ECLI:NL:GHAMS:2003:AO0253

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
684/03
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Ingelse
  • M. Rutten-Roos
  • H. Hesselink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgerlijke rechter in geschil over gegevensverstrekking uit bevolkingsregister

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 december 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bevoegdheid van de burgerlijke rechter in een geschil tussen de gemeente Utrecht en A.M.L. Juristen B.V. Het geschil ontstond nadat A.M.L. Juristen B.V. (hierna: AML) de gemeente had verzocht om inlichtingen uit het bevolkingsregister in het kader van een civielrechtelijke procedure. De gemeente weigerde deze gegevens te verstrekken, waarna AML bezwaar maakte en uiteindelijk beroep aantekende bij de bestuursrechter. De griffier van de sector bestuursrecht heeft het beroepschrift van AML echter doorgezonden naar de sector handels- en familierecht van de rechtbank, wat volgens het hof niet op de wet berustte. Het hof oordeelde dat er geen rechtsgeldige procedure aanhangig was bij de burgerlijke rechter, omdat de bestuursrechter niet gemotiveerd had verklaard zich onbevoegd te voelen. Het hof concludeerde dat de burgerlijke kamer van de rechtbank Utrecht ten onrechte de zaak inhoudelijk had beoordeeld en dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De beslissing van het hof was om de beschikking waarvan beroep te vernietigen en te verklaren dat er geen verzoek aanhangig was bij de burgerlijke rechter. De griffier werd opgedragen om de stukken naar de sector bestuursrecht van de rechtbank Utrecht te zenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
BESCHIKKING
in de zaak van:
HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE
GEMEENTE UTRECHT,
zetelende te Utrecht,
APPELLANT,
procureur: mr. H.M. Hielkema,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A.M.L. JURISTEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna (ook) de gemeente en AML genoemd.
De gemeente is bij beroepschrift met producties, dat op 7 juli 2003 bij het hof is binnengekomen, in hoger beroep gekomen van een beschikking die de meervoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van de rechtbank te Utrecht (verder: de bur- gerlijke kamer) onder rekestnummer 153368 / FA RK 02-5945 op 9 april 2003 heeft uitgesproken.
Het beroepschrift strekt er - naar het hof begrijpt - toe dat het hof de beschikking waarvan beroep vernietigt en zich alsnog onbevoegd verklaard over de zaak te oordelen subsidiair alsnog het inleidend verzoek afwijst, met veroordeling van AML in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgehad op 6 november 2003. Namens de gemeente is het beroep toegelicht door mr. H.P. de Keijzer, advocaat te Utrecht. Namens AML heeft mr. J. Weeling, directeur van AML, het woord gevoerd en gecon- cludeerd tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep. Mr. Weeling heeft aantekeningen overgelegd. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
De inhoud van alle bovengenoemde stukken wordt geacht hier te zijn ingelast.
2. De behandeling van de zaak in hoger beroep
2.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
Bij brieven van 21 en 24 september 2001 heeft AML de gemeente om inlichtingen uit het bevolkingsregister verzocht in verband met een civielrechtelijke procedure. Dit verzoek was gebaseerd op artikel 98 lid 1 Wet gemeentelijke basisadministratie persoons- gegevens (Wet GBA).
De gemeente heeft bij brief van 27 september 2001 geweigerd de gevraagde gegevens te verstrekken. Daarop heeft AML bij brief van 28 september 2001 de gemeente verzocht dit besluit te her- zien. Op 20 november 2001 heeft een hoorzitting plaatsgehad.
De gemeente heeft vervolgens het bezwaarschrift van AML onge-
grond verklaard. Bij brief van 11 december 2001 is AML van dit besluit op de hoogte gesteld en gewezen op de mogelijkheid om
beroep in te stellen bij de bestuursrechter in de rechtbank te Utrecht.
Op 18 januari 2002 heeft AML een beroepschrift bij de sector bestuursrecht van de rechtbank te Utrecht ingediend.
De gemeente heeft bij brief van 6 februari 2002 hierop gerea- geerd en verzocht het beroep van AML ongegrond te verklaren.
De griffier van de sector bestuursrecht van de rechtbank te Utrecht heeft partijen bij brief van 25 oktober 2002 laten weten het beroepschrift van AML naar de sector familierecht van die rechtbank te hebben doorgestuurd, aangezien deze sector en niet de sector bestuursrecht bevoegd zou zijn om het beroepschrift te behandelen. De meervoudige burgerlijke kamer van de rechtbank te Utrecht heeft de zaak behandeld ter openbare terechtzitting van 4 december 2002.
2.2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de burgerlijke kamer de gemeente bevolen om aan AML binnen veertien dagen de gevraagde inlichtingen uit het bevolkingsregister te verstrek- ken. De gemeente heeft zes grieven tegen deze beschikking geformuleerd. In grieven één tot en met vier maakt de gemeente er - kort gezegd - bezwaar tegen dat de burgerlijke rechter deze zaak inhoudelijk heeft beoordeeld. Grief vijf en zes richten zich tegen de uitkomst van deze beoordeling.
2.3. Het hof oordeelt als volgt.
2.4. De griffier van de sector bestuursrecht van de rechtbank te Utrecht heeft het bij die sector ingediende beroepschrift van AML doorgezonden naar de sector handels- en familierecht van diezelfde rechtbank. Vervolgens heeft de burgerlijke kamer de zaak in behandeling genomen. Een gemotiveerde uitspraak van de bestuursrechter waarin deze zich onbevoegd verklaart en daarmee een beslissing waaraan de burgerlijke rechter op de voet van
artikel 8:71 Algemene wet bestuursrecht (Awb) gebonden zou zijn, ontbreekt echter.
Zoals de gemeente terecht heeft aangevoerd, ziet artikel 6:15 Awb slechts op het doorzenden van bezwaar- en beroepschriften tussen bestuursorganen en de administratieve rechter en derhalve niet op doorzending van een bij de bestuursrechter ingediend beroepschrift naar de burgerlijke rechter (Afdeling rechtspraak van de Raad van State 6 november 2002, JB 2003/8). Dit betekent dat de doorzending door de griffier als hiervoor bedoeld niet op de wet berust.
2.5. Een en ander leidt tot de slotsom dat geen zaak aanhangig is geworden bij de burgerlijke rechter, noch langs de weg van een verzoek aan die rechter, noch langs de weg van de verwijzing van een verzoek. De burgerlijke kamer had tot de conclusie moeten komen dat de onderhavige zaak niet ter beoordeling van de burgerlijke rechter is.
2.6. Om redenen van proceseconomie heeft het hof nog bezien of deze fout in de procedure als gedekt kan worden beschouwd, bijvoorbeeld doordat partijen gezamenlijk de burgerlijke rechter hebben gevraagd niettemin op basis van de voorliggende stukken uitspraak te doen, waartoe met name reden zou kunnen bestaan, indien de burgerlijke rechter van oordeel zou zijn dat hij inderdaad bevoegd is. Een dergelijk geval doet zich hier niet voor. Partijen hebben een verzoek als voormeld niet gedaan. Bovendien is het hof - met het oog op artikel 8:71 Awb en in verband daarmee zijn gebondenheid aan een eventuele latere beslissing van de bestuursrechter - voorshands van oordeel dat de burgerlijke rechter niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de beslissing waartegen het beroepschrift van AML zich richt, is genomen door een bestuursorgaan, te weten het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De burgerlijke rechter wordt in de Wet GBA ook niet (meer) aangewezen als de bevoegde rechter bij geschillen over beslissingen die op grond van art. 98 van
die wet zijn genomen. Voorts is niet duidelijk waarom een derde zoals AML zich tot een andere rechter zou moeten wenden dan de
betrokkene (ingeschrevene) of de afnemer, beide in de zin van (artikel 1 van de) Wet GBA, die - nadat zijn bezwaar ongegrond
is verklaard - sinds de wijziging van de Wet GBA van 1 september 2001 bij de bestuursrechter in beroep dient te gaan. Een verwij- zing naar de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) kan niet tot een andere conclusie leiden, aangezien deze wet uitsluitend bevoegdheid aan de burgerlijke rechter toekent als het gaat om beslissingen van organen die geen bestuursorgaan zijn (arti-
kel 46 Wbp).
2.7. Dit leidt tot de volgende beslissing. Aan een behandeling van hetgeen overigens in de grieven is gesteld, komt het hof dan niet meer toe.
3. Beslissing
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
verstaat dat bij de burgerlijke rechter geen verzoek aanhangig is en draagt de griffier op de stukken en een afschrift van deze beschikking te zenden aan de griffier van de sector bestuurs- recht van de rechtbank te Utrecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Ingelse, Rutten-Roos en Hesselink, en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2003.
3. Beslissing
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
verstaat dat bij de burgerlijke rechter geen verzoek aanhangig is en draagt de griffier op de stukken en een afschrift van deze beschikking te zenden aan de griffier van de sector bestuurs- recht van de rechtbank te Utrecht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Ingelse, Rutten-Roos en Hesselink, en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2003.