ECLI:NL:GHAMS:2003:AO3648

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/90247
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • F.H.M. Possen
  • J.J.A.M. Kennis
  • K.J.L. Hesselt van Dinter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanewaarde en navordering van douanerechten bij import van visproducten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2003, staat de navordering van douanerechten centraal. De belanghebbende, een importeur van vis en visproducten, had bezwaar aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst Douane, die een bedrag aan douanerechten had nagevorderd. De inspecteur stelde dat de douanewaarde niet correct was aangegeven, omdat kosten voor laden en be- en verwerking van de vis niet in de aangiften waren vermeld. De belanghebbende voerde aan dat het vertrouwensbeginsel in de weg stond aan de navordering, omdat eerdere aangiften waren goedgekeurd en de douanewaarde was geaccepteerd.

Het Hof oordeelde dat de inspecteur terecht had gehandeld. De kosten voor laden en be- en verwerking van de vis moesten volgens artikel 220, eerste lid, van het Communautair douanewetboek (CDW) worden meegerekend bij de douanewaarde. Het Hof verwierp het argument van de belanghebbende dat er sprake was van een vergissing aan de zijde van de douaneautoriteiten, omdat de inspecteur had gehandeld op basis van de door de belanghebbende verstrekte gegevens. De eerdere goedkeuring van aangiften leidde niet tot het vertrouwen dat navordering zou uitblijven, aangezien de inspecteur had aangetoond dat de aangiften onjuist waren.

De uitspraak benadrukt het belang van correcte aangifte van douanewaarde en de verantwoordelijkheden van importeurs om alle relevante kosten op te geven. Het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en legde geen proceskostenveroordeling op, aangezien er geen termen aanwezig waren voor een dergelijke veroordeling. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Douanekamer
Uitspraak
in de zaak nr. 99/90247 DK (voorheen nr. 0247/99 TC)
de dato 20 mei 2003
1. De procedure
1.1. Op 27 december 1999 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen namens A te Z, belanghebbende, ingediend door drs. B te Y als gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Douane district X (hierna: de inspecteur) van 7 december 1999, nr. XXXX, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen het bedrag dat als douanerechten is vermeld in de uitnodiging tot betaling van 5 november 1999, nr.XXXX, door de inspecteur is afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris een griffierecht geheven van f 450. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.3. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en de inspecteur een conclusie van dupliek.
1.4. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 21 mei 2002. Met deze zaak zijn ter zitting gelijktijdig behandeld de zaken met de kenmerken 99/90245 DK en 99/90246 DK, die ten principale op een gelijksoortig geschil betrekking hebben.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende handelt in vis en visproducten. De vis is afkomstig van buiten de Europese Gemeenschap, onder meer uit Oman, en wordt per vliegtuig op Schiphol aangevoerd. De be- en verwerking van de vis, bestaande uit fileren, sorteren op gewicht en kwaliteit, en verpakken, heeft belanghebbende uitbesteed aan de leverancier in Oman, de firma C (hierna: C). Aangever is de firma D B.V. te W.
2.2. Op 5 november 1996 heeft de inspecteur bij belanghebbende een administratieve controle uitgevoerd naar de juistheid van de douaneaangiften over de periode 1 januari 1995 tot en met 31 december 1995. Tijdens deze controle bleek dat van diverse zendingen vis afkomstig uit Oman de kosten voor laden en be- en verwerking niet in de douanewaarde waren begrepen. Uit de financiële administratie bleek dat deze kosten aan belanghebbende apart in rekening waren gebracht en door haar waren voldaan.
In het van de controle opgemaakte "Verslag van bevindingen" van 10 juni 1998 is dienaangaande het volgende vermeld:
"1. Bij de aangiften XXX was een factuur aanwezig nr. 95211 d.d. 20-05-1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 7.526,-, met als leverings voorwaarde C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 11.677,40. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier dit bedrag is betaald.
Reden van dit verschil zijn de kosten van opslag in Oman-Sohar.
De vis wordt gekocht van het schip, daar wordt de prijs bepaald, deze waarde wordt opgegeven als douanewaarde.
Deze manier van werken zal bij alle aangiften voorkomen, wat ook door Dhr. B werd bevestigd.
2. Bij de aangifte XXX was een factuur aanwezig nr. 95216 d.d. 23-05-1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 2.852,50,- C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 4.573,63. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier is dit bedrag betaald.
3. Bij de aangifte XXX was een factuur aanwezig nr. 95238 d.d. 21-06-1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 1.742,50 C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 2.748,50. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier is dit bedrag betaald.
4. Bij de aangifte XXX was een factuur aanwezig nr. 193 d.d. 16 juli 1995, waarop een waarde werd vermeld van $ 4.106,70 C en F.
In de financiële administratie, bij de boekhouder, was een factuur aanwezig met een waarde van $ 6.002,10. Vastgesteld is aan de hand van bankafschriften en boekingen, dat aan de leverancier is dit bedrag betaald.
Deze zending betrof een zending tonijn filets vanuit de USA, Hawaii.
De wijze waarop verrekend wordt gebeurt op dezelfde manier als vanuit Oman.
(…)
Berekening.
De onderstaande bedragen zijn als volgt berekend:
Volgens het contract is er een opslag verschuldigd van $ 2,47 per kg netto, t.w.:
$ 0,12 voor financing charges,
$ 0,15 voor labor for selecting of fish on-board vessels,
$ 0,85 voor labor for specific processing en
$ 1,35 voor labor for special labelling and packing.
(…)
Reactie importeur:
De heer E voelt zich wel aansprakelijk voor de eventueel verschuldigde belasting. Echter indien er een naheffing wordt opgelegd zal hij in bezwaar komen. De reden is dat de kosten voor het klaar maken voor de handel in Nederland aanmerkelijk groter zijn dan in b.v. Oman. De heer E vindt het emotioneel onrechtvaardig dat hij voor kosten die gemaakt zijn in het buitenland hier in de EEG rechten over moet betalen. De belastingadviseur verklaarde tijdens de controle al dat het werken met twee facturen een normale gang van zaken is, wat ook wordt onderbouwd in het contract.".
2.3. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur met dagtekening 5 december 1998 aan belanghebbende een tweetal uitnodigingen tot betaling uitgereikt, over 1996 en 1997. Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen. Bij uitspraken van 27 januari 1999 heeft de inspecteur het bezwaar toegewezen. In deze uitspraken is onder het kopje "Beoordeling van uw bezwaar" onder meer de volgende passage opgenomen:
"Uit intern onderzoek is mij gebleken dat bij het vaststellen van de douaneschuld een aantal fouten zijn gemaakt. Om deze reden kan de UTB niet in stand blijven.".
In de uitspraken is onder het kopje "Uitspraak op bezwaar" onder meer het volgende vermeld:
"Gelet op het bovenstaande verklaar ik u bezwaar gegrond en besluit teruggaaf te verlenen volgens onderstaande specificatie:
… Douanerecht … ".
Voorts is in de uitspraken nog de volgende passage opgenomen:
"Het feit dat de UTB vanwege een onjuiste vaststelling van de douaneschuld niet in stand kan blijven, doet niet af aan de door de wet geboden mogelijkheden om bij gebleken onjuistheden wederom tot naheffing over te gaan.".
2.4. In de periode 6 september 1999 tot en met 9 september 1999 is bij belanghebbende nogmaals een administratieve controle ingesteld. Tijdens deze controle zijn dezelfde bevindingen geconstateerd als hiervoor onder 2.2. vermeld.
2.5. De bevindingen bij deze controle hebben ertoe geleid dat belanghebbende de onder 1.1. genoemde uitnodiging tot betaling is gedaan over de periode 1 januari 1998 tot en met 21 augustus 1998 voor een bedrag van f 69.035,20 aan douanerechten.
2.6. Belanghebbende heeft bij brief, ingekomen bij de inspecteur op 8 november 1999, tegen deze uitnodiging tot betaling bezwaar aangetekend. Bij uitspraak van 7 december 1999 heeft de inspecteur het bezwaar afgewezen.
3. Geschil
In geschil is of de inspecteur terecht van belanghebbende het in 2.4. vermelde bedrag aan douanerechten heeft nagevorderd.
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. Het vertrouwensbeginsel staat aan de uitnodiging tot betaling in de weg. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de navorderingen over 1996 en 1997 volledig gehonoreerd. De door belanghebbende aangegeven douanewaarde werd geaccepteerd; de inspecteur kan daar niet meer op terugkomen; daarmee is de zaak definitief afgedaan.
4.2. Belanghebbende heeft ter zitting het volgende aan haar stellingen toegevoegd. In de repliek onder ten 5e staat een typefout; daar waar staat "bezwaar ongegrond" moet staan "bezwaar gegrond". De hoogte van het nagevorderde bedrag staat niet ter discussie.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Aan de vereisten van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) is niet voldaan. De douane is afgegaan op de gegevens, in casu de facturen, die belanghebbende heeft verstrekt. Pas achteraf is geconstateerd dat deze onjuist waren. Van een actieve gedraging van de zijde van de inspecteur die als een vergissing van zijn kant moet worden opgevat is daarom geen sprake. Belanghebbende is professioneel importeur en kon uit dien hoofde weten dat kosten die gemaakt worden buiten de Europese Unie in de douanewaarde moeten worden begrepen. Nu reeds aan twee voorwaarden voor het achterwege laten van een navordering niet is voldaan, hoeft de inspecteur zich niet uit te laten over de goede trouw.
5.2. De inspecteur heeft ter zitting bij zijn stellingen gepersisteerd. Hij heeft daar geen nieuwe argumenten aan toegevoegd.
6. De rechtsoverwegingen
6.1. Nu de kosten voor laden en be- en verwerking van de vis ten onrechte niet in de litigieuze aangiften zijn vermeld, is de douanewaarde niet voor het juiste bedrag aangegeven, en is daardoor een lager bedrag aan douanerechten geboekt dan wettelijk verschuldigd was. Op grond van artikel 220, eerste lid, van het CDW dienen de niet geheven douanerechten te worden nagevorderd.
6.2. De inspecteur heeft gemotiveerd en onweersproken gesteld dat bij de afhandeling van de onderhavige aangiften is volstaan met een controle aan de hand van de bij de aangiften aanwezige bescheiden, in dit geval de facturen, en dat er geen reden was om aan de juistheid van die facturen te twijfelen. Het feit dat bij deze eerste, globale controle de gebreken in de aangifte van de douanewaarde door de ambtenaren nog niet zijn vastgesteld, rechtvaardigt niet de conclusie dat in casu sprake zou zijn van een gedraging van de douaneautoriteiten die zou moeten worden gekwalificeerd als een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het CDW.
6.3. Ook van de bijzondere gang van zaken, die zich in de dossiers nr. 99/90245 DK (jaar 1996) en nr. 99/90246 DK (jaar 1997) heeft voorgedaan, met als gevolg dat belanghebbende in die beroepen in het gelijk werd gesteld, kan niet worden geoordeeld dat daarmee het vertrouwen zou zijn gewekt dat van navordering in deze zaak zou worden afgezien.
6.4. Uit het voorgaande volgt dat het gelijk aan de inspecteur is, en dat het beroep derhalve ongegrond moet worden verklaard.
7. De proceskosten
De Douanekamer acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. De beslissing
De Douanekamer verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen op 20 mei 2003 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en Jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.G. van Aalst, griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Beroep in cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoep kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.