Eerste Meervoudige Belastingkamer
op het beroep van X te Z, belanghebbende
het niet doen van uitspraak door het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 25 september 2000, ingediend door A en B te Q als zijn gemachtigden. Het beroep is gericht tegen het niet tijdig doen van uitspraak, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995, gedagtekend 31 december 1998.
1.2. Voormelde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 2.500.000, waarbij het bedrag van de eerste schijf is belast tegen het tarief van 25%, als bedoeld in artikel 53b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1995 (hierna: de Wet). Het beroep strekt tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 304.147, onder toepassing van het tabeltarief van artikel 53a, eerste lid, van de Wet op het bedrag van de eerste schijf.
1.3. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot handhaving van de aanslag.
1.4. Ter zitting van 2 oktober 2001 zijn verschenen voornoemde gemachtigden van belanghebbende, alsmede C namens de inspecteur, tot bijstand vergezeld van D en E. De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. De inspecteur heeft van de bijlagen kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten. De inspecteur heeft bij faxbericht van 28 september 2001 een pleitnota ingediend, welke hij ter zitting heeft voorgedragen. Het beroep van belanghebbende inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994, met kenmerk 00/03381, is gelijktijdig behandeld.
1.5. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om nader met elkaar in overleg te treden en de griffier van de uitkomst daarvan vóór 15 december 2001 in kennis te stellen. Nadien is tussen belanghebbende, de inspecteur en de griffier van het Hof over en weer een aantal brieven gewisseld, waarbij onder meer telkens om uitstel werd verzocht en is verleend. Bij brief van 29 april 2003 heeft de inspecteur het Hof medegedeeld dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de vast te stellen belastbare inkomens over de jaren 1994 en 1995 en dat de hoogte van de proceskostenvergoeding partijen nog verdeeld houdt. Gemachtigde heeft daarop gereageerd bij brief van 6 juni 2003. In een schrijven van 19 juni 2003 heeft gemachtigde het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1994 ingetrokken met het verzoek om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten en voorts aangegeven dat het beroep tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 gehandhaafd blijft.
1.6. Bij beschikking van 11 juni 2003 is de onder 1.1 vermelde aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 1.296.345 op de voet van de tarieftabel van artikel 53a van de Wet.
1.7. Ter zitting van 26 augustus 2003 zijn verschenen gemachtigde A, alsmede F namens de inspecteur. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en met bijlagen overgelegd. Partijen hebben van de bijlagen van de wederpartij kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1929 en woonachtig in Duitsland, heeft door middel van de indiening van een zogenoemd D-biljet met dagtekening 2 oktober 1996 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1995 gedaan naar een belastbaar inkomen van ¦ 624.147. Bij brief van 30 oktober 1997 heeft belanghebbende de ingediende aangifte aangevuld, waarbij hij het belastbaar inkomen nader heeft berekend op ¦ 304.147.
2.2. Het herziene belastbaar inkomen is in de onder 2.1 genoemde brief, verkort weergegeven, als volgt berekend:
"Inkomsten uit overige onroerende goederen
ontvangen huur, volgens aangifte ¦ 8.549.169,--
rente en kosten van geldleningen volgens aangifte ¦ 1.791.597,--
onderhoud en andere kosten, volgens aangifte 3.693.124,--
Verbouwing aan de a-straat 1 te R:
(…)
verbetering 40% niet en 60% wel aftrekbaar 300.000,--
afschrijvingen
(…) 2.460.301,--
¦ 8.245.022,--
¦ 304.147,--"
2.3. De inspecteur heeft bij brief van 18 november 1998 aan gemachtigde medegedeeld een aantal correcties op het aangegeven herziene belastbaar inkomen aan te brengen en het belastbaar inkomen vast te stellen op ¦ 2.500.000. Met dagtekening 31 december 1998 is de definitieve aanslag dienovereenkomstig vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ¦ 2.500.000, waarvan de eerste schijf is belast tegen het tarief van 25%. Belanghebbende heeft bij brief met dagtekening 15 december 1998 tegen de onderhavige aanslag bezwaar gemaakt. Het kopje 'onderwerp' van voornoemd bezwaarschrift vermeldt onder meer het volgende:
"de aangifte inkomstenbelasting 1995 aanslagnummer (…) P.56 gedagtekend 31 december 1998 ten name van de heer X (…)"
Het bezwaarschrift is bij de Belastingdienst binnengekomen op 18 december 2001.
2.4. In een brief, gedagtekend 28 februari 2003, schrijft gemachtigde de inspecteur onder meer het volgende:
"Naar aanleiding van het op 19 februari 2003 door u met ondergetekende gevoerde telefoongesprek inzake de afhandeling van de beroepschriften tegen de aanslagregeling inkomstenbelasting 1994 en 1995 bericht ik u als volgt.
Rekening houdend met wederzijdse werkdruk, een beperkte doorwerking van de gecorrigeerde afschrijvingen naar het jaar 1996 (…) en andere "sterkere" procedures (!?) stelde u voor om de aanslagregeling 1994 en 1995 als volgt af te handelen.
1. De aanslag inkomstenbelasting 1994 wordt gehandhaafd op het ambtshalve vastgestelde belastbare inkomen van ¦ 1.500.000 (…).
2. Het verschil tussen het door u en ons berekende belastbare inkomen 1995 zal worden gemiddeld.
Het belastbare inkomen 1995 zal als volgt worden vastgesteld:
Door ons nader berekend belastbaar inkomen ¦ 1.249.141,--
Belastbaar inkomen volgens berekening van de
Belastingdienst ¦ 1.343.549,--
Belastbaar inkomen volgens onze berekening 1.249.141,--
50% van ¦ 94.408,-- 47.204,--
Nader vast te stellen inkomen 1995 ¦ 1.296.345,--
Ook hier zal het toegepaste buitenlandertarief (…) worden teruggebracht naar het binnenlandtarief.
3. De beroepskosten zullen als volgt worden vergoed:
inkomstenbelasting 1994 punten waarde
(…) 6 € 1.932
inkomstenbelasting 1995 punten waarde
(…) 6 € 1.932
4.
5. De volgende kosten van het bezwaar zullen worden vergoed.
(…)
Volgens de hierbij gaande declaraties:
(…) € 3.517,73
(…) B.V. makelaardij 33.617,50
(…)
te vergoeden kosten van bezwaar € 37.135,23
Zodra wij de kennisgevingen van ambtshalve verminderingen inkomstenbelasting 1994 en 1995 alsmede de bezwaar-/beroepskostenvergoeding en griffierecht hebben ontvangen, zullen wij de beroepschriften intrekken."
2.5. Bij brief van 23 april 2003 schrijft de inspecteur gemachtigde onder meer het volgende:
"De belastbare inkomens over de jaren 1994 en 1995 worden vastgesteld zoals reeds telefonisch overeengekomen en door u op papier gezet in uw brief van 28 februari 2003. De verminderingen zullen binnen afzienbare tijd worden verzonden.
Ter zake van de vergoeding proceskosten heeft het volgende te gelden. De proceskosten worden vergoedt op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
te vergoeden kosten van het bezwaar:
€ 3.517,73 (conform uw brief van 28 februari 2003)
te vergoeden kosten van het beroep:
(…)
3 punten x 2 (gewicht van de zaak) x € 322 x 1 (samenhangende zaken) =
totaal te vergoeden € 1.932
griffierecht 2 x ¦ 60 (…)
kosten makelaar H (…)
bestudering stukken en 5 besprekingen: 26 uur
bezichtigen en opnemen getaxeerde objecten: 21 uur
47 uur
opstellen 11 taxatierapporten: ondanks diverse telefonische en schriftelijke pogingen mijnerzijds om een urenspecificatie te krijgen blijft u bij uw weigering om het aantal uren dat de heer H hieraan heeft besteed te specificeren en handhaaft u uw standpunt dat het om veel uren gaat. Ik stel het aantal uren daarom in goede justitie op 16.
Het totale aantal aan de werkzaamheden van (…) H toe te rekenen uren is 63."
2.6. In antwoord op de onder 2.5 vermelde brief van de inspecteur schrijft gemachtigde bij brief van 28 april 2003 onder meer het volgende:
"Te vergoeden kosten van het bezwaar
U heeft slechts onze kosten tot een bedrag van € 3.517,73 in aanmerking genomen. De kosten van (…) B.V. ad € 33.617,50 heeft u niet als kosten van het bezwaar in aanmerking genomen. U heeft deze kosten toegerekend aan de kosten van het beroep. Ofschoon de heer H reeds eerder bij het onroerend goed van de heer X betrokken was, is ondergetekende bereid hierin te berusten."
2.7. Bij brief van 29 april 2003 informeert de inspecteur het Hof met afschrift daarvan aan gemachtigde als volgt:
"In opgemelde zaak kan ik u berichten dat belanghebbende en ik overeenstemming hebben bereikt inzake de vast te stellen belastbare inkomens over de jaren 1994 en 1995. De belastbare inkomens worden vastgesteld op f 1.500.000 respectievelijk f 1.249.141. In de eerste schijf wordt het binnenlandertarief gehanteerd. (…)
Tussen belanghebbende en mij blijft echter verschil van mening bestaan over de te vergoeden kosten. (…) Belanghebbende wenst voor beide beroepsprocedures de volledige vergoeding. Belanghebbende miskent mijns inziens dat sprake is van twee samenhangende zaken. Voorts is belanghebbende van mening dat aan het opstellen van de taxatierapporten 32 uur moet worden toegerekend. Mijns inziens dient dit 16 uur te zijn."
2.8. In een faxbericht van 6 juni 2003 schrijft gemachtigde het Hof onder meer het volgende:
"Hierdoor bericht ik dat wij - door het verschil met de belastingdienst te delen - overeenstemming hebben bereikt over de aanslagen inkomstenbelasting 1994 en 1995. Volgens onze berekening, neergelegd in onze brief (…) d.d. 28 februari 2003 aan Mr (…) F van de Belastingdienst (…) zou het belastbare inkomen over het jaar 1995 op een bedrag van ¦ 1.296.345,-- worden vastgesteld.
Bij brief d.d. 29 april 2003, (…) schrijft Mr (…) F (…) aan uw hof dat wij inderdaad overeenstemming hebben bereikt over het vast te stellen inkomen 1995 en schrijft vervolgens dat het belastbare inkomen over het jaar 1995 op een bedrag van ¦ 1.249.141,-- wordt vastgesteld.
Kennelijk heeft de inspecteur - tegen de achtergrond van de door het Kenniscentrum Vastgoed van de belastingdienst opgeworpen problematiek i.z. grondwaarden en afschrijving over onroerende zaken - zijn hand over zijn hart gestreken en onze eerdere berekening van het belastbare inkomen gevolgd, waarbij levensduren van onroerende zaken niet langer dan 50 jaar zijn gesteld. Bij cliënt is hiermede het vertrouwen gewekt dat de belastingdienst zich alsnog aan ons standpunt conformeert. Tot onze verbazing stelt de inspecteur bij kennisgeving van ambtshalve vermindering d.d. 11 juni 2003 (…) het belastbare inkomen over het jaar 1995 alsnog op een bedrag van ¦ 1.296.345,-- vast."
Tussen partijen is uiteindelijk in geschil of de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995 dient te worden vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ¦ 1.296.345 dan wel ¦ 1.249.141, alsmede is in geschil de hoogte van de te vergoeden proceskosten.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting van 2 oktober 2001 is namens belanghebbende voor zover hier van belang - zakelijk samengevat - nog het volgende toegevoegd.
De vraag van de voorzitter of het zinvol is als partijen met elkaar in overleg treden om al dan niet nader tot elkaar te komen, beantwoord ik bevestigend.
4.3. Ter zitting van 2 oktober 2001 heeft de inspecteur voor zover hier van belang - zakelijk samengevat - nog het volgende toegevoegd.
Evenals belanghebbende, beantwoord ik de vraag van de voorzitter of het zinvol is als partijen met elkaar in overleg treden om al dan niet nader tot elkaar te komen, bevestigend. Het rapport inzake waardering en afschrijving biedt mijns inziens ruimte voor onderhandelingen.
4.4. Ter zitting van 26 augustus 2003 is namens belanghebbende - zakelijk samengevat - nog het volgende toegevoegd.
Op de vraag van de voorzitter of ik van mening ben dat er tussen partijen een compromis is bereikt met betrekking tot de onderhavige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995, antwoord ik bevestigend. Ik opponeer desondanks tegen de hoogte van het belastbare inkomen zoals dat tussen partijen is overeengekomen, omdat ik van mening ben dat de inspecteur met zijn brief van 29 april 2003, gericht aan het Hof, het vertrouwen heeft gewekt dat de hoogte van het belastbare inkomen alsnog op het lagere, eerder door ons berekende, belastbare inkomen zou worden vastgesteld.
Met betrekking tot de proceskosten beperkt het geschil zich thans nog tot het aantal in rekening te brengen uren voor het opstellen van elf taxatierapporten in de beroepsfase door de makelaar. Het is correct dat ik het eerder ingenomen standpunt dat die kosten ook zien op de bezwaarfase, heb ingetrokken. Voor de bepaling van het te vergoeden bedrag voor de taxaties in de beroepsfase is de tijdsbesteding van de makelaar van belang. De makelaar is evenwel niet bereid gevonden om een urenspecificatie te overleggen. De inspecteur meent dat dient te worden uitgegaan van 16 uur. Ik vind dat te mager en schat het aantal bestede uren op 32. Het totaal aan deze zaak bestede uren door de makelaar dient in mijn optiek alsdan te worden gesteld op 79 uur, te weten 47 uur plus 32 uur, waar de inspecteur uitgaat van 63 uur, te weten 47 uur plus 16 uur.
Bij nader inzien ben ik met de inspecteur van mening dat sprake is van samenhangende zaken voor de beroepen inzake de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 1994 en 1995, zodat ook dat geen punt van geschil meer is.
4.5. Ter zitting van 26 augustus 2003 heeft de inspecteur - zakelijk samengevat - nog het volgende toegevoegd.
Het is inderdaad mijn standpunt dat het totale aantal aan deze zaak bestede uren door de makelaar in de beroepsfase 63 uur bedraagt. Dat meer dan 16 uur door de makelaar is besteed aan het opstellen van de elf taxatierapporten heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Het Hof zal eerst beoordelen of belanghebbende ontvankelijk is in zijn bezwaar. Het bezwaarschrift van belanghebbende, gedagtekend 15 december 1998, is bij de Belastingdienst binnengekomen op 18 december 2001. Alsdan is het bezwaar tegen de aanslag, met dagtekening 31 december 2001, voortijdig ingediend. Het Hof leidt evenwel uit het onder 2.3 vermelde bezwaarschrift af, waarin wordt verwezen naar de op 31 december 1998 gedagtekende aanslag, dat het besluit van de inspecteur ten tijde van de indiening van het bezwaarschrift reeds tot stand was gekomen. Derhalve kan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar op grond van artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege blijven.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat zij bij wege van een compromis overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van het belastbaar inkomen over het onderhavige jaar, waarbij de door hen voorgestane belastbare inkomens zijn gemiddeld in zoverre dat de hoogte daarvan dient te worden vastgesteld op een bedrag van ¦ 1.296.345 en de aanslag dienovereenkomstig dient te worden verminderd. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de inspecteur ná de totstandkoming van voornoemd compromis betreffende de hoogte van het belastbaar inkomen over het onderhavige jaar, met de onder 2.7 vermelde en aan het Hof gerichte brief d.d. 29 april 2003, het vertrouwen heeft gewekt dat hij aan het eerder door belanghebbende ingenomen standpunt omtrent de hoogte van het belastbaar inkomen heeft willen tegemoetkomen en daarmee afstand heeft genomen van hetgeen partijen met betrekking tot de hoogte van het belastbaar inkomen telefonisch zijn overeengekomen en nader schriftelijk hebben vastgelegd.
5.3. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur, afgezien van de onder 2.7 vermelde brief, geen enkele aanleiding heeft gegeven om in redelijkheid het standpunt te kunnen innemen dat hij ná de totstandkoming van het compromis alsnog aan een eerder door belanghebbende ingenomen standpunt tegemoet heeft willen komen.
Het Hof gaat hierbij ervan uit dat de verschrijving van de inspecteur in zijn onder 2.7 vermelde brief voor belanghebbende kenbaar moet zijn geweest zodat, gelet op het compromis, van een in rechte te honoreren gewekt vertrouwen geen sprake kan zijn.
5.4. Op grond van het vorenoverwogene is het beroep gegrond en dient de aanslag te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 1.296.345.
5.5. Als vermeld onder 2.5 en 2.6 en nader door partijen bevestigd ter zitting, hebben zij overeenstemming bereikt over de door inspecteur te vergoeden kosten als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht. Partijen gaan uit van een bedrag van € 3.517,73. Het Hof volgt partijen hierin.
Nu het beroep gegrond is en de aanslag wordt verminderd, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt het bedrag als volgt vastgesteld:
- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: 3 punten (1 voor het beroepschrift, 1 voor het verschijnen ter zitting, 0,5 voor de nadere zitting en 0,5 voor schriftelijke inlichtingen) x € 322 x 1 (vanwege samenhangende zaken) x 2 (vanwege het gewicht van de zaak) = € 1.932;
- voor kosten van een deskundige (makelaar H) heeft het navolgende te gelden. Partijen hebben overeenstemming bereikt over het aantal door de makelaar bestede uren aan het voorbereidende werk voor het opstellen van 11 taxatierapporten. Partijen gaan uit van 47 uur, hetgeen door het Hof wordt gevolgd. Tussen partijen bestaat uitsluitend nog verschil van mening over het aantal door de makelaar bestede uren aan het opstellen van 11 taxatierapporten, welk aantal door belanghebbende op 32 uur en de inspecteur op 16 uur wordt geschat. Het Hof stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende ligt om het aantal door de makelaar bestede uren aannemelijk te maken. Nu belanghebbende daarvan geen onderbouwing heeft gegeven - wat er ook zij van de stelling van belanghebbende dat de taxateur daartoe niet bereid was - en de inspecteur de 32 uur gemotiveerd heeft betwist, volgt het Hof de inspecteur op dit punt, zodat het totale aantal in aanmerking te nemen uren wordt vastgesteld op 63 uur, te weten 47 uur plus 16 uur. Het te vergoeden uurtarief wordt vastgesteld overeenkomstig het tarief in het Besluit tarieven in strafzaken, zijnde € 54 per uur. Mitsdien worden de kosten van de makelaar vastgesteld op 63 uur x € 54 is € 3.402.
De totale te vergoeden proceskosten bedragen alsdan € 1.932 + € 3.402 = € 5.334, welke vergoeding het Hof gelijkelijk verdeelt over de beroepen inzake de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1994 en 1995, die door het Hof worden aangemerkt als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- handhaaft de aanslag, zoals deze nader is vastgesteld bij beschikking met dagtekening 11 juni 2003,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.667 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen,
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de door belanghebbende geleden schade tot een beloop van € 3.517,73 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
- gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 23 december 2003 door mrs. Dutmer, voorzitter, Van der Ouderaa en Kostense, leden, in tegenwoordigheid van mr. Jonk als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.