ECLI:NL:GHAMS:2003:AI1333

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/04114 PV
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Vrouwenvelder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in belastingzaak over naheffingsaanslag en boetebeschikking

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2003, ging het om een beroep van belanghebbende X tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betrof een naheffingsaanslag voor de omzetbelasting over het tijdvak van 1 december 2001 tot en met 31 december 2001, alsook een boetebeschikking voor aangifteverzuim. Belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen de aanslag en de boete, maar de inspecteur had de naheffingsaanslag en de boete voor betaalverzuim op 27 april 2002 vernietigd. De uitspraak op bezwaar van 10 mei 2002 handhaafde echter de boete voor aangifteverzuim.

Tijdens de zitting op 23 april 2003 werd vastgesteld dat belanghebbende in verzuim was geweest bij het indienen van aangiften voor meerdere tijdvakken in 2001. Het Hof oordeelde dat de boete van ƒ 250, opgelegd voor het aangifteverzuim, in overeenstemming was met de regelgeving en dat belanghebbende geen gegronde redenen had om deze te betwisten. Het Hof benadrukte dat de wetgeving beoogt om de plicht tot tijdige aangifte te waarborgen en dat het niet tijdig indienen van aangiften de heffing en invordering van belasting verstoort.

Daarnaast verzocht de inspecteur om een proceskostenvergoeding, maar het Hof oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door belanghebbende. De rechter stelde dat een veroordeling in proceskosten alleen mogelijk is als er geen redelijk positief resultaat van het beroep kon worden verwacht, wat in dit geval niet aan de orde was. Het Hof verklaarde het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk voor de onderdelen die betrekking hadden op de vernietigde naheffingsaanslag en de boete voor betaalverzuim, en ongegrond voor het overige. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in aanwezigheid van drs. Plat als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Elfde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur, gedagtekend 10 mei 2002, betreffende de naheffingsaanslag voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 december 2001 tot en met 31 december 2001 en de op het aanslagbiljet opgenomen boetebeschikking.
Het beroep is behandeld ter zitting van 23 april 2003.
Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op de naheffingsaanslag en op de boete voor het betaalverzuim; en
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft de aangifte voor de omzetbelasting van tijdvak 1 december 2001 tot en met 31 december 2001 niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn ingediend. De inspecteur heeft daarop een naheffingsaanslag opgelegd naar een geschat bedrag van ƒ 3.966 aan enkelvoudige belasting. Op het aanslagbiljet zijn twee boetebeschikkingen opgenomen, te weten één voor een betaalverzuim (ƒ 396) en één voor een aangifteverzuim (ƒ 250).
2. Belanghebbende is tegen de aanslag in bezwaar gekomen. De inspecteur heeft het bezwaarschrift aangemerkt als zijnde tevens gericht tegen de boetebeschikkingen. Uit een door de inspecteur in het geding gebrachte uitdraai uit het computersysteem van de Belastingdienst volgt dat de naheffingsaanslag en de boete voor het betaalverzuim op 27 april 2002 zijn vernietigd. Bij de uitspraak op bezwaar van 10 mei 2002 is de boete voor het aangifteverzuim gehandhaafd.
3. Het Hof neemt aan dat naheffingsaanslag en de boetebeschikking voor het betaalverzuim daadwerkelijk door de inspecteur zijn vernietigd. Voor zover belanghebbendes beroep op deze beschikkingen betrekking heeft, heeft hij daarbij geen belang en is het beroep op deze onderdelen niet-ontvankelijk.
4. Belanghebbende is over de tijdvakken mei, juni, oktober en november 2001 in verzuim geweest bij het doen van aangifte. Het aangifteverzuim voor het onderhavige tijdvak dient dan te worden aangemerkt als een derde/volgend verzuim in de zin van § 22, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB 1998). De door de inspecteur opgelegde boete ad ƒ 250 is in overeenstemming met het bepaalde in § 22, vijfde lid, van het BBBB 1998. Belanghebbende stelt echter dat de boete dient te worden vernietigd omdat hij geen omzetbelasting verschuldigd was. Het Hof deelt deze visie niet. Artikel 67b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de door de staatssecretaris van Financiën voorgestane uitwerking daarvan, als neergelegd in paragraaf 22 van het BBBB 1998, stellen een straf op het niet tijdig doen van aangifte. Daarmee wordt beoogd de plicht tijdig aangifte te doen in te scherpen en aldus de verstoring van de heffing en de invordering van onder meer de omzetbelasting te voorkomen. Door de aangifte niet tijdig in te dienen, heeft belanghebbende de heffing en invordering van de omzetbelasting verstoord. In casu heeft de inspecteur heeft bovendien een aanslag naar een geschat bedrag moeten vaststellen. Het opleggen van een boete is in zoverre op zijn plaats. Wat betreft de hoogte van die boete overweegt het Hof dat een boete van ƒ 250 passend en geboden is, nu belanghebbende de heffing en invordering van omzetbelasting over de tijdvakken mei, juni, oktober en november 2001 eveneens heeft verstoord.
5. De inspecteur heeft het Hof verzocht belanghebbende te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten, bestaande uit € 16 aan reiskosten. Een veroordeling van belanghebbende in de proceskosten is op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb uitsluitend mogelijk indien belanghebbende misbruik heeft gemaakt van het procesrecht. Voor misbruik van procesrecht is naar 's Hofs oordeel ten minste vereist dat belanghebbende in redelijkheid geen positief resultaat van zijn beroep kon verwachten. Een dergelijke omstandigheid doet zich in het algemeen niet voor indien een belanghebbende de hoogte van een hem opgelegde boete aan de orde stelt. De rechter is immers geenszins gehouden de in het BBBB 1998 neergelegde en door de staatssecretaris van Financiën voorgestane uitwerkingen te volgen. Het Hof acht dan ook geen termen aanwezig belanghebbende te veroordelen in de proceskosten. Voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende zijn eveneens geen termen aanwezig.
De uitspraak is gedaan op 7 mei 2003 door mr. Vrouwenvelder, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen. Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.