arrestnummer
rolnummer 23-000873-02
datum uitspraak 13 november 2003
verstek
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 14 januari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13/067351-01 van het openbaar ministerie tegen
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2002 en in hoger beroep van 30 oktober 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 15 augustus 2001 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet naar die [slachtoffer] is toegegaan en vervolgens die [slachtoffer] uit zijn bed heeft getild en die [slachtoffer] heeft opgepakt en vervolgens die [slachtoffer] over de rand van het balkon van een woning (perceel [adres]) heeft gegooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken.
Tegen voormeld vonnis is door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van poging tot moord zal worden veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf met aftrek.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging de destijds slechts 7-jarige [slachtoffer] van het leven beroven door hem in de vroege ochtend uit zijn bed te halen en hem vervolgens van een balkon op de tweede verdieping naar beneden te gooien. De omstandigheid dat het slachtoffer daarbij niet het leven heeft verloren is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte is te danken. Deze handelwijze is voor het slachtoffer, zoals diens moeder ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, dusdanig traumatisch geweest, dat hij nog steeds kampt met ernstige psychische klachten.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 4 september 2003, is verdachte niet eerder veroordeeld.
Het hof houdt voorts rekening met een de verdachte betreffend voorlichtingsrapport van het Leger des Heils van 9 oktober 2001.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [naam] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering ten bedrage van € 908,- tot vergoeding van de door [slachtoffer] geleden immateriële schade als gevolg van het aan verdachte tenlastegelegde.
De benadeelde partij is in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
In hoger beroep heeft [naam] een voegingsformulier op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering ingevuld en een bedrag van € 10.000,- gevorderd.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van € 908,- worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering voorzover deze een bedrag van € 908,- overschrijdt, omdat ingevolge artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de benadeelde partij zich slechts binnen de grenzen van de eerste vordering kan voegen in hoger beroep.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 908,- aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en de maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewijs omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (VIER) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte c.q. bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- diverse brieven, betalingsbewijzen, foto's,
- sleutelring met hanger en twee sleutels,
- schriftelijke boeking van 20 augustus 2001 vlucht TK 1952,
- agenda jaar 2001 met notities,
- mobiele telefoon, type Nokia 3210,
- adreskaart van reisbureau [naam], [adres],
- Seaman's Passport ten name van [slachtoffer].
Gelast de teruggave aan [naam] c.q. bewaring ten behoeve van [naam] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kopieën van het paspoort van [naam], geboren op [geboortedatum], wonende te Amsterdam.
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam] (wonende te Amsterdam, girorekeningnummer [nummer]) een bedrag van € 908,- (negenhonderd acht euro), vermeer-derd met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som gelds, groot
€ 908,- (negenhonderd acht euro), zulks ten behoeve van [naam] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 (ACHTTIEN) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, Van Lingen en Van Wijnen-Vergeer, in tegenwoordigheid van mr. Greuters, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 november 2003.