UITSPRAAK
ter vervanging van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente A, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 8 augustus 2001, ingediend door mr. B als gemachtigde.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 6 augustus 2001, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (eigenarenbelasting) voor het jaar 1998.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd van ƒ 91,26. Na bezwaar tegen de aanslag is belanghebbende bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder, tot ontvankelijkverklaring van belanghebbende in haar bezwaar en tot vernietiging van de aanslag.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Van het verhandelde ter zitting van 19 februari 2003 heeft de griffier proces-verbaal opgemaakt.
Op 5 maart 2003 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 13 maart 2003 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij faxbericht van 7 april 2003, ter griffie ingekomen op 7 april 2003, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het verschuldigde griffierecht van € 43,50 is tijdig betaald.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 31 december 2000 de in geding zijnde aanslag opgelegd.
2.2. Op 28 juni 2001 heeft vorenvermelde gemachtigde als bijlage bij een faxbericht aan verweerder een geschrift gezonden dat onder meer als volgt luidt:
" Datum: 23 januari 2001
(…)
Afzender: X
(…)
Hierbij maak ik bezwaar tegen de door u met dagtekening 31-12-2000 opgelegde aanslag OZB ad. NLG 91,26.
(…)
Ik verzoek u hierbij dan ook om de aanslag en de kosten van aanmaning te vernietigen. "
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende ontvankelijk is in haar bezwaar en of de in geding zijnde aanslag terecht is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het proces-verbaal van de zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De gemachtigde van belanghebbende heeft verzocht de zitting uit te stellen omdat hij pas kort tevoren op de hoogte kwam van stellingen van verweerder die een nader onderzoek vergden, te weten dat een WOZ-beschikking zou zijn opgelegd en omdat hij diende na te gaan per wanneer zijn vrouw zich heeft uitgeschreven in A en zich heeft ingeschreven in B. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen teneinde ter zitting te bezien of het geraden zou zijn het beroep aan te houden om belanghebbende in de gelegenheid te stellen nadere gegevens te vergaren. Nu de hiervoor bedoelde stellingen niet relevant zijn voor de te nemen beslissing, heeft het Hof besloten het beroep niet aan te houden.
5.2. Belanghebbende stelt op 23 januari 2001 een bezwaarschrift te hebben ingediend tegen de in geding zijnde aanslag, luidende als het hiervoor onder 2.2 aangehaalde geschrift. Verweerder betwist dat.
5.3. Belanghebbende stelt dat zij het bezwaarschrift te zamen met het bezwaarschrift over het jaar 1999 aan verweerder heeft verzonden en dat het bezwaarschrift over 1999 wel door verweerder is ontvangen en geregistreerd. Met deze stelling, zonder daarvoor nader bewijs bij te brengen, maakt zij tegenover de betwisting door verweerder naar 's Hofs oordeel niet aannemelijk dat zij het bezwaarschrift tijdig heeft ingediend. Het Hof merkt hierbij op dat blijkens het hiervoor onder 2.2 aangehaalde geschrift daarin ook bezwaar wordt gemaakt tegen de kosten van aanmaning. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat dergelijke kosten pas in rekening worden gebracht ongeveer een maand na het verstrijken van de betalingstermijn en dat die betalingstermijn in dit geval vermoedelijk twee maanden na dagtekening van de aanslag bedroeg. Het Hof acht aannemelijk dat de kosten van aanmaning pas in rekening worden gebracht op een tijdstip dat ligt na het verstrijken van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift. De stelling van belanghebbende dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend acht het Hof dan ook niet verenigbaar met de tekst van het bezwaarschrift.
5.4. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die grond zouden kunnen zijn voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest met de overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende naar 's Hofs oordeel terecht niet-ontvankelijk is verklaard in haar bezwaar. Het beroep is ongegrond.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is ter vervanging van de mondelinge uitspraak vastgesteld op 17 juli 2003 door mr. Van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier.