ECLI:NL:GHAMS:2003:AI1394

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
rekestnummer 02/749
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. van Kuijck
  • A. Denie
  • J. Nunnikhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep inzake verzoek tot schadevergoeding na inverzekeringstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 augustus 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2003. Appellant, A.W., was op 19 november 2001 in verzekering gesteld wegens verdenking van een vermogensdelict en werd op 20 november 2001 weer in vrijheid gesteld. Op 28 juni 2002 diende de raadsman van appellant een verzoekschrift in, maar de rechtbank verklaarde appellant niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Dit gebeurde omdat er eerder op 1 maart 2002 al verzoekschriften waren ingediend, waarop de rechtbank op 3 juni 2002 afwijzend had beslist. De raadsman stelde echter dat het ingediende verzoek ontvankelijk was en vroeg het hof om een beslissing.

Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte appellant niet-ontvankelijk had verklaard. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd, omdat er nieuwe feiten waren die niet bekend waren ten tijde van de eerdere beslissingen. Het hof concludeerde dat appellant opnieuw een verzoek kon indienen op basis van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering, nu de zaak als geëindigd moest worden beschouwd door het politiesepot.

Het hof oordeelde verder dat appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn inverzekeringstelling, omdat hij onware mededelingen had gedaan in zijn aangifte van diefstal. Daarom waren er geen gronden van billijkheid voor het toekennen van een schadevergoeding wegens de ondergane inverzekeringstelling. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
zitting houdende te Arnhem
rekestnummer 02/749
avnr: 6831
Het hof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
A. W.,
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2003 voorzover houdende de beslissing op het verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 29 juli 2003 de advocaat-generaal en mr W.C. den Daas, advocaat te Utrecht. Appellant, die behoorlijk is opgeroepen, is niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van appellant, ingediend op 28 juni 2002 ter griffie van de rechtbank Utrecht door mr Den Daas voornoemd;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte van 11 februari 2003 opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Utrecht, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
2. Appellant is op 19 november 2001 in verzekering gesteld ter zake van verdenking van een vermogensdelict. Op 20 november 2001 is appellant in vrijheid gesteld.
3. De rechtbank heeft appellant niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek van 25 juni 2002. De reden hiervoor is dat namens appellant al eerder, op 1 maart 2002, verzoekschriften ex artikel 36, 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering waren ingediend waarop bij beslissing van 3 juni 2002 door de rechtbank Utrecht afwijzend was beslist, aangezien er geen sprake was van een zaak als bedoeld in voornoemde artikelen.
4. Namens appellant heeft de raadsman gesteld dat het ingediende verzoek wel ontvankelijk is en heeft hij vervolgens gevraagd het hof een beslissing te nemen op het onderhavige verzoek, waarbij de raadsman heeft volhard bij hetgeen in het verzoekschrift is aangevoerd en verzocht.
5. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep omdat zijns inziens appellant vanwege feiten die eerder niet bekend waren ontvankelijk is in het verzoek. Vervolgens heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van het gedane verzoek om vergoeding van de ondergane inverzekeringstelling.
6. Ontvankelijkheid van het verzoek:
De op 3 juni 2002 gegevens beslissing op het verzoek te verklaren dat de zaak geëindigd was is gegeven op grond van de feiten en omstandigheden zoals die toen aan de rechtbank bekend waren. Voorzover die beslissing betrekking heeft op het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering moet die gelijk worden gesteld aan een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek nu de rechtbank kennelijk van oordeel was dat er geen sprake was van een zaak als bedoeld in dat artikel.
De bij diezelfde beschikking van 3 juni 2002 eveneens gegeven beslissingen over de verzoeken ex artikel 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering vloeien noodzakelijkerwijs voort uit de beslissing ten aanzien van het verzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Strafvordering en berusten op generlei inhoudelijke toetsing. In zoverre komt thans aan de laatste beslissingen geen zelfstandige betekenis toe.
Nu eerst op 3 juni 2002 de raadsman vernam dat met betrekking tot de verdenking waarvoor appellant in verzekering gesteld was inmiddels een politiesepot had plaatsgevonden, een omstandigheid die niet bekend was ten tijde van de behandeling van het verzoekschrift, stond niets in de weg kort nadien opnieuw een verzoek in te dienen op grond van de artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering ten einde een inhoudelijke toetsing van die verzoeken uit te lokken, nu ten aanzien van het politiesepot de zaak als geëindigd moet worden beschouwd.
Het hof acht de door de raadsman gestelde gang van zaken aannemelijk. De rechtbank heeft derhalve ten onrechte bij de beslissing waarvan beroep appellant niet ontvankelijk verklaard. Die beslissing moet worden vernietigd.
Nu zowel het openbaar ministerie als de raadsman van appellant daarom hebben verzocht zal het hof zelf de zaak afdoen.
7. Op grond van het bepaalde in artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering kan de rechter aan de gewezen verdachte, in het geval de zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding toekennen voor schade die hij heeft geleden ten gevolge van ondergane verzekering en voorlopige hechtenis.
8. Het hof is van oordeel, dat appellant het aan zichzelf te wijten heeft, dat hij als verdachte in verzekering is gesteld, nu hij, naar hij zelf heeft erkend, onware mededelingen heeft gedaan in zijn aangifte van diefstal van de door hem bestuurde vrachtauto. Daarom acht het hof voor toekenning van een schadevergoeding wegens de ondergane verzekering geen gronden van billijkheid aanwezig.
9. Het hof zal derhalve de beslissing van de rechtbank vernietigen en het verzoek alsnog afwijzen.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- vernietigt de beschikking voorzover daarvan hoger beroep is ingesteld;
- verklaart appellant alsnog ontvankelijk in zijn verzoek ex artikel 89 van het Wetboek van Strafvordering;
- wijst af het gedane verzoek om toekenning van een vergoeding wegens ondergane inverzekeringstelling.
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs Van Kuijck, voorzitter, Denie en Nunnikhoven, raadsheren, in tegenwoordigheid van Heeres, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2003.