ECLI:NL:GHAMS:2003:AG1655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1853
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Beukers-Van Dooren
  • mr. Van de Merwe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdige indiening van aangifte omzetbelasting en onterecht opgelegde boete

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 31 maart 2003, gaat het om een geschil tussen belanghebbende, aangeduid als X te Z, en de inspecteur van de Belastingdienst, P. De zaak betreft de aangifte omzetbelasting over het tijdvak september 2001. De Belastingdienst stelde dat de aangifte niet was ontvangen, terwijl belanghebbende beweerde deze tijdig te hebben ingediend. De inspecteur had een boete van ƒ 250 opgelegd wegens het niet indienen van de aangifte binnen de gestelde termijn.

Belanghebbende diende op 12 maart 2002 een beroepschrift in tegen de uitspraak van de inspecteur, gedateerd 26 januari 2002, waarin de boete werd gehandhaafd. Tijdens de zitting op 3 december 2002 verklaarde belanghebbende dat zij haar aangiften door Administratiekantoor A had laten verzorgen, omdat haar vorige boekhouder vaak fouten maakte. Dit kantoor bevestigde dat de aangifte tijdig was verzonden.

Het Hof oordeelde dat de verklaringen van belanghebbende geloofwaardig waren, vooral omdat de verschuldigde omzetbelasting op 11 oktober 2001 was voldaan. Het Hof concludeerde dat de aangifte op of omstreeks 8 oktober 2001 ter post was bezorgd, waardoor belanghebbende de aangifte tijdig had gedaan. De opgelegde boete werd als onterecht beschouwd.

Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en de boete, en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is vastgesteld door mr. Beukers-Van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 12 maart 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 26 januari 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde boete wegens het niet doen van aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak september 2001.
Aan belanghebbende is een boete opgelegd berekend van ƒ 250. Na bezwaar tegen de boete is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en van de boete.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van 3 december 2002 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Op 17 december 2002 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 18 december 2002 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 8 januari 2003, ter griffie ingekomen op 9 januari 2003, heeft de inspecteur verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 163,50 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende diende de aangifte voor de omzetbelasting over het tijdvak september 2001 uiterlijk 31 oktober 2001 te doen. De in geding zijnde boete is opgelegd omdat belanghebbende de vermelde aangifte niet binnen die termijn zou hebben gedaan.
2.2. Belanghebbende heeft de over het tijdvak september 2001 verschuldigde omzetbelasting per bank voldaan. Deze betaling is met valutadatum 11 oktober 2001 van haar bankrekening afgeschreven.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende de aangifte voor de omzetbelasting voor het tijdvak september 2001 tijdig heeft gedaan.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De bestreden uitspraak is gedagtekend (zaterdag) 26 januari 2002. De termijn van zes weken voor het instellen van beroep eindigde derhalve (maandag) 11 maart 2002. Het beroepschrift is per post ingediend en ter griffie ontvangen op 12 maart 2002. Het Hof acht aannemelijk dat het voor het einde van de termijn, dus uiterlijk 11 maart 2002 ter post is bezorgd. Nu het ook niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen, is het beroepschrift tijdig ingediend.
5.2. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat haar vorige boekhouder vaak fouten maakte en dat zij daarom haar aangiften omzetbelasting met ingang van het onderhavige tijdvak liet verzorgen door Administratiekantoor A te B. Dit kantoor heeft, aldus belanghebbende, de aangifte begin oktober 2001 opgemaakt. Belanghebbende heeft de aangifte toen ondertekend en het verschuldigde bedrag van ƒ 1.083 aan de Belastingdienst betaald. Administratiekantoor A heeft, aldus belanghebbende, gezorgd voor de onmiddellijke toezending van het aangiftebiljet aan de Belastingdienst. Ter zitting heeft C als medewerker van het vermelde administratiekantoor bevestigd dat het kantoor heeft zorggedragen voor tijdige verzending van het aangiftebiljet.
5.3. Het Hof acht de verklaringen van belanghebbende geloofwaardig, te meer nu reeds op 11 oktober de verschuldigde omzetbelasting is voldaan, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de aangifte op die datum reeds was opgemaakt. Het Hof acht dan ook aannemelijk dat het aangiftebiljet op of omstreeks 8 oktober 2001 ter post is bezorgd. Daaruit volgt dat belanghebbende de onderwerpelijke aangifte tijdig heeft gedaan, zodat de in geding zijnde boete ten onrechte is opgelegd.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 1 (proceshandelingen: verschijnen ter zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak) ´ € 322, ofwel € 322.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de beschikking waarbij de in geding zijnde boete is opgelegd;
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden; en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 322 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 31 maart 2003 door mr. Beukers-Van Dooren, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.