ECLI:NL:GHAMS:2003:AN9200

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000263-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Wiewel
  • A. de Winter
  • J. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake moord op jonge vrouw te Amsterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 juni 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van moord op een jonge vrouw, die op 18 mei 1996 in Amsterdam werd neergeschoten. De verdachte heeft de vrouw van achteren benaderd en haar in koelen bloede met een pistool op zeer korte afstand in het hoofd geschoten, wat leidde tot haar overlijden. De advocaat-generaal vorderde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis. Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de persoon van de verdachte.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de tenlastegelegde moord. Het hof oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De eerdere veroordelingen van de verdachte zijn ook in overweging genomen. Het hof heeft het vonnis van de eerste rechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. Mr. Bronkhorst was buiten staat om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000263-02
datum uitspraak 27 juni 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 22 januari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13/037447-01 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 8 januari 2002 en in hoger beroep van 15 april 2003 en 13 juni 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 januari 2002 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 mei 1996 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool op zeer korte afstand in het hoofd van die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Moord
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Tegen dit vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord, door in de vroege morgen van 18 mei 1996 in Amsterdam een jonge vrouw neer te schieten. Verdachte is van achteren op de vrouw toegelopen en heeft haar in koelen bloede met een pistool op zeer geringe afstand in haar hoofd geschoten. De vrouw is als gevolg hiervan overleden. Niet alleen heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer zeer veel leed berokkend, ook heeft hij de rechtsorde in ern-stige mate geschokt. Verdachte heeft er ter terechtzitting in hoger beroep blijk van gegeven dat hij ten tijde van het plegen van de moord zonder scrupules en onverschillig heeft gehandeld. Dit rekent het hof hem ten zeerste aan. Verdachtes aangifte bij de politie, ruim vijf jaar na het plegen van de moord, omdat hij, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, nachtmerries en gewetenswroeging had, kan worden begrepen als een aanwijzing dat verdachtes onverschilligheid destijds voortkwam uit de omstandigheden waaronder hij leefde en niet inherent is aan zijn persoonlijkheid.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 28 april 2003, is verdachte eerder ter zake van het plegen van strafbare feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, waaronder de werking van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amster-dam, waarin zitting hadden mrs. Wiewel, De Winter en Bronkhorst, in tegenwoordigheid van mr. Van der Drift, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2003.
Mr. Bronkhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.