ECLI:NL:GHAMS:2003:AM5328

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R2002/064/12Sv
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over beklag inzake niet verdere vervolging van mevrouw N. B. in verband met valsheid in geschrift en andere strafbare feiten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 oktober 2003 uitspraak gedaan over het beklag van Stichting L. en enkele klagers tegen de beslissing van de officier van justitie om mevrouw N. B. niet te vervolgen voor verschillende strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en oplichting. De klagers, die zich als slachtoffers beschouwen van de strafbare feiten, hebben hun beklag ingediend na de kennisgeving van niet verdere vervolging die aan B. was betekend op 30 augustus 2001. De klagers voerden aan dat zij onvoldoende tijd en gelegenheid hadden gekregen om een rechtsgeldige klacht in te dienen, omdat zij nog wachtten op een nadere motivering van de sepotbeslissing.

Het hof heeft vastgesteld dat de kennisgeving van niet verdere vervolging betrekking had op dezelfde feiten als waarop het beklag was gegrond. Hierdoor kon er niet opnieuw tot vervolging van B. worden overgegaan, tenzij er nieuwe bezwaren waren. Het hof oordeelde dat de klagers niet ontvankelijk waren in hun beklag, omdat de strafbare feiten al eerder waren onderzocht en de kennisgeving van niet verdere vervolging rechtsgevolgen had die niet konden worden herzien. De klagers hebben ook gewezen op een wetswijziging die het indienen van beklag binnen drie maanden na kennisgeving van niet verdere vervolging mogelijk maakte, maar het hof oordeelde dat deze wijziging niet van toepassing was op de situatie van de klagers.

Uiteindelijk heeft het hof het beklag ongegrond verklaard, met de overweging dat de officier van justitie niet onrechtmatig had gehandeld en dat de klagers niet in hun rechten waren benadeeld. Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
BESCHIKKING van van de vijfde kamer, belast met de behandeling van
burgerlijke zaken, op het beklag met rekestnummer R2002/064/12Sv van
Stichting L.,
gevestigd te Amsterdam,
A.,
B.,
C.,
D. ,
klagers,
allen voor deze aangelegenheid woonplaats kiezende ten kantore van hun
gemachtigden:
mrs. G. Spong en O. Hammerstein,
Keizersgracht 278,
1016 EW Amsterdam.
1. Het beklag
Klagers hebben ieder afzonderlijk een telkens gelijkluidend klaagschrift ingediend, gedateerd respectievelijk 6 maart 2002, 6 maart 2002, 5 maart 2002, 8 maart 2002 en 8 maart 2002 en ingekomen respectievelijk op 7 maart 2002, 21 maart 2002, 7 maart 2002, 21 maart 2002 en 18 maart 2002 ter griffie van dit hof. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie te Amsterdam om mevrouw N. B. (hierna: B.) niet te vervolgen ter zake van valsheid in geschrift (artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.)), oplichting (art. 326 Sr.), koersmanipulatie (art. 334 Sr.), gebruik van voorwetenschap (art. 46 Wet toezicht effectenverkeer 1995 (WTE)) en publieksmisleiding (art. 47 WTE). De Stichting L. behartigt de belangen van een aantal personen die stellen slachtoffer te zijn geworden van de hiervoor vermelde strafbare feiten. De Stichting L. stelt beklag te hebben gedaan namens deze slachtoffers.
2. Het verslag van de advocaat-generaal
In zijn verslag, ingekomen ter griffie van het hof op 25 maart 2003, heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven klagers in hun beklag niet ontvankelijk te verklaren.
3. De stukken betreffende het beklag
Het hof heeft, behalve van de reeds genoemde stukken, onder meer kennis genomen van het ambtsbericht van 1 augustus 2002 van de officier van justitie te Amsterdam.
4. De ontvankelijkheid van het beklag
4.1. Naar aanleiding van de gang van zaken rond de beursgang van World Online International N.V. (hierna: WOL) op 17 maart 2000 hebben de Stichting L. en anderen bij de officier van justitie te Amsterdam aangifte gedaan van strafbare feiten die verband houden met deze beursgang en die zouden zijn gepleegd door B., WOL en de deze beursgang begeleidende banken. Een en ander heeft geleid tot een gerechtelijk vooronderzoek waarin B. als verdachte is aangemerkt. Na sluiting van dit gerechtelijk vooronderzoek is de daartoe strekkende beschikking van de rechter-commissaris aan B. betekend op of omstreeks 15 augustus 2001. Op of omstreeks 30 augustus 2001 heeft de officier van justitie aan B. een kennisgeving van niet verdere vervolging doen betekenen. Zoals hierboven reeds vermeld zijn de klaagschriften ter griffie van het hof ingekomen op uiteenlopende data in de maand maart 2002.
4.2. Daarmee staat vast dat het beklag is gedaan nadat aan B. een
kennisgeving niet verdere vervolging is betekend.
Door deze kennisgeving niet verdere vervolging is de strafzaak tegen betrokkene, B., geëindigd. Voor zover relevant volgt uit artikel 255 (oud) van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) dat ter zake van de strafbare feiten (in de zin van artikel 68 Sr.) die in het gerechtelijk vooronderzoek voorwerp van onderzoek zijn geweest, B. niet opnieuw in rechte kan worden betrokken, tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden. Blijkens de vordering tot het doen instellen van een gerechtelijk vooronderzoek heeft dit vooronderzoek zich gericht op de strafbare feiten van - kort gezegd - (1) het door B. handelen met voorwetenschap aangaande de verkoop van aandelen in WOL door B., (2) het door B. medeplegen van feitelijk leiding geven aan publieksmisleiding door WOL, in verband met misleidende informatie en het ontbreken van informatie in het voorlopige c.q. definitieve emissieprospectus en (3) het door B. zelf op gelijke wijze medeplegen van publieksmisleiding.
4.3. De strafbare feiten waarvan het beklag melding maakt en tot de strafvervolging waarvan het beklag strekt behelzen meer feitelijk en in het bijzonder het verzwijgen of versluieren van informatie die rechtstreeks samenhangt met de verkoop van aandelen WOL door B. op of omstreeks 27 december 1999, alsmede - kort gezegd - de misleidende inhoud van het (voorlopige c.q. definitieve) prospectus en de (beperkte) beschikbaarheid daarvan, waardoor - meer in het algemeen - het beleggend publiek is misleid. Naar 's hofs oordeel vallen deze strafbare feiten metterdaad binnen het bereik van het gerechtelijk vooronderzoek dat in deze zaak is verricht.
4.4. Nu de kennisgeving van niet verdere vervolging derhalve betrekking heeft gehad op dezelfde strafbare feiten als waarop het beklag is gegrond, brengt het voorgaande mee dat ten aanzien van B. ter zake van deze feiten niet (opnieuw) tot vervolging kan worden overgegaan. Nieuwe bezwaren zijn niet gesteld, noch is daarvan gebleken. Het beklag is dan ook kennelijk ongegrond.
4.5. Op voorhand hebben klagers hier tegen in gebracht dat de officier van justitie te Amsterdam bij klagers de verwachting heeft gewekt dat zij voldoende tijd en gelegenheid zouden krijgen een rechtsgeldige klacht ex artikel 12 Sv. in te dienen alvorens B. een kennisgeving niet verdere vervolging zou worden betekend. Klagers waren immers nog in afwachting van een nadere motivering van de sepotbeslissing van de officier van justitie, toen zij zonder aankondiging van enig voornemen daartoe werden geconfronteerd met het bericht van de (betekening van de) kennisgeving van niet verdere vervolging. Hiermee heeft de officier van justitie gedupeerden in hoge mate tekort gedaan en voor het blok gezet, aldus klagers.
4.6. In de tweede plaats hebben klagers - in het besef dat de hierna bedoelde regeling ten tijde van hun beklag nog niet in werking was getreden - gewezen op de wetswijziging van onder meer artikel 12L Sv., waarin - kort gezegd - is bepaald dat beklag kan worden gedaan binnen drie maanden nadat de belanghebbende met de kennisgeving van niet verdere vervolging bekend is geraakt.
4.7. Naar 's hofs oordeel kunnen voorgaande beschouwingen niet afdoen aan de situatie die rechtens is ontstaan door de betekening van de kennisgeving van niet verdere vervolging. Wat er ook zij van de handelwijze van de officier van justitie aangaande die kennisgeving en de betekening ervan, aan het vertrouwen dat hierdoor bij B. is gewekt kan naar het toepasselijke recht van vóór 1 mei 2002 geen afbreuk worden gedaan.
4.8. Voorts kan het hof niet overgaan tot toepassing van de op 1 mei 2002 bij wet van 1 november 2001, Stb. 2001, 531, gewijzigde wetgeving, aangezien daarbij is bepaald dat kennisgevingen van niet verdere vervolging welke van vóór de inwerkingtreding van deze wet dateren de rechtsgevolgen hebben die daar ten tijde van hun totstandkoming aan werden toegekend.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. De beslissing
Het hof verklaart het beklag ongegrond.
Deze beschikking is gegeven op door mrs. Visser, Aben en Rang, in
tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking staat geen gewoon rechtsmiddel open.