ECLI:NL:GHAMS:2003:AI1337

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/03968
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. van der Ouderaa
  • K. Kostense
  • J. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van aanslag vennootschapsbelasting en uitstel voor aangifte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 juni 2003 uitspraak gedaan over de tijdigheid van een aanslag vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, de besloten vennootschap X B.V., was opgelegd. De inspecteur had een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1996 gedagtekend op 30 september 2000. Belanghebbende stelde dat de aanslag niet tijdig was opgelegd, omdat er geen duidelijk kenbaar uitstel was verleend voor het indienen van de aangifte. Het Hof oordeelde dat de inspecteur niet voldoende bewijs had geleverd dat het uitstel aan belanghebbende was kenbaar gemaakt. De inspecteur had ter zitting verklaard dat hij geen stukken kon overleggen die het verleende uitstel bevestigden. Het Hof concludeerde dat de aanslag vennootschapsbelasting onbevoegdelijk was opgelegd, omdat de termijn voor het opleggen van de aanslag was verstreken zonder dat aan belanghebbende uitstel was kenbaar gemaakt. De aanslag en de beschikking heffingsrente werden vernietigd. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en werd het onderzoek heropend over de omvang van de te vergoeden schade. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van uitstel door de belastingdienst aan belastingplichtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de besloten vennootschap X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is op 13 juni 2002 ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen, ingediend door A (B advocaten - belastingkundigen) te Q als gemachtigde van belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 16 mei 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1996.
1.2. De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 13.497. Tevens is
ƒ 511 aan heffingsrente in rekening gebracht. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en van de aanslag, alsmede de beschikking heffingsrente.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.5. Namens belanghebbende is een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingediend.
1.6. Ter zitting van 18 februari 2003 zijn verschenen namens belanghebbende mr. C (B advocaten en belastingkundigen; hierna: gemachtigde) en namens de inspecteur mr. D. Namens belanghebbende is een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Van de bij deze pleitnota gevoegde bijlage en van een ter zitting door gemachtigde overgelegde kopie van een overeenkomst heeft de inspecteur kunnen kennisnemen en zich daarover kunnen uitlaten. Door de inspecteur zijn ter zitting kopieën overgelegd van de door belanghebbende ingediende aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 1993, 1995 en 1996. Voorts heeft de inspecteur een kopie overgelegd van een beschikking tot vermindering van de aanslag. Van deze stukken heeft gemachtigde kunnen kennisnemen en zich daarover kunnen uitlaten. Voorzover in de ter zitting overgelegde aangiften niet nader door de
inspecteur toegelichte stukken zijn aangetroffen welke niet tot die aangiften behoren, het
betreft onder meer correspondentie met belanghebbende, rekent het Hof deze stukken niet tot de gedingstukken. De zitting is voor enkele minuten geschorst teneinde - met toestemming van partijen - twee medewerkers van het Gemeentearchief te Amsterdam in de gelegenheid te stellen enkele foto's te maken.
1.7. Desgevraagd is namens belanghebbende bij brief van mr. A en mr. C van 19 februari 2003 een kopie toegezonden van de aangifte vennootschapsbelasting van belanghebbende voor het jaar 1994. Bij brief van 24 februari 2003 heeft de griffier een kopie van evenvermelde stukken aan de inspecteur toegezonden. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur gereageerd bij brief van 26 februari 2003. Een kopie van deze brief is bij brief van de griffier van 27 februari 2003 aan mr. A en mr. C toegezonden. Partijen hebben laten weten dat zij geen behoefte hebben aan een nadere zitting.
1.8. Gelijktijdig zijn ter zitting behandeld de beroepen van belanghebbende inzake de aanslagen vennootschapsbelasting 1993, 1994, 1995 en 1996, met als kenmerken respectie-velijk 02/03965, 02/03966, 02/03967, 02/03968, alsmede inzake de naheffingsaanslag dividendbelasting over de periode van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1995, met als kenmerk 02/04798.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is op 20 september 1886 als naamloze vennootschap opgericht onder de naam N.V. E. In 1973 heeft belanghebbende haar naam en rechtsvorm gewijzigd in die van de besloten vennootschap E B.V. In 1997 is de naam van deze vennootschap gewijzigd in X B.V. (hierna: belanghebbende).
2.2. Namens de inspecteur is een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting van belanghebbende voor de jaren 1992 tot en met 1995. In het van dit onderzoek in het jaar 2000 uitgebrachte rapport (hierna: het controlerapport) is onder meer het volgende vermeld:
"3. Fiscale balans
(…)
3.2 Rekening-courant aandeelhouders
Op 5 februari 1993 heeft belastingplichtige een hypothecaire lening gesloten van
f 850.000,- (…). Tevens werd op genoemde datum f 190.000,- in depot gestort door (…) F (…) Van het totaal beschikbare bedrag ad f 1.040.000,- is de oude hypothecaire lening en een bankkrediet afgelost. Tevens zijn er leningen verstrekt in verband met de aandelenoverdracht aan de drie nieuwe aandeelhouders, te weten (…) G f 300.000,-, (…) I f 150.000,- en (…) H f 150.000,-.
Op 5 februari 1993 vindt de economische eigendomsoverdracht van het onroerend goed plaats (…). De koopsom (…) wordt geheel schuldig gebleven en als vordering in rekening-courant geboekt (…).
Via een interne boeking nemen de drie aandeelhouders de hypotheekschulden per 1 januari 1995 over. De hypotheekrente komt vanaf genoemde datum voor rekening van de aandeelhouders. Ten aanzien van de rekening-courantvorderingen zijn er geen
leningsovereenkomsten opgesteld. Zekerheden voor de leningen zijn niet gesteld. Een
aflossingsplan is niet aanwezig. In 1996 zijn de vorderingen afgelost, doordat de aandeelhouders het onroerend goed hebben verkocht. De jaarlijkse rentevergoeding over de vorderingen in rekening-courant bedraagt van 1993 tot en met 1995 6 procent over het gemiddelde saldo.
(…)
In het conceptrapport heb ik de rentevergoeding gecorrigeerd. Daarbij ben ik uitgegaan van een rentepercentage van 8,95 over de gehele vordering."
2.3. In een brief van 23 augustus 2000 schrijft de inspecteur aan belanghebbende onder meer het volgende:
"Overeenkomstig correcties over eerdere jaren wordt de rente welke de (toenmalige) aandeelhouders over hun rekening-courant schuld aan de vennootschap zijn verschul-digd gecorrigeerd tot op het rentepercentage welke over de hypotheek verschuldigd is. Ik verwijs u in dit verband naar het recentelijk toegezonden verslag van het boekenon-derzoek. De correctie bedraagt 2,95/6 van ƒ 15.691 (of € 7.120), ofwel ƒ 7.714 (of
€ 3.500).
2.3. Met dagtekening 30 september 2000 heeft de inspecteur voor het jaar 1996 ten name van belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. Het vastgestelde belastbaar bedrag is als volgt berekend:
Aangegeven belastbare winst ƒ 5.783
meer rente op de vordering in rekening-
courant met de aandeelhouders 7.714
Vastgesteld belastbaar bedrag ƒ 13.497
2.4. Als bijlage bij de bestreden uitspraak is een kopie gevoegd van een uitdraai van het interne automatiseringssysteem van de Belastingdienst. Dit stuk vermeld ter zake van de ge-plande binnenkomst van de aangifte vennootschapsbelasting 1996 van belanghebbende als datum 28 februari 1998 en als datum van binnenkomst van die aangifte 17 april 1998.
2.5. Tot de door de inspecteur overgelegde stukken behoort een kopie van een formulier dat op 27 maart 1997 is ondertekend door de toenmalige belastingadviseur van belanghebbende, mr. O, en waarop onder meer het volgende is vermeld:
"Waarom dit formulier?
Op dit formulier geeft u aan voor welke cliënten u uitstel voor inlevering van de aangifte inkomsten- of vennootschapsbelasting vraagt."
De naam van belanghebbende is op dit formulier niet vermeld.
2.6. In een brief aan de inspecteur van mr. O van 18 maart 1998 is inzake belanghebbende onder meer het volgende vermeld:
"Naar aanleiding van uw aanmaning vennootschapsbelasting 1996 dd. 12 maart jl. (…). De B.V. is niet in het bezit van een aangiftebiljet-vennootschapsbelasting 1996.
(…) Tevens verzoeken wij u naar aanleiding van bovenstaande nog uitstel te verlenen voor het indienen van het aangiftebiljet tot 15 april 1998."
2.7. In een brief aan mr. O van 27 maart 1998 schrijft de inspecteur inzake belanghebbende:
"Op of omstreeks 11 maart 1998 is een aanmaning tot het doen van aangifte toegestuurd. De aangifte is tijdig indien zij voor 26 maart 1998 wordt ingediend. Na uitreiking van een aanmaning kan geen nader uitstel verleend worden. In die zin wijs ik uw verzoek dus af.
Alhoewel ik in principe na 26 maart a.s. de aanslag vennootschapsbelasting kan vaststellen, ben ik bereid om daarmee te wachten tot na 15 april 1998, zodat bij het vaststellen daarvan het aangiftebiljet ter beschikking staat. Wellicht ten overvloede wijs ik u erop dat wel sprake is van een verzuim als bedoeld in § 15 van het Voorschrift administratieve boeten 1993. Een duplicaat van het aangiftebiljet 1996 wordt u toegestuurd."
3. Geschil
In geschil zijn de volgende vragen:
1. Is de aanslag tijdig opgelegd?
Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord zijn de volgende vragen in geschil:
2. Is een zakelijke rente ten laste van de winst gebracht met betrekking tot de vordering in rekening-courant van belanghebbende op haar aandeelhouders?
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en naar de namens belanghebbende overgelegde pleitnota.
4.2. Ter zitting is namens belanghebbende - kort samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. De stelling dat er voor het doen van aangifte geen uitstel is gevraagd trek ik in, maar ik handhaaf de stelling dat het verleende uitstel aan belanghebbende niet kenbaar is gemaakt. Uit de vastlegging in de kantoorautomatisering van de Belastingdienst kan niet worden afgeleid dat aan belanghebbende kenbaar is gemaakt dat aan haar uitstel is verleend tot de door de inspecteur gestelde datum.
4.3. Ter zitting is door de inspecteur - kort samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Met betrekking tot de jaren 1994 en 1996 kan ik geen stukken overleggen waaruit het verleende uitstel blijkt. Een aanmaning wordt verstuurd als de normale periode voor het doen van aangifte is verstreken. Er is tot 1 maart 1998 uitstel verleend voor het doen van aangifte vennootschapsbelasting 1996. Een zakelijke rente over de vordering in rekening-courant op de aandeelhouders zou zijn geweest het promessedisconto plus twee.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De tijdigheid van de aanslag
5.1.1. Vaststaat dat de aanslag vennootschapsbelasting 1996 is gedagtekend 30 september 2000. Belanghebbende heeft gesteld dat aan haar niet duidelijk kenbaar is gemaakt dat voor het indienen van het aan haar uitgereikte aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1996 tot 1 maart 1998 uitstel is verleend. De inspecteur heeft gesteld dat voor het indienen van het aangiftebiljet vennootschapsbelasting 1996 uitstel is verleend tot 1 maart 1998. Hiertoe verwijst de inspecteur naar de onder 2.4, 2.5, 2.6 en 2.7 vermelde gegevens.
5.1.2. Ingevolge artikel 11, derde lid, in samenhang met artikel 11, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag vennootschapsbelasting door het verloop van drie jaren na afloop van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en wordt deze termijn verlengd met de duur van het uitstel dat is verleend voor het doen van aangifte. Dit betekent dat de termijn voor het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting 1996 ten name van belanghebbende in beginsel op 31 december 1999 verliep. De aanslag is evenwel gedagtekend 30 september 2000. Nu niet is gesteld en ook overigens niet aannemelijk is geworden dat de aanslag is bekendgemaakt na 30 september 2000, waarbij het Hof ervan uitgaan dat het aangiftebiljet, indien geen uitstel zou zijn verleend, vóór 1 juni 1997 had moeten zijn ingediend, houdt het vorenstaande in dat de aanslag nog tijdig zou zijn opgelegd indien aannemelijk is te achten dat tot 1 maart 1998 uitstel is verleend en dit uitstel aan belanghebbende bekend is gemaakt.
5.1.3. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij - anders dan de onder 2.4, 2.5, 2.6 en 2.7 vermelde stukken - geen stukken kan overleggen waaruit het verleende uitstel blijkt. Met betrekking tot de onder 2.4 vermelde gegevens heeft belanghebbende gesteld dat deze voor haar niet kenbaar waren. Naar het oordeel van het Hof bieden de onder 2.4 vermelde gegevens onvoldoende grond voor de conclusie dat het door de inspecteur gestelde uitstel aan belanghebbende duidelijk kenbaar is gemaakt.
5.1.4. Uit het onder 2.5 vermelde stuk volgt evenmin dat het aan belanghebbende verleende uitstel, van welke duur dit uitstel overigens mag zijn, aan belanghebbende duidelijk kenbaar is gemaakt. In dit stuk ontbreekt een verwijzing naar belanghebbende en - kennelijk - bij dat stuk behorende nadere gegevens zijn niet door de inspecteur overgelegd.
5.1.5. Naar het oordeel van het Hof is ook op grond van het onder 2.7 vermelde stuk, bezien in samenhang met het onder 2.6 vermelde stuk, niet aannemelijk te achten dat aan belanghebbende tot 1 maart 1998 uitstel is verleend en dat dit uitstel aan haar duidelijk kenbaar is gemaakt. Voorzover in de brief van de inspecteur van 27 maart 1998 sprake is van het wachten met het vaststellen van de aanslag tot na 15 april 1998, is het Hof van oordeel dat deze bereidheid, zo al deze als een verlenen van uitstel is aan te merken, niet is aan te merken als het verlenen van uitstel voor een periode van negen maanden en ook niet als het duidelijk kenbaar maken van een zodanig uitstel. Nu de inspecteur hiervan verder geen bewijs heeft geleverd, moet ervan worden uitgegaan dat aan belanghebbende voor het doen van aangifte vennootschapsbelasting 1996 een uitstel voor de duur van negen niet duidelijk kenbaar is gemaakt, zodat de termijn voor het opleggen van de aanslag vennootschapsbelasting 1996 niet met een dergelijk uitstel kan zijn verlengd. Dit betekent dat de aanslag vennootschaps-belasting 1996 onbevoegdelijk is opgelegd en dat deze, zoals ook de gelijktijdig genomen
beschikking heffingsrente, dient te worden vernietigd. Aan het overige geschilpunt komt het Hof verder niet toe.
5.2. Schadevergoeding
5.2.1. Belanghebbende heeft het Hof in haar beroepschrift verzocht de inspecteur te veroorde-len tot vergoeding van schade. Als te vergoeden schade heeft belanghebbende genoemd de kosten van de bezwaarfase. Belanghebbende heeft geen berekening van deze kosten overge-legd.
5.2.2. Indien de inspecteur een belastingaanslag vaststelt die naderhand door de rechter wordt verminderd of vernietigd wegens een onjuiste uitleg dan wel een onjuiste toepassing van het recht, begaat dat bestuursorgaan daarmee een onrechtmatige daad jegens de belasting-plichtige. Ook indien de inspecteur geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrechtmatige daad aan de Staat dient te worden toegerekend, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur door de onderhavige aanslag vast te stellen en te handhaven jegens belanghebbende een onrechtmatige daad heeft begaan die aan de Staat moet worden toegerekend. Een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch aannemelijk geworden. Naar het oordeel van het Hof is het inroepen van de rechtsbijstand in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Nu door belanghebbende met betrekking tot de omvang van deze kosten niets is gesteld, is het Hof voorshands niet in staat die omvang vast te stellen. Ter voorbereiding van een nadere uitspraak als bedoeld in artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zal het Hof het onderzoek heropenen.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuurs-recht worden deze kosten als volgt vastgesteld: 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, verschijnen ter zitting) x 1 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) = € 805.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- vernietigt de aanslag en de beschikking heffingsrente,
- gelast de Staat het betaalde griffierecht van € 218 aan belanghebbende te vergoeden,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 805
en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- heropent het onderzoek over de omvang van de aan belanghebbende te vergoeden schade en
stelt belanghebbende in de gelegenheid hieromtrent binnen een maand na de verzenddatum
van deze uitspraak een schriftelijke conclusie in te dienen.
De uitspraak is vastgesteld op 10 juni 2003 door mrs. Van der Ouderaa, voorzitter, Kostense en Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.