ECLI:NL:GHAMS:2003:AN9208

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000434-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. de Vries
  • M. Splinter-Van Kan
  • A. Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer van cocaïne en de gevolgen voor de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 maart 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 29.971,9 gram cocaïne op 30 september 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit had begaan. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, maar het hof oordeelde dat het vonnis niet in stand kon blijven vanwege een andere bewijsconstructie. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden.

Het hof heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan in overweging genomen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid van personen en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland, wat in zijn voordeel werd meegewogen. Desondanks oordeelde het hof dat een gevangenisstraf van 48 maanden passend was, gezien de ernst van de zaak.

Daarnaast werd er besloten dat het inbeslaggenomen geld, bestaande uit 950 Amerikaanse dollars en 70 Nederlandse guldens, verbeurd werd verklaard. Ook de inbeslaggenomen cocaïne en het verpakkingsmateriaal werden onttrokken aan het verkeer, omdat deze van zodanige aard waren dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd was met de wet. De op te leggen straffen waren gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde tot de eerder genoemde gevangenisstraf.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-000434-02
datum uitspraak 20 maart 2003
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 21 januari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/031559-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in HvB 'Havenstraat' te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 7 januari 2002 en in hoger beroep van 6 maart 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof de voorkeur geeft aan een andere bewijsconstructie dan de door de eerste rechter gebezigde.
Bewijslevering
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 30 september 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 29.971,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan invoer van ongeveer 29.971,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat het bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en de handel in cocaïne gaat gepaard met vele vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister van 30 januari 2003, is verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten een bedrag van 950 Amerikaanse dollars en 70 Nederlandse guldens, dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezenverklaarde met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de cocaïne en het verpakkingsmateriaal dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezenverklaarde met betrekking tot die cocaïne is begaan en met behulp van het verpakkingsmateriaal is begaan of voorbereid, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud) en 10 (oud) van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijslevering omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 48 (ACHTENVEERTIG) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten:
- een bedrag van 950 Amerikaanse dollars en 70 Nederlandse guldens.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- de cocaïne
- het verpakkingsmateriaal
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Vries, Splinter-Van Kan en Hartsuiker, in tegenwoordigheid van mr. Scholte als griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 maart 2003