arrestnummer:
rolnummer: 23-002199-03
datum uitspraak: 20 november 2003
tegenspraak
Verkort arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar van 27 mei 2003 in de strafzaak onder parketnummer 14/010509-02 van het openbaar ministerie tegen
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 13 mei 2003 en in hoger beroep van 6 november 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en diens raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging geldt als hier ingevoegd.
Het hof geeft de voorkeur aan een andere dan de door de eerste rechter gebezigde bewijsconstructie en vindt daarin aanleiding het vonnis waarvan beroep te vernietigen.
Naar het oordeel van het hof is wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is tenlastegelegd, met dien verstande dat hij
op 11 november 2002 in de gemeente Den Helder opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met kracht met een mes in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bespreking van gevoerde verweren
A. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verklaringen van [getuige] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu deze niet als getuige is kunnen worden gehoord.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.
Hoewel de verdediging niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad [getuige] als getuige te horen (zij heeft daarom bij zowel de behandeling in eerste aanleg als die in hoger beroep verzocht) ziet het hof geen aanleiding diens verklaring(en) buiten beschouwing te laten. Het hof acht de bij de politie afgelegde verklaring van deze getuige betrouwbaar en bezigt die dan ook -zij het met de nodige behoedzaamheid- tot het bewijs van het aan verdachte tenlastegelegde.
Zulks acht het hof toelaatbaar, nu in dit geval het bewijs van het tenlastegelegde feit geenszins uitsluitend berust op de verklaring van [getuige], doch ook voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal, te weten verdachtes eigen verklaring en de andere bewijsmiddelen, waaruit een gang van zaken blijkt die op essentiële punten overeenkomt met die, welke ook uit de verklaringen van [getuige] kan worden afgeleid.
B. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep namens verdachte voorts een beroep gedaan op noodweer dan wel noodweer-exces. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Mijn cliënt is tijdens een ruzie met het slachtoffer [slachtoffer] achterover gevallen, waarna het slachtoffer doorging met mijn cliënt te slaan. Deze zag zich toen genoodzaakt zich te verweren en deed dit door met een mes te zwaaien. Mijn cliënt kon zich ook niet aan de situatie onttrekken, omdat [naam] bovenop hem lag.
Het hof overweegt met betrekking tot dit verweer als volgt.
Voorzover evenvermelde voorstelling van de gang van zaken al niet zodanig in strijd is met de inhoud van de bewijsmiddelen (waaronder verklaringen van onafhankelijke getuigen) dat deze als onaannemelijk terzijde moet worden gesteld, het tijdens een handgemeen beantwoorden van een aanval met een tegenaanval -in dit geval zelfs met een mes- kan in het algemeen niet als een verdedigend optreden worden aangemerkt.
In deze zaak is op grond van de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat verdachtes handelen geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn of iemand anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en al evenmin van een door zulk een aanranding bij verdachte veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
Weliswaar blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte tijdens een gevecht door [slachtoffer] werd geslagen, doch dit rechtvaardigt geenszins het daaropvolgende
-bewezengeachte- handelen van verdachte. Deze had immers, in plaats van de verdere confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan, de gelegenheid moeten benutten zich aan die aanval te onttrekken door zich te verwijderen. Dat dit laatste hem niet mogelijk was, is niet aannemelijk geworden.
Op grond van het vorenstaande wordt het door de raadsvrouw gevoerde verweer in beide onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert het navolgende strafbare feit op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Op te leggen straf en maatregel
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft het slachtoffer, [slachtoffer], bij gelegenheid van een ruzie zodanig met een mes in het lichaam gestoken, dat het gevolg daarvan de dood van die [slachtoffer] betekende. Hierdoor is de nabestaanden van het slachtoffer en vooral diens moeder onpeilbaar leed toegebracht.
Voor bestraffing van zeer ernstige delicten als het onderhavige komt slechts een gevangenisstraf van lange duur in aanmerking.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de over verdachte uitgebrachte rapporten, te weten:
- een rapport d.d. 13 maart 2003 van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte, opgemaakt door de psychiater drs. C.J.J.C.M. van Gestel;
- een rapport d.d. 21 maart 2003 van een onderzoek naar de geestvermogens van verdachte, opgemaakt door de psycholoog drs. R.E.G. Bini;
en -onder meer- vastgesteld dat daarin niet wordt geconcludeerd dat het feit de verdachte niet of in verminderde mate kan worden toegerekend.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitiëel Documentatieregister van 18 november 2002, is de verdachte in Nederland niet eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf van 7 jaren, zoals ook opgelegd in eerste aanleg en gevorderd in hoger beroep, passend en geboden.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het zwarte mes met behulp waarvan het bewezengeachte feit is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem tenlaste-gelegde feit zoals hierboven omschreven heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) JAREN.
Bepaalt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer: een zwart mes.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven kleding, te weten: twee bruine schoenen, een bruin T-shirt en een bruine jas.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Kortenhorst, Splinter-van Kan en Wildenburg, in tegenwoordigheid van Welmers als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 20 november 2002.