ECLI:NL:GHAMS:2003:AO1035

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 december 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/06751
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van de Merwe
  • mr. Van Rijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in het belastingrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 december 2003 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, geboren in 1954, in beroep ging tegen een uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep was gericht tegen de handhaving van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000, waarbij de inspecteur de aftrek voor buitengewone lasten ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van de kinderen van belanghebbende had gecorrigeerd. Belanghebbende had in zijn aangifte een aftrek toegepast voor zijn twee kinderen, die in de Dominicaanse Republiek woonden, maar de inspecteur betwistte dat hij in 2000 aan zijn onderhoudsplicht had voldaan.

Tijdens de zitting op 19 augustus 2003 heeft belanghebbende verklaard dat hij in 2000 ongeveer ƒ 3.000 had overgemaakt naar zijn kinderen, maar het Hof oordeelde dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat deze bedragen in belangrijke mate bestemd waren voor hun levensonderhoud. Het Hof stelde vast dat de bijdrage in de kosten van het levensonderhoud per kind ten minste ƒ 56 per week moest bedragen om in aanmerking te komen voor aftrek. De inspecteur had ook betoogd dat de bijlagen die belanghebbende had overgelegd, onvoldoende bewijs boden voor zijn stellingen.

Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij zijn kinderen in 2000 in belangrijke mate had onderhouden en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd schriftelijk vastgesteld ter vervanging van de mondelinge uitspraak, en belanghebbende werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Achttiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen Zaandam, hierna de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 26 november 2002 en aangevuld bij brief van 12 december 2002.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend gedagtekend 29 oktober 2002, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2000.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.197. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.147.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Ter zitting van 19 augustus 2003 zijn verschenen belanghebbende en de inspecteur.
Op 2 september 2003 heeft het Hof mondeling uitspraak gedaan, waarvan het proces-verbaal op 4 september 2003 aangetekend aan partijen is verzonden. Bij brief van 29 september 2003, ter griffie ingekomen op 1 oktober 2003, heeft belanghebbende verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke.
Het ter zake verschuldigde griffierecht, € 43,50, is tijdig voldaan.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1954, heeft 2 kinderen die in 2000 bij zijn schoonfamilie in de Dominicaanse Republiek wonen. De kinderen zijn geboren in 1985 en 1986.
2.2. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2000 een aftrek toegepast voor buitengewone lasten ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen jonger dan 27 jaar. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur deze aftrek gecorrigeerd. Na bezwaar tegen de aanslag is de correctie van de aftrek van buitengewone lasten, bij de in geschil zijnde uitspraak op het bezwaar, gehandhaafd.
3. Geschil
In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van een aftrek voor buitengewone lasten ter zake van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van kinderen jonger dan 27 jaar.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Ter zitting heeft belanghebbende, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
Mijn zoon en dochter zijn geboren in 1985 en 1986, het zijn kinderen van mijn huidige vrouw. De familie van mijn vrouw heet 'A'. Ik heb nooit kinderbijslag aangevraagd. Toen de kinderen steeds duurder werden heb ik het alsnog aangevraagd. Als ik het eerder had aangevraagd, had ik het misschien wel gekregen.
De periodieke automatische overschrijvingen zijn gestopt in 1999 want de banken in de Dominicaanse Republiek werkten niet mee, ze hielden aldaar het geld vast. Na 2000 ben ik er weer mee begonnen. Elke twee a 3 maanden maak ik ƒ 1.000 over. In 2000 heb ik ongeveer ƒ 3.000 overgemaakt, naar aanleiding van een vakantiegelduitkering en een dertiende maand en via "Western Union money transfer". Ik heb niet alle bewijzen daarvan. Vanaf 2001 heb ik wel voldoende bewijs.
Ter zitting heeft de inspecteur, kort en zakelijk weergegeven, het volgende verklaard.
De bijlage bij bijlage 9 van het verweerschrift heeft een onduidelijke dagtekening, het lijkt op 1994 maar is in ieder geval niet 2000. Het in 2000 overgemaakte bedrag ad ƒ 3.000 is minder dan ƒ 56 per week.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Op grond van artikel 46, eerste lid, aanhef, onderdeel a, ten eerste, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 2000, hierna Wet IB) zijn uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van een kind dat jonger is dan 27 jaar, aftrekbaar als buitengewone lasten mits:
- de belastingplichtige voor dat kind geen recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet en dat recht niet is uitgesloten op grond van de Wet beperking export uitkeringen,
- het kind zelf - kort gezegd - geen recht heeft op studiefinanciering of recht op een tegemoetkoming in de studiekosten, en
- het kind in belangrijke mate door de belastingplichtige wordt onderhouden.
Een kind wordt geacht in belangrijke mate door de ouder te worden onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van het kind ten minste ƒ 56 per week beloopt (artikel 2 van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990).
5.2. Op grond van het voorgaande dient belanghebbende ten behoeve van de aftrek van uitgaven tot voorziening in het levensonderhoud van zijn kinderen in 2000, in ieder geval aannemelijk te maken dat hij zijn kinderen in dat jaar in belangrijke mate heeft onderhouden. Hij heeft in dit verband een "machtiging tot periodieke betaling naar het buitenland" van de B-bank overgelegd, waarin staat dat hij per 20 juli 2000 opdracht heeft gegeven elke vier weken € 200 naar een rekening bij een bank in de Dominicaanse Republiek over te maken. Omdat belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat hij in 1999 gestopt was met de automatische periodieke overschrijvingen aan de Dominicaanse Republiek omdat de banken aldaar het geld vasthielden en dat hij daar na 2000 weer mee is begonnen, en omdat verweerder de juistheid van het document gemotiveerd heeft bestreden, acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in (een deel van) 2000 per bank € 200 per vier weken ten behoeve van zijn kinderen heeft overgemaakt.
5.3. Belanghebbende heeft een afrekening op zijn naam ter zake van de aankoop van een computer in de Dominicaanse Republiek in 2000 overgelegd. Het Hof acht niet aannemelijk gemaakt dat de uitgaven voor de computer zijn gemaakt in het kader van het verstrekken aan de kinderen van datgene wat nodig is om hen in staat te stellen tot het voeren van een redelijk bestaan overeenkomstig hun plaats in de samenleving. De uitgaven zijn derhalve geen kosten voor het levensonderhoud van de kinderen en tellen niet mee voor de beoordeling of belanghebbende zijn kinderen in belangrijke mate heeft onderhouden.
5.4. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij in 2000, zodra hij extra geld had gekregen zoals vakantiegeld of een dertiende maand, via "Western Union money transfer" ten behoeve van de kinderen geld heeft overgemaakt en dat hij in dat kader in totaal ongeveer ƒ 3.000 heeft overgemaakt. Niet gesteld of gebleken is dat dit bedrag geheel of nagenoeg geheel is bestemd voor het levensonderhoud van één van beide kinderen van belanghebbende. Nu hij niet aannemelijk heeft gemaakt nog andere kosten voor het levensonderhoud van de kinderen te hebben gemaakt, voldoet hij niet aan de eis dat zijn bijdrage in de kosten van het levensonderhoud per kind ten minste ƒ 56 per week hebben belopen.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Aldus is de uitspraak schriftelijk vastgesteld op 8 december 2003 ter vervanging van de mondelinge uitspraak, gedaan door mr. Van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.