ECLI:NL:GHAMS:2003:AO0436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 september 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/02093
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • M. Dutmer
  • A. van der Ouderaa
  • J. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en proceskosten in belastingzaak van X B.V. tegen de Belastingdienst

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 september 2003 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap X B.V., gevestigd in België, en de Belastingdienst. Het beroep van X B.V. was gericht tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, waarbij de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1997 niet-ontvankelijk was verklaard. De belanghebbende vorderde schadevergoeding voor de kosten die zij had gemaakt in de bezwaarfase, alsook een proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelde dat de inspecteur onrechtmatig had gehandeld door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, en dat er termen aanwezig waren voor schadevergoeding op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. De door belanghebbende opgevoerde kosten van € 3.818,25 werden als redelijk beschouwd, en het Hof heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van deze schade. Daarnaast werd de inspecteur ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 966. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de Belastingdienst en de rechten van belastingplichtigen in het kader van schadevergoeding en proceskosten in belastingzaken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de in staat van vereffening verkerende besloten vennootschap X B.V. te Z (België), belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ingekomen op 21 maart 2002, ingediend door mr. A (B Belastingadviseurs) te Q, als haar gemachtigde (hierna: gemachtigde) en aangevuld bij brief van 28 mei 2002. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 11 februari 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1997.
De aanslag is berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 259.392. Na bezwaar tegen de aanslag is dit bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Bij ambtshalve beschik-king van 21 september 2002 is de aanslag verminderd tot nihil.
1.2. Het beroep strekt uiteindelijk tot het doen vergoeden van door belanghebbende geleden schade en van proceskosten.
1.3. De inspecteur heeft bij brief van 16 oktober 2002 medegedeeld dat hij afziet van het indienen van een verweerschrift. Deze brief is bij brief van de griffier van 23 oktober 2002 aan belanghebbende toegezonden. Gemachtigde heeft op deze brief gereageerd bij brief aan het Hof van 5 november 2002.
1.4. Ter zitting van 25 maart 2003 zijn namens belanghebbende verschenen haar gemachtigde en mr. C (eveneens: B Belastingadviseurs), alsmede namens de inspecteur D tot bijstand vergezeld van mr. E.
1.5. Gelijktijdig zijn ter zitting behandeld de beroepen van belanghebbende inzake de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1996, met als kenmerk 02/02094, inzake de aanslag vennootschapsbelasting 1997, met als kenmerk 02/02093, alsmede het beroep van
F inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1997, kenmerk 02/02155.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, kwalificeerde tot en met 1995 als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, F, is per 13 oktober 1996 van R naar S (België) verhuisd. In verband hiermee is de plaats van vestiging van belanghebbende met ingang van 15 oktober 1996 eveneens van R naar S (België) verplaatst. In oktober 1997 is het besluit genomen tot ontbinding van belanghebbende.
2.2. Gedagtekend 22 september 2001 is ten name van belanghebbende een aanslag vennootschapsbelasting 1997 opgelegd en berekend naar een belastbaar bedrag van
ƒ 259.392. Deze aanslag is door de inspecteur in een brief van 4 september 2001 aan de belastingadviseur van belanghebbende van onder meer als volgt toegelicht:
"De door u ingediende aangifte vennootschapsbelasting 1997 is heden door mij geregeld. Daar de termijn voor vaststelling van de aanslag binnenkort afloopt, heb ik een aanslag ter behoud van rechten opgelegd. De aanslag heb ik vastgesteld naar een belastbaar bedrag van f 259.392,- zoals ook door u aangegeven. De door u geclaimde voorkoming van dubbele belasting op grond van het verdrag tussen Nederland en België heb ik echter niet verleend. (…)
Ik ben nog steeds van mening dat de samenstelling van het vermogen van de vennootschap alsmede de korte duur van het voortbestaan van de vennootschap in België doen vermoeden dat er in België - behoudens enkele eenvoudige vereffenings-handelingen - geen relevante feitelijke leidinghandelingen meer zijn verricht. Met andere woorden de vennootschap is naar mijn mening geen inwoner geworden van België (…)."
2.3. Tegen de aanslag is belanghebbende bij brief van 19 oktober 2001 in bezwaar gegaan, welk bezwaar bij brief van mr. C van 18 januari 2002 is gemotiveerd.
2.4. In zijn brief aan het Hof van 16 oktober 2002 schrijft de inspecteur onder meer het volgende:
"In mijn brief van 30 juli 2002 (…) heb ik u medegedeeld dat in de zaak X/E sprake is van een samenloop met twee andere beroepschriften. (…) In geding waren twee geschillen, namelijk de toepassing van het tarief voor beleggingsinstelling in het jaar van emigratie in de aanslag vennootschapsbelasting 1996 en de emigratie van de aandeelhouder en vennootschap naar België in 1996. Nadat belanghebbende de beroepschriften heeft ingediend bleek, volgens de collega van de CCB (Hof: Coördinatiegroep Constructiebestrijding) die het verweerschrift ten aanzien van de emigratie zou schrijven, dat de feiten onvoldoende onderbouwd konden worden. Naar zijn mening had een boekenonderzoek ingesteld dienen te worden. Dit is niet gebeurd. Daar deze emissie niet meer hersteld kon worden, omdat de beroepsfase al was ingetreden, heeft hij belanghebbende toegezegd dat de aanslagen ten aanzien van de emigratieproblematiek verminderd zouden worden. (…)
De aanslag vennootschapsbelasting 1997 is ambtshalve verminderd tot nihil met dagtekening 21 september 2002 (…).
Bovendien zijn op 23 september 2002 aan belanghebbende de proceskosten vergoed conform het Besluit proceskosten bestuursrecht."
2.5. In zijn brief van 5 november 2002 schrijft gemachtigde onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van uw brief d.d. 23 oktober 2002, inzake de aanslag vennootschapsbelasting 1997, kan ik u meedelen dat hetgeen de inspecteur in zijn begeleidende brieven schrijft niet juist is. De aanslagen inkomstenbelasting en ven-nootschapsbelasting zijn weliswaar verminderd, maar er is nog geen proceskosten-vergoeding toegekend. Uitsluitend in het kader van een klachtenprocedure, heeft een collega van de heer D aangegeven genegen te zijn om - bij wijze van uitzon-dering - een proceskostenvergoeding te betalen.
Het is dus niet zo dat de proceskosten zijn vergoed (…)."
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil de vergoeding van door belanghebbende geleden schade als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht en de vergoeding van proceskosten.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting is namens belanghebbende - samengevat en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd. Het gaat om de proceskosten. De zaken verdienen geen schoonheids-prijs. De Belastingdienst is ernstige onzorgvuldigheid te verwijten. Veranderingen van standpunten hebben tot enorme kosten geleid voor cliënten. De verhuizing naar België was aanleiding voor het wisselen van belastingadviseur.
Voor wat betreft de proceskosten wordt er verzocht om vergoeding van de werkelijke kosten, in afwijking van het puntenstelsel. De kosten zijn uitvoerig gespecificeerd. De in dit overzicht opgenomen verschotten betreffen onder meer de griffierechten, portikosten en faxkosten. Met betrekking tot het vergoeden van de gemaakte kosten is door de inspecteur een aanbod gedaan. Het desbetreffende formulier is niet teruggestuurd.
4.3. Ter zitting is door de inspecteur - samengevat en zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De uren die gemachtigde heeft besteed aan het instellen van bezwaar en beroep kan ik niet verifiëren.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Vaststaat dat het bezwaar tegen de aanslag tijdig is gemotiveerd en dat dit bezwaar ten onrechte door de inspecteur niet-ontvankelijk is verklaard op de grond dat het niet zou zijn gemotiveerd.
5.2. Belanghebbende heeft het Hof in haar beroepschrift verzocht de inspecteur op de voet van het bepaalde in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te veroordelen tot vergoeding van schade. Als te vergoeden schade heeft belanghebbende genoemd de kosten van de bezwaarfase. Belanghebbende heeft deze kosten berekend op een bedrag van € 3.818,25. Deze kosten zijn gespecificeerd in een bijlage bij de conclusie van repliek in de procedure betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 1996 ten name van belanghebbende, kenmerk 02/02094.
5.3. Indien de inspecteur een belastingaanslag vaststelt die naderhand door de rechter wordt verminderd of vernietigd wegens een onjuiste uitleg dan wel een onjuiste toepassing van het recht, begaat dat bestuursorgaan daarmee een onrechtmatige daad jegens de belastingplich-tige. Ook indien de inspecteur geen verwijt treft, moet worden aangenomen dat deze onrecht-matige daad aan de Staat dient te worden toegerekend, behoudens ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur door de onderhavige
aanslag vast te stellen en bij de bestreden beschikking te handhaven jegens belanghebbende een onrechtmatige daad heeft begaan die aan de Staat moet worden toegerekend. Een bijzon-dere omstandigheid als hiervoor bedoeld, is gesteld noch aannemelijk geworden. Naar het oordeel van het Hof is het inroepen van de rechtsbijstand in de bezwaarfase door belanghebbende in redelijkheid geschied. Het Hof acht mitsdien termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase. Deze kosten zijn door belanghebbende berekend op een bedrag van € 3.818,25. Het Hof acht deze berekening, welke wordt ondersteund door een gedetailleerde specificatie, redelijk. Op grond van een en ander is het Hof van oordeel dat belanghebbende schade heeft geleden tot het evenvermelde bedrag van € 3.818,25, zodat deze schade door de Staat aan belanghebbende dient te worden vergoed.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar het oordeel van het Hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een afwijking rechtvaardigen van hetgeen is bepaald in artikel 2, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van dit besluit worden proceskosten als volgt vastgesteld: 2 (beroepschrift, verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x € 322 (waarde per punt) x 1 (samenhangende zaken) = € 966.
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de bestreden uitspraak,
- verklaart het bezwaarschrift ontvankelijk,
- handhaaft de aanslag zoals deze bij beschikking van 21 september 2002 nader is vastgesteld
en berekend naar een belastbaar bedrag van nihil,
- gelast de Staat het betaalde griffierecht van € 218 aan belanghebbende te vergoeden,
- veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van schade als bedoeld in artikel 8:73 Awb ten
bedrage van € 3.818,25 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 966 en
wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
De uitspraak is vastgesteld op 16 september 2003 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Kooijman, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Kreijns-Mostermans als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.