arrestnummer
rolnummer 23-001934-01
datum uitspraak 11 september 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 8 april 1998 in de strafzaak onder parketnummer 10/001608-96 van het openbaar ministerie
tegen:
[verdachte],
[geboorteplaats en geboortedatum],
ingeschreven in basisadministratie persoonsgegevens op het adres:
[adres].
De rechtbank te Rotterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof te 's Gravenhage heeft in hoger beroep bij arrest van 7 mei 1999 het vonnis vernietigd, de verdachte vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde, en terzake van de onder 1 primair, 2, 3, 5 en 6 primair tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De verdachte heeft tegen het arrest van het gerechtshof beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 29 mei 2001 het arrest van het gerechtshof te 's Gravenhage vernietigd voorzover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen, en de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam verwezen teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 25 maart 1998 en in hoger beroep van 28 augustus 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 25 maart 1998 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - wordt hier overgenomen.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich hiermee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in zijn vervolging
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep in zijn laatste woord betoogd dat zijn strafzaak niet binnen een bepaalde tijd is afgehandeld. Het hof begrijpt dat verdachte hiermee het verweer voert dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vervolging. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat hij - puttend uit zijn rijke ervaring op het gebied van contacten met de strafrechter - eerder heeft meegemaakt dat na het verstrijken van anderhalf jaar tussen de uitspraak van de rechtbank en de zitting bij het gerechtshof op 30 juli 1991 door de procureur-generaal op die zitting is verklaard dat de zaak te lang was blijven liggen. Nu in de onderhavige zaak meer dan twee jaar is verstreken sinds het arrest van de Hoge Raad zou om die reden afgezien moeten worden van verdere vervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de stukken van het dossier is gebleken dat het eerste verhoor van de verdachte in deze strafzaak heeft plaatsgevonden op 13 november 1996 waarna op 25 maart 1998 door de rechtbank te Rotterdam vonnis is gewezen. Hierna is door de verdachte hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis. Het gerechtshof te 's Gravenhage heeft vervolgens op 23 april 1998 arrest gewezen, waarna de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld. Tenslotte heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 29 mei 2001 arrest gewezen. Na de behandeling van de zaak in hoger beroep bij dit hof zal de uitspraak plaatsvinden op 11 september 2003.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de zaak, gelegen in de periode tussen het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden en de einduitspraak in hoger beroep, niet heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de funtamentele vrijheden.
Wat betreft het daaraan te verbinden gevolg overweegt het hof dat bij afweging van enerzijds het belang dat de gemeenschap - ook na overschrijding van de redelijke termijn - heeft bij normhandhaving door berechting en anderzijds het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging, het belang van de gemeenschap in het onderhavige geval moet prevaleren. Deze overschrijding heeft derhalve niet als gevolg dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk wordt verklaard.
De overschrijding van de genoemde termijn geeft het hof evenwel aanleiding tot strafvermindering op de wijze zoals hierna wordt overwogen.
Voorzover verdachte heeft willen betogen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden en dat dit een zelfstandige reden zou zijn voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, overweegt het hof als volgt.
Verdachte heeft betoogd dat het hem niet bekend is dat nadien enig ander is vervolgd terzake van soortgelijke als de aan hem ten laste gelegde feiten. Het hof begrijpt dat verdachte beoogt te betogen dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden.
Hij heeft daarbij als voorbeelden genoemd uitlatingen van de politici [F] en [O].
Het hof is evenwel van oordeel dat de inhoud van de bewezen uitlatingen van verdachte dermate verstrekkend en anders van aard zijn dan de uitlatingen waarmee verdachte de zijne vergelijkt, dat reeds om die reden niet gesproken kan worden van "gelijke gevallen".
Ook dit verweer dient derhalve te worden verworpen. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in zijn vervolging van de verdachte.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 5 en 6 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij
1. op 2 november 1996 te Rotterdam in het openbaar, namelijk in horecagelegenheid [naam] bij een bijeenkomst ten overstaan van aldaar aanwezige personen, waaronder derden (o.m. journalisten) mondeling heeft aangezet tot haat tegen en discriminatie van mensen, te weten Turken en Marokkanen en Surinamers en Antillianen en buitenlanders, wegens ras, door tijdens zijn toespraak woorden te uiten zoals onder meer:
- "Zodra wij aan de macht zijn, zal binnen een uur de antidiscriminatiewetgeving worden afgeschaft en in ijltempo worden begonnen aan de afbouw van de multiculturele samenleving" en
- "De Marokkanen, de Turken, de Surinamers, de Antillianen en alle andere kleurlingen die hier niets te zoeken hebben, zullen massaal dit land verlaten, met graagte en in rap tempo, en wij zullen ze met genoegen nakijken en met ons het grootste deel van het Nederlandse volk" en
- "En het kan ook nooit de bedoeling zijn, dat het Nederlandse volk ten gronde zal gaan aan rassenvermenging en ontvreemd zal worden van zijn nationale rechten, alleen omdat een stel geschifte politici die niet weten waar zij mee bezig zijn en tegen wil en dank deze multiraciale samenleving willen bevorderen, toevallig de macht hebben" en
- "...omdat mannen en vrouwen die beschikken over een greintje ruggegraat en over een greintje zelfrespect en over een greintje strijdbaarheid, niet werkloos toezien dat hun land door vreemdelingen wordt overgenomen" en
- "Wij leggen ons er niet bij neer dat huis na huis, straat na straat, buurt na buurt, wijk na wijk en stad na stad overgenomen wordt door buitenlanders. In de toekomst, omdat wij verplicht zijn en het onze opgave is ervoor te zorgen dat ons nageslacht in vrede en welvaart als Germaans volk kan leven in dit kleine overbevolkte landje zonder gehinderd te worden door Marokkaanse en Turkse toestanden en al dan niet met hoofdtooi vermomde vrouwen".
2. op 2 november 1996 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [V] in het openbaar mondeling heeft belegdigd, door in horecagelegenheid [naam] bij een bijeenkomst ten overstaan van aldaar aanwezige personen, waaronder journalisten, sprekend over die [V], de woorden te uiten: "De volgevreten bedriegster en oplichtster", welke uiting tevens in de openbaarheid is gekomen via één of meer nieuwsbladen en een of meer televisie-uitzendingen.
3. op 9 november 1996 te Schiedam opzettelijk een persoon genaamd [V] in het openbaar mondeling heeft beledigd, door in horecagelegenheid [naam] bij een bijeenkomst ten overstaan van aldaar aanwezige personen, waaronder journalisten sprekend over die [V], de woorden te uiten:
- "Ik heb nooit geweten dat het gedrocht [V] beledigd zou kunnen worden, een oplichtster" en
- "Als wij aan de macht zijn wordt ze gearresteerd en veroordeeld voor de diefstal en de oplichting die zij heeft gepleegd" en
- "...aan haar rotkop kunnen we niets doen...",
welke uitlatingen tevens in de openbaarheid zijn gekomen via een of meer nieuwsbladen en één of meer televisie-uitzendingen.
5. op 9 november 1996 te Schiedam zich in het openbaar, namelijk in horecagelegenheid [naam] bij een bijeenkomst ten overstaan van aldaar aanwezige personen, waaronder derden (o.m. journalisten), mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Turken en Marokkanen en buitenlanders wegens hun ras, door opzettelijk beledigend woorden te uiten als onder meer:
- ...als het zwarte tuig er maar uit gaat... en
- ...daar komt weer zo'n rot Turk... en
- ...al die rot buitenlanders... en
- ...het Marokkaanse schorem... en
- ...de Turkse schoft... en
- ...Er zijn in Nederland ongeveer honderd criminele benden ... Na een jaar zullen al deze benden zijn vernietigd en zullen de bendeleden of geliquideerd zijn of zullen ze als asielzoeker naar het buitenland zijn gevlucht. Waar ze voor een groot gedeelte toch al thuis horen.
6. op 9 november 1996 te Schiedam in het openbaar, namelijk in horecagelegenheid [naam] bij een bijeenkomst ten overstaan van aldaar aanwezige personen, waaronder derden (o.m. een of meer journalisten) mondeling heeft aangezet tot haat en discriminatie van mensen en gewelddadig tegen persoon of goed van mensen, te weten wegens hun ras door tijdens een toespraak woorden te uiten zoals onder meer:
- "Het is toch eigenlijk te gek dat je in Nederland niet in het openbaar mag praten over het grootste probleem waar het Nederlandse volk op dit moment mee worstelt. En dat bij alle normale Nederlanders het gesprek van de dag is, het vreemdelingenprobleem. Een jaar of tien geleden werd ik tijdens verkiezingen regelmatig gebeld door een vrouw die in een straat woonde waar een Turks café was en haar kleindochter kwam niet meer op bezoek, want het meisje van dertien, veertien jaar werd door die Turken steeds lastig gevallen. Zij was getrouwd met een oud verzetsman, die ook een hekel had aan buitenlanders, maar niet op de Nederlandse Volksunie stemde want dat waren fascisten. En zij had gezegd het kan me niet schelen dat het fascisten zijn als het zwarte tuig er maar uit gaat." en
- "Ik heb gezegd, heren, weten jullie hier ook in de buurt een moskee. Die mensen keken mij wat verwonderd aan, dus ik zei, ja, ik ben geen moslim, maar ik heb toch een moskee nodig. Toen zei die man, half voor de grap, maar toch zijn afkeer van Turken daarmee luchtend, oh nou ik dacht al, je lijkt er wel op en ik dacht al daar komt weer zo'n rot Turk." en
- "Twee weken geleden stond ik in de lift in de flat waar ik woonde. Er wonen ongeveer zestig mensen, ik kom daar in gesprek met een nieuwe bewoonster een vrouw van ongeveer zeventig jaar. Die zegt tegen mij: ja ik heb altijd op de [weg] gewoond, mijn hele leven lang en dat was altijd zo'n fijne buurt, maar de laatste jaren is het karakter van de bewoners veranderd. Ik ben uiteindelijk maar gaan verhuizen, ik ben eigenlijk weggevlucht. Het kunnen natuurlijk ook asocialen geweest zijn, ik denk ze zal het wel over donkergekleurde medelanders hebben, dus ik informeerde voorzichtig. Ik zeg, ja, u kon ze zeker ook niet verstaan met dat lawaai? Nee precies, zegt ze, al die rot buitenlanders. Ik ben daar gewoon weggevlucht.
De verhalen die ons bereiken uit de Nederlandse samenleving, dat mensen door Turken en Surinamers uit hun huis weggepest worden, zijn te vaak dan dat ze afgedaan kunnen worden als onzin. Een paar jaar geleden is in de Schilderswijk in Den Haag een Nederlands gezin belegerd geworden door een horde Marokkanen. De politie die stond in een zijstraat rustig toe te kijken. Het is dat de Marokkanen een half uurtje weg moesten om te bidden, anders had de man en zijn gezin vermoord geworden. Maar in de pauze tijdens het bidden heeft de politie hem als de bliksem de wijk uitgevoerd en hij is d'r niet meer terug mogen keren. Hij heeft een ander huis toegewezen gekregen." en
- "Een ander geval ook in de tijd, ik meen in Transvaalwijk of zo, was een vrouw weduwe geworden. Twee dagen later belt een Turkse buurman aan en die vrouw denkt nog in haar onschuld, goh dat is toch wel aardig van die man dat hij mij komt condoleren. Maar dat was niet het geval. Hij duwde haar opzij, liep het hele huis door, keek keurend rond en zei toen tot de vrouw: jij hebt nu zo'n groot huis niet meer nodig, dat is een goed huis voor mij. Dat heeft allemaal in de Haagsche Courant gestaan, maar ik vraag me af, een overheid die een greintje zelfrespect zou hebben en een greintje inlevingsvermogen van wat in een samenleving tolerabel is, zou toch het Marokkaanse schorem desnoods met de inzet van het leger van de straat hebben afgeschoten, en een overheid die een greintje zelfrespect zou hebben en een greintje inlevingsvermogen van wat in een samenleving tolerabel is, zou toch de Turkse schoft in zijn kladden gepakt hebben en hem letterlijk het land hebben uitgeschopt." en
- "...een overheid die een greintje zelfrespect zou hebben en een greintje inlevingsvermogen van wat in een samenleving tolerabel is, zou toch het Marokkaanse schorem desnoods met de inzet van het leger van de straat hebben afgeschoten"en
- "De vreemdelingenhaat onder het Nederlandse volk neemt dag na dag toe. Nog beseffen die mensen niet in welke grote gevaren zij verkeren." en
- "En dan hebben wij het recht om de wetten zodanig te veranderen dat wij de multiraciale samenleving tot de grond toe af kunnen breken en kunnen vervangen door een waarachtige volksgemeenschap, gegrondvest op bloedverwantschap." en
- "Ons volk heeft er recht op. Het goede deel van ons volk heeft er recht op dat het bezit wordt gewaarborgd en daar zullen wij voor zorgen." en
- "Er zijn in Nederland ongeveer honderd criminele benden die tezamen tien à vijftien duizend leden tellen. Na een jaar zullen al deze benden zijn vernietigd en zullen de bendeleden of geliquideerd zijn of ze zullen als asielzoeker naar het buitenland zijn gevlucht. Waar ze voor een groot deel toch al thuis horen." en
- "Wij zouden het op prijs stellen als wij een einde maken aan de multiraciale samenleving. Degenen die als volksverraders deze multiraciale samenleving hebben geschapen en aanprijzen als een aanwinst voor onze cultuur tegelijk met hun geliefde minderheden naar het buitenland vertrekken als asielzoeker. De wijze waarop zij in Turkije en Marokko als blanke behandeld zullen worden, zal een straf zijn voor hun wandaden. Vluchten zij niet het land uit, dan zullen zij worden berecht en na veroordeeld te zijn aan de hoogste boom worden opgehanden."
Hetgeen onder 1 primair, 2, 3, 5 en 6 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moer hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeacht heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Het hof is van oordeel dat de verdachte de hiervoor bewezen geachte uitspraken opzettelijk in het openbaar heeft gedaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij op de bijeenkomsten van CP'86 op 2 november 1996 te Rotterdam en op 9 november 1996 te Schiedam als gastspreker aanwezig is geweest en erkend dat hij op 9 november 1996 vanaf de aanvang van de bijeenkomst en op 2 november 1996 in de loop van de bijeenkomst er van op de hoogte was dat er pers in de onderscheidenlijke horeca-aangelegenheden aanwezig was. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij voor de bijeenkomst van 9 november 1996 een journalist had uitgenodigd. Tenslotte heeft de verdachte verklaard het zeker te begrijpen dat de pers zijn uitspraken wereldkundig zou maken en dat dat voor hem ook niet uitmaakte, omdat hij de uitspraken ook zelf in het openbaar wilde doen.
Uit de stukken van het dossier blijkt dat een aantal journalisten van kranten, radio en t.v. zelfs op uitnodiging van een organisator van de bijeenkomsten aanwezig was en dat het de pers op geen enkele wijze onmogelijk is gemaakt bij de bijeenkomsten aanwezig te zijn, hiervan foto- en filmbeelden te maken en verslag te doen, behoudens het laatste gedeelte van de laatstgenoemde bijeenkomst. De verdachte heeft zijn uitspraken overigens niet tijdens dit besloten deel van de vergadering gedaan.
De bijeenkomsten, een vergadering van CP'86 op 2 november 1996 en de "herdenkingsbijeenkomst" op 9 november 1996 zijn georganiseerd door het bestuur van de partij CP'86. De bezoekers van deze bijeenkomsten waren niet alleen leden of sympathisanten van deze partij, maar ook journalisten, die nadrukkelijk in hun hoedanigheid van journalist aanwezig waren, die het tot zijn taak rekent het overige publiek te informeren.
Op geen enkele wijze is het de journalisten onmogelijk gemaakt om verslag te doen van de gebeurtenissen tijdens de bijeenkomsten. Vervolgens zijn, zoals ook verdachte verwachtte, een deel van zijn uitlatingen in diverse media verspreid.
Bij beide bijeenkomsten heeft de verdachte een toespraak gehouden, waarin hij de ten laste gelegde uitspraken heeft gedaan. Verdachte heeft zulks welbewust ook ten overstaan van de bedoelde journalisten gedaan en hij wist derhalve dat zijn uitspraken in het openbaar zijn gedaan.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezengeachte:
In het openbaar, mondeling aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras,
en
in het openbaar, mondeling aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras.
Ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte:
Ten aanzien van het onder 3 bewezengeachte:
Ten aanzien van het onder 5 bewezengeachte:
Zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras.
Ten aanzien van het onder 6 primair bewezengeachte:
In het openbaar, mondeling, aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras,
en
in het openbaar, mondeling aanzetten tot discriminatie van mensen wegens hun ras,
en
in het openbaar, mondeling, aanzetten tot gewelddadig optreden tegen personen of goed van mensen wegens hun ras of godsdienst.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannnemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank te Rotterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte - mede naar aanleiding van het tijdsverloop - zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan twee voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft voorts meegedeeld dat zij een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee voorwaardelijk zou hebben gevorderd indien de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM niet zou zijn overschreden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft tijdens twee bijeenkomsten, ten overstaan van journalisten, uitlatingen gedaan die zijn uitspraken vervolgens in de media hebben weergegeven, over groepen van personen en een met name genoemd persoon vanwege hun ras. Die uitspraken waren beledigend en door de intimiderende wijze van overbrengen door de verdachte zetten deze uitlatingen ook aan tot haat en discriminatie, en mogelijk tot het gebruik van geweld tegen deze personen.
Het aanzetten tot haat, geweld tegen en discriminatie en belediging van mensen vanwege hun ras is niet alleen kwetsend voor de daardoor getroffen personen, maar wekt ook beroering en weerzin en druist in tegen de in de Nederlandse samenleving gehuldigde normen en waarden.
Blijkens een de verdachte betreffend uit het Justitieel Documentatieregister van 14 juli 2003 is verdachte eerder terzake van vergelijkbare strafbare feiten veroordeeld.
Het hof zou, alle hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking nemende, een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk hebben opgelegd. Gelet echter op het feit dat sprake is geweest van de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van vier maanden waarvan twee voorwaardelijk passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 137c, 137d en 266 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 5 en 6 tenlastegelegde feiten heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijslevering omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair, 2, 3, 5 en 6 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van twee maanden van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt daarbij de proeftijd vast op twee jaren.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, Nijboer en Van der Lugt, in tegenwoordigheid van Bisschop, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 september 2003.
Mr. Van der Lugt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.