ECLI:NL:GHAMS:2003:AG0134

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
7069 - 14
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • A. Buyne
  • J. van Kuijck
  • M. Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging gevangenhouding en afwijzing verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 4 juni 2003 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die in voorlopige hechtenis was genomen. De verdachte, geboren in 1957 en verblijvende in het huis van bewaring te Nieuwegein, had hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 20 mei 2003. Deze beschikking betrof de verlenging van de geldigheidsduur van de gevangenhouding en de afwijzing van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. De advocaat-generaal stelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk was, omdat de verdachte eerder al in hoger beroep was gekomen tegen het bevel tot gevangenhouding, wat door het hof op 9 april 2003 niet-ontvankelijk was verklaard.

Het hof overwoog dat de wetgever in artikel 71, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de bedoeling had om de verdachte ten minste één keer de gelegenheid te bieden om bezwaren tegen zijn gevangenhouding of de verlenging daarvan in hoger beroep te laten beoordelen. Het hof concludeerde dat de bewoordingen van dit artikel niet vereisen dat de verdachte zijn recht op hoger beroep verliest, zelfs niet als hij eerder hoger beroep heeft ingesteld en dit heeft ingetrokken of niet heeft geleid tot een inhoudelijke beoordeling.

Het hof verklaarde het hoger beroep ontvankelijk, maar oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Dit omdat het hier niet ging om een afwijzende beslissing op een eerste verzoek tot schorsing, zoals bedoeld in artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering. Na onderzoek bevestigde het hof de beschikking van de rechtbank, omdat de gronden voor de verlenging van de gevangenhouding nog steeds bestonden.

De beslissing van het hof was als volgt: het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing werd niet-ontvankelijk verklaard, en de beschikking tot verlenging van de gevangenhouding werd bevestigd. Deze uitspraak werd gedaan door de rechters A. Buyne, J. van Kuijck en M. Clarenbeek, in tegenwoordigheid van griffier Berendsen.

Uitspraak

Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te Arnhem
pkn: 16-350267-03
avnr: 7069 - 14
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
[Verdachte].
geboren te '[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
verblijvende in het huis van bewaring te Nieuwegein.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 20 mei 2003, houdende het bevel tot verlenging van de geldigheidsduur van de gevangenhouding en de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, in raadkamer van heden.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beschikking en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 20 mei 2003.
OVERWEGINGEN:
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat het appel niet-ontvankelijk is, omdat verdachte eerder in hoger beroep is gekomen tegen het bevel gevangenhouding, welk beroep bij beschikking van dit hof van 9 april 2003 niet-ontvankelijk is verklaard.
Het hof overweegt dat aan artikel 71, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de bedoeling van de wetgever ten grondslag ligt dat verdachte althans éénmaal de gelegenheid moet worden geboden om bezwaren tegen zijn gevangenhouding of de verlenging daarvan in hoger beroep te laten beoordelen. In dit licht dwingen de bewoordingen van dat artikel er niet toe dat verdachte wordt verstoken van het daarin toegekende hoger beroep indien hij tegen een der eerdere bevelen hoger beroep heeft ingesteld en dit vóór de behandeling heeft ingetrokken dan wel dat hoger beroep niet heeft geleid tot een inhoudelijke beoordeling van de bezwaren tegen de gevangenhouding of de verlenging daarvan. Het hof oordeelt het hoger beroep in zoverre ontvankelijk.
Subsidiair heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat het hoger beroep gelet op artikel 87, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk is voorzover dit betreft de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Het hof is van oordeel dat verdachte niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep voorzover dit is gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis, omdat het hier niet betreft een afwijzende beslissing op een eerste verzoek tot schorsing, zoals bedoeld in artikel 87, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof is na onderzoek gebleken dat de gronden waarop de rechtbank het bevel tot verlenging van de geldigheidsduur van de gevangenhouding van verdachte heeft gegeven ook thans nog bestaan, zodat de beschikking van de rechtbank voorzover daarvan beroep is ingesteld en dit beroep ontvankelijk is met overneming van de gronden dient te worden bevestigd.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 65, 66, 67, 67a en 71 van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING:
Het hof verklaart het beroep voorzover gericht tegen de afwijzing van het verzoek tot schorsing niet-ontvankelijk en bevestigt de beschikking voorzover houdende het bevel tot verlenging van de geldigheidsduur van de gevangenhouding.
Aldus gegeven op 4 juni 2003 door mrs Buyne, voorzitter, Van Kuijck en Clarenbeek, raadsheren, in tegenwoordigheid van Berendsen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.