GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 11 april 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999.
Het beroep is behandeld ter zitting van 26 mei 2003.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.828; en
- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad € 29 aan belanghebbende te vergoeden.
Gronden
1. Tegenover de betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij een hoger bedrag aan premies voor lijfrenten heeft betaald, dan de inspecteur reeds in aanmerking heeft genomen.
2. Tot 27 januari 1999 had belanghebbende een hypothecaire lening bij de A-bank. Niet in geschil is dat deze lening in haar geheel betrekking had op de eigen woning van belanghebbende. De op deze lening verschuldigde rente en de kosten van deze lening zijn aftrekbare kosten ter zake van die woning. Partijen gaan beiden ervan uit (belanghebbende in zijn brief van 22 oktober 2001, de inspecteur in zijn verweerschrift) dat de rente en kosten van deze lening in 1999 ƒ 1.364,76 (ƒ 1.144,08 + ƒ 220,68) bedragen.
3.1. Op 27 januari 1999 heeft belanghebbende een hypothecaire lening van ƒ 321.000 verkregen bij de B Bank. Bij de uitbetaling door C, advocaten en notarissen, zijn daarop de kosten van de op die lening betrekking hebbende hypotheek ingehouden, te weten ƒ 1.579,43 (ƒ 1.096 en ƒ 95, vermeerderd met ƒ 208,43 omzetbelasting en ƒ 180), zodat ƒ 319.420,57 resteerde.
3.2. Voor zover deze lening is besteed aan de aflossing en de betaling van rente en kosten van de hiervoor vermelde lening bij de A-bank, heeft deze betrekking op de eigen woning van belanghebbende. Blijkens de afrekening van C, advocaten en notarissen, betreft dat ƒ 298.906,50 (ƒ 298.393,52 + ƒ 276,15 + ƒ 140 + ƒ 24,50 (omzetbelasting over ƒ 140) + ƒ 28 + ƒ 44,33). Ten aanzien van de resterende ƒ 20.514,07 (ƒ 319.420,57 - ƒ 298.906,50) heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat deze betrekking heeft op zijn eigen woning.
3.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de rente op en de kosten van de lening bij de B-bank voor 93,58% (298.906,50 / 319.420,57) aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning zijn. Niet in geschil is dat de rente op deze lening ƒ 10.878,33 bedroeg. Belanghebbende stelt de kosten van deze lening op ƒ 1.331. De inspecteur gaat ervan uit dat aan deze lening ƒ 1.569 kosten zijn toe te rekenen, welk bedrag het Hof juist voorkomt, gelet op de afrekening van C, advocaten en notarissen. De rente en kosten van deze lening zijn derhalve ƒ 12.447,33, waarvan 93,58%, ofwel ƒ 11.648,21, behoort tot de aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning van belanghebbende.
4.1. Op 30 september 1999 heeft belanghebbende een hypothecaire lening van ƒ 425.000 verkregen bij de D-bank. Bij de uitbetaling door mr. E, notaris, zijn daarop de kosten van die lening (ƒ 2.125 afsluitprovisie) en van de daarop betrekking hebbende hypotheek (ƒ 1.178 en ƒ 95, vermeerderd met ƒ 222,78 omzetbelasting, en ƒ 180) ingehouden, zodat ƒ 421.199,22 resteerde.
4.2. De afrekening van mr. E, notaris, vermeldt ter zake van de aflossing van de lening van ƒ 321.000 bij de B-bank een bedrag van ƒ 384.405,23. Waaruit het verschil van ƒ 63.405,23 bestaat, is niet verklaard. Niet aannemelijk is geworden dat dit verschil betrekking heeft op de eigen woning van belanghebbende. Het Hof gaat er daarom van uit dat een bedrag van ƒ 321.000 betrekking heeft op de aflossing van de hiervoor onder 3.1 vermelde lening bij de B-bank. Blijkens de afrekening van mr. E, notaris, is ter zake van de aflossing en de betaling van rente en kosten van de lening bij de B-bank ƒ 321.096,25 (ƒ 321.000 + ƒ 14 + ƒ 70 +ƒ 12,25 (omzetbelasting over ƒ 70)) betaald. Daarvan heeft 93,58%, ofwel ƒ 300.481,87 betrekking op de eigen woning van belanghebbende. Ten aanzien van de resterende ƒ 100.102,97 (ƒ 421.199,22 - ƒ 321.096,25) heeft belanghebbende tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat deze betrekking heeft op zijn eigen woning.
4.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de rente op en de kosten van de lening bij de D-bank voor 71,34% (300.481,87 / 421.199,22) aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning zijn. De inspecteur stelt in zijn verweerschrift dat de rente en kosten van deze lening ƒ 9.032,81 (ƒ 4.176,81 + ƒ 3.933 + ƒ 923) bedragen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit te laag is. Van dit bedrag behoort 71,34%, ofwel ƒ 6.444,01, tot de aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning van belanghebbende.
5. De inspecteur heeft nog gesteld dat de kosten die samenhangen met het afsluiten van de leningen bij de B-bank en de D-bank zijn gemaakt in verband met de verhoging van de lening, dat niet aannemelijk is geworden dat de leningen zijn verhoogd in verband met de eigen woning van belanghebbende en dat de hier bedoelde kosten daarom niet zijn aan te merken als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning van belanghebbende. Het Hof is evenwel van oordeel dat deze kosten samenhangen met de hier bedoelde leningen en behoren tot de aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning, voor zover de desbetreffende lening verband houdt met de eigen woning. Het Hof acht het onjuist deze kosten uitsluitend toe te rekenen aan de verhoging van de lening.
6. De als aftrekbare kosten ter zake van de eigen woning aan te merken rente van schulden en kosten van geldleningen bedragen, gelet op het vorenoverwogene, ƒ 19.456,98 (ƒ 1.364,76 + ƒ 11.648,21 + ƒ 6.444,01), af te ronden op ƒ 19.457. Nu de inspecteur ƒ 14.437 in aanmerking heeft genomen, is het belastbare inkomen van belanghebbende ƒ 5.020 te hoog vastgesteld. De persoonlijkeverplichtingenaftrek van rente van schulden en kosten van geldleningen ondergaat door het vorenoverwogene geen wijziging, aangezien terecht het maximaal aftrekbare bedrag van ƒ 10.404 in aanmerking is genomen. Het belastbare inkomen van belanghebbende moet worden verminderd tot ƒ 75.828 (ƒ 80.848 - ƒ 5.020).
Proceskosten
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
De uitspraak is gedaan op 10 juni 2003 door mr. Van de Merwe, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.