op te richten (…).
f. Bij besluit van de algemene vergadering van de synode van het landelijk kerkgenootschap van 20 mei 2001 zijn de drie predikanten ontzet van al hun taken in het landelijk kerkgenootschap. De drie predikanten hebben nadien hun taken als ambtsdragers in de kerkgemeente te Leerdam voortgezet. In dat verband hebben zij en hun aanhang tot op heden steeds gebruik gemaakt van het kerkgebouw Silo.
g. Bij brieven van 10 en 27 juli en 26 augustus 2002 is Timisela verzocht en gesommeerd het gebruik van het kerkgebouw Silo te staken. Timisela heeft daaraan niet voldaan.
4.2. In dit kort geding vordert het landelijk kerkgenootschap - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - dat de drie predikanten wordt bevolen het gebruik van het kerkgebouw Silo te Leerdam te staken en gestaakt te houden.
Die vordering is - tezamen met de andere vorderingen die in eerste aanleg tegen de drie predikanten waren ingesteld - door de voorzieningenrechter afgewezen.
Het hoger beroep van het landelijk kerkgenootschap is tegen de afwijzing van eerstbedoelde vordering gericht.
4.3. Het landelijk kerkgenootschap legt aan zijn vordering het volgende ten grondslag.
Niet de plaatselijke kerkgemeente te Leerdam, maar het lande-lijk kerkgenootschap is partij bij de gebruiksovereenkomst en is in die overeenkomst als gebruiker van het kerkgebouw Silo aangemerkt.
Er is sprake van een splitsing binnen het kerkgenootschap doordat de drie predikanten en een deel van de kerkgemeente te Leerdam zich niet hebben neergelegd bij het besluit tot ontzetting van de drie predikanten uit hun ambt; zulks overigens ten onrechte, omdat het besluit rechtsgeldig en door het bevoegde orgaan is genomen. Een ander deel van de kerkgemeente te Leerdam (welk deel het eens is met het besluit tot ontzetting) moet daardoor thans elders kerken hetgeen onrust veroorzaakt.
Gelet op artikel 2 lid 4 van de gebruiksovereenkomst kan een splitsing van het kerkgenootschap niet tot gevolg hebben dat het aantal gebruikers van het kerkgebouw toeneemt. Het landelijk kerkgenootschap mag dan als de contractuele gebruiker bepalen wie van het kerkgebouw gebruik zal maken.
4.4. De drie predikanten en de kerkgemeente te Leerdam hebben daartegen het volgende aangevoerd.
Blijkens de considerans en de definitie van het begrip "gebruiker" in artikel 1 van de gebruiksovereenkomst, is het feitelijk gebruiksrecht van het kerkgebouw zonder enig voorbehoud toegekend aan de kerkgemeente te Leerdam, reden waarom ook de kerkgemeente te Leerdam de overeenkomst mede heeft ondertekend; alle lasten worden gedragen door de kerkgemeente te Leerdam en door haar is ook - tezamen met andere plaatselijke kerkgemeenten die van het kerkgebouw gebruik maken - een Commissie van Beheer ingesteld.
De kerkgemeente te Leerdam wordt vertegenwoordigd en bestuurd door de kerkenraad, die het - net als vele andere plaatselijke kerkgemeenten in de classis Midden - met het besluit tot ontzetting van de drie predikanten oneens is; volgens hen is dat besluit niet rechtsgeldig omdat het onbevoegd genomen is (in beginsel kunnen slechts de kerkenraad en/of de classis zo'n besluit nemen), en bovendien omdat het besluit met misbruik van bevoegdheid is genomen.
De kerkgemeente te Leerdam of haar kerkenraad heeft zich overigens niet willen afsplitsen van het landelijk kerkgenootschap; van een kerkscheuring is dan ook geen sprake, doch hooguit van een verschil van mening binnen het landelijk kerkgenootschap.
Weliswaar volgen (slechts) enkele gezinnen de lijn van het landelijk kerkgenootschap, en kerken die gezinnen elders, maar de overgrote meerderheid van de kerkgemeente te Leerdam kerkt nog steeds in het kerkgebouw Silo zonder dat zulks problemen geeft.
4.5. Het hof oordeelt als volgt.
4.6. Uit de inhoud en strekking van de gebruiksovereenkomst met betrekking tot het kerkgebouw Silo moet voorshands afgeleid worden, dat niet de plaatselijke kerkgemeente te Leerdam maar het landelijk kerkgenootschap de contractuele gebruiker van het kerkgebouw is.
Dat volgt in de eerste plaats uit de omstandigheid dat op het eerste blad van de overeenkomst naast de kerkvoogdijraad slechts het landelijk kerkgenootschap (en twee andere kerkge-nootschappen) als partijen genoemd worden, terwijl in artikel 1 slechts het landelijk kerkgenootschap (en de twee andere kerkgenootschappen) als "gebruiker" worden genoemd.
Timisela c.s. hebben de stelling van het landelijk kerkgenoot-schap niet weersproken, dat de Molukse kerken een zeer woelige geschiedenis kennen waarbij zich herhaaldelijk plaatselijke kerkgemeenten hebben afgesplitst en zodoende nieuwe kerkgenoot-schappen hebben gevormd, en dat de kerkvoogdijraad daarom heeft besloten om alleen gebruiksovereenkomsten te sluiten met de kerkgenootschappen en niet met de plaatselijke kerkgemeenten. Dat wijst erop dat de partijen bij de overeenkomst niet de bedoeling hebben gehad om de plaatselijke kerkgemeente(n) tot de contractuele gebruiker(s) te maken en zulks sluit ook aan bij de zojuist genoemde inhoud van de overeenkomst.
Weliswaar is juist dat - mede blijkens de considerans - vanaf het begin de bedoeling voorzat om (onder andere) de plaatse-lijke kerkgemeente te Leerdam "feitelijk" gebruik te laten maken van het kerkgebouw, maar zulks maakt haar nog niet tot de contractuele gebruiker in de zin van de overeenkomst en dus tot de contractuele wederpartij van de kerkvoogdijraad.
Dat dit laatste niet het geval is blijkt ook uit de formuleringen in de considerans:
- voor wat betreft (slechts) de "uitvoering" van de overeen-komst worden de betreffende kerkgemeenten als "vertegenwoor-digers" van de kerkgenootschappen aangemerkt: zulks impli-ceert dat de kerkgenootschappen de "principaal" blijven;
- de kerkgemeente te Leerdam zal de overeenkomst "mede onder-tekenen, hetgeen inhoudt dat zij volledig kennis (draagt) van deze overeenkomst": zulks duidt op een beperkte strekking van de ondertekening der overeenkomst.
Uit een en ander moet dan ook afgeleid worden dat het landelijk kerkgenootschap als de contractuele gebruiker van het kerkgebouw beschouwd moet worden, en dat de kerkgemeente te Leerdam haar "feitelijke" gebruiksrechten ten aanzien van het kerkgebouw slechts heeft afgeleid van het landelijk kerk-genootschap (overigens met medeweten en instemming van de kerkvoogdijraad als "uitlener" van het kerkgebouw).
Anders dan namens de kerkgemeente te Leerdam bij pleidooi in hoger beroep nog is bepleit, kan een en ander niet aangemerkt worden als een derdenbeding ten behoeve van haar, in die zin dat zij daardoor - nu zij dat beding heeft aanvaard - ingevolge artikel 6:254 BW als partij en dus als gebruiker zou moeten worden aangemerkt. Gelet op het bovenstaande is immers niet aannemelijk geworden dat zulks de bedoeling zou zijn geweest van de kerkvoogdijraad en de kerkgenootschappen.
Dat de kerkgemeente te Leerdam en niet het landelijk kerkge-nootschap de lasten van het gebouw draagt staat aan het voorgaande niet in de weg, nu zulks kennelijk het gevolg is van een regeling binnen het landelijk kerkgenootschap of een afspraak tussen het landelijk kerkgenootschap en de kerk-gemeente te Leerdam.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat het landelijk kerkgenootschap het gelijk aan zijn zijde heeft voor wat betreft de vraag wie als gebruiker in de zin van de gebruiksovereenkomst aangemerkt moet worden. In zoverre is grief 1 dan ook gegrond.
4.8. Een en ander kan het landelijk kerkgenootschap echter in het onderhavige geschil omtrent het gebruik van het kerkgebouw Silo niet baten.
Daarvoor is het volgende van belang.
4.9. De verhouding tussen het landelijk kerkgenootschap en de kerkgemeente te Leerdam wordt bepaald door de kerkorde en - voor wat betreft het gebruik van het kerkgebouw - door de uit de gebruiksovereenkomst voortvloeiende afspraken tussen hen beiden, een en ander mede in het licht van de eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.10. Uit de gebruiksovereenkomst vloeit voort dat de kerkgemeente te Leerdam van het landelijk kerkgenootschap het recht heeft verkregen om feitelijk gebruik te maken van het kerkgebouw Silo. Er is geen enkele reden aannemelijk geworden op grond waarvan aan dat gebruiksrecht thans een einde gekomen zou zijn.
In het bijzonder is niet aannemelijk geworden dat er - naar aanleiding van het conflict omtrent het besluit om de drie predikanten uit hun ambt te ontzetten - sprake is van een kerkscheuring waarbij de kerkgemeente te Leerdam zich aan het kerkverband van het landelijk kerkgenootschap heeft onttrokken.
De kerkenraad van de kerkgemeente te Leerdam, welke kerkenraad het bevoegde bestuur is van de kerkgemeente te Leerdam en door de leden van die kerkgemeente is verkozen, heeft weliswaar kritiek op het beleid van het synodebestuur en acht het besluit tot ontzetting van de drie predikanten uit hun ambt ongeldig, maar heeft uitdrukkelijk uitgesproken onderdeel van het landelijk kerkgenootschap te willen blijven uitmaken. Datzelfde geldt voor vele andere kerkgemeenten in de classis Midden.
De enkele omstandigheid dat er een diepgaand meningsverschil is met het synodebestuur van het landelijk kerkgenootschap rechtvaardigt niet de conclusie dat de kerkgemeente te Leerdam zich heeft afgescheiden. Zulks wordt evenmin gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de kerkgemeente te Leerdam momenteel geen financiële afdrachten (onder meer voor de betaling van de predikant) meer aan het landelijk kerkgenootschap doet. Al deze geschillen dienen met inachtneming van de kerkorde en in de geest van de daaraan ten grondslag liggende beginselen te worden opgelost.
4.11. In feite wordt het bovenstaande kennelijk ook door het landelijk kerkgenootschap onderschreven, nu zij uitdrukkelijk vermeldt (MvG sub 21) dat haar vordering tot staking van het gebruik van het kerkgebouw zich alleen tegen de drie predikan-ten richt en niet tegen de plaatselijke kerkgemeente. Indien immers de kerkgemeente te Leerdam zich daadwerkelijk zou hebben afgescheiden van het landelijk kerkgenootschap, zou het lande-lijk kerkgenootschap als de contractuele gebruiker van het kerkgebouw niet langer gehouden zijn om die kerkgemeente het feitelijk gebruik van het gebouw te gunnen.
4.12. Weliswaar is denkbaar - en in de gegeven omstandigheden aannemelijk - dat er wel sprake is van een splitsing binnen de plaatselijke kerkgemeente te Leerdam, maar nu de kerkenraad het bevoegde bestuur van de kerkgemeente te Leerdam is moet deze beschouwd worden als de rechtmatige voortzetting van de vroegere (ongedeelde) kerkgemeente te Leerdam. Dit brengt mee dat het feitelijk gebruiksrecht van het kerkgebouw blijft toekomen aan (de kerkenraad van) de kerkgemeente te Leerdam en niet aan de gezinnen die de lijn van het synodebestuur volgen en die thans elders kerken.
4.13. Zoals opgemerkt richt de vordering van het landelijk kerkgenootschap tot staking van het gebruik van het kerkgebouw zich uitsluitend tegen de drie predikanten. Die vordering is echter niet toewijsbaar, nu de drie predikanten uitsluitend gebruik maken van het kerkgebouw met instemming en goedvinden van de bevoegde feitelijk gebruiker: de kerkgemeente te Leerdam.
De omstandigheid dat de drie predikanten door de synode van het landelijk kerkgenootschap uit hun ambt zijn ontzet, maakt niet zonder meer dat zij onrechtmatig jegens het kerkgenootschap handelen door op verzoek van de kerkgemeente te Leerdam voor te gaan in haar diensten in het kerkgebouw Silo. In de eerste plaats is de kerkenraad van de kerkgemeente te Leerdam het bevoegde orgaan om te beslissen wie in haar diensten voorgaan (onder meer de artikelen 4 en 6 Kerkorde). Toewijzing van de vordering tegen de drie predikanten zou dan ook in feite neerkomen op een verbod aan (de kerkenraad van) de kerkgemeente te Leerdam om hun diensten in te richten en van het kerkgebouw gebruik te maken op de wijze die hun goeddunkt. Daarvoor is gelet op het boven overwogene geen plaats.
Daarbij komt nog dat de stelling van Timisela c.s., dat het besluit tot ontzetting van de drie predikanten uit het ambt ongeldig is, voorshands niet van grond ontbloot lijkt. Hieromtrent zou wellicht nader onderzoek nodig zijn waarvoor dit kort geding zich niet leent, maar gelet op het hierboven overwogene is zulks ook niet nodig voor een beoordeling van de vordering in dit kort geding.
4.14. Op het voorgaande stuit de vordering van het landelijk kerkgenootschap af. De grieven behoeven geen verdere bespreking.
Het hof zal het bestreden vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen met veroordeling van het landelijk kerkgenootschap in de kosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
Bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
Veroordeelt het landelijk kerkgenootschap in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Timisela c.s. begroot op € 2.544,-;
Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Coeterier, Streefkerk en Van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2003.