In de zaak nr. 00/90147 DK (voorheen nr. 0147/2000 TC)
de dato 23 mei 2003
1.1. Op 31 augustus 2000 is bij de Tariefcommissie een beroepschrift ingekomen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A B.V. te Z, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraken van het hoofd van het Douanedistrict Y (hierna: de inspecteur) van 26 en 27 juli 2000, kenmerken XXXX en XXXX, waarbij de bezwaren van belanghebbende tegen de in de uitnodigingen tot betaling van 2 en 24 december 1999, nrs. XXXX en XXXX vermelde bedragen aan douanerechten, groot fl. 2.210,70 (? 1.003,17) en fl. 93.143,30 (? 42.266,59), werden afgewezen.
1.2. Van belanghebbende is door de secretaris van de Tariefcommissie een griffierecht van f 450,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Op 24 oktober 2000 heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft op 28 november 2000 een conclusie van dupliek ingediend.
1.3. Op grond van artikel XI van de Wet van 14 september 2001 (Stb. 419) is met ingang van 1 januari 2002 de Douanekamer van het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: de Douanekamer) in de plaats getreden van de Tariefcommissie.
1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de Douanekamer van 6 augustus 2002. Daar zijn namens belanghebbende verschenen B, drs. C en D, alsmede namens de inspecteur E, F, G en H. Belanghebbende en de inspecteur hebben ieder een pleitnota overgelegd en voorgelezen. De Douanekamer rekent deze pleitnota’s tot de gedingstukken. De zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met het kenmerk nr. 00/90097 DK.
2.1. In de periode 6 december 1996 tot en met 29 juni 1998 heeft belanghebbende, in opdracht van I B.V. te X, bij de douaneambtenaren te Rotterdam 30 aangiften voor het vrije verkeer gedaan voor pompoenpitten, van oorsprong uit China. De op de aangiften vermelde tariefpost is post 1212 99 90 van het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: het GDT).
2.2. Op 29 november 1999 heeft bij I B.V. op grond van artikel 78 van het Communautair douanewetboek een controle achteraf van de aangiften over jaren 1996 tot en met 1998 plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze controle heeft de inspecteur de sub 2.1. genoemde pompoenpitten, in afwijking van de aangiften, ingedeeld in post 1209 91 90 van het GDT, en de wegens de wijziging van het tarief meer verschuldigde douanerechten door middel van de sub 1.1. gemelde uitnodigingen tot betaling geheven.
2.3. Het aanvraagformulier voor het monsteronderzoek van 26 april 2000 luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
‘(…)
Soort van de goederen: pompoenpitten geschild.
(…)
Gebruiksdoel: voor gebruik in bakkerswaren.
(…)’.
2.4. De uitslag van het monsteronderzoek van het Laboratorium van de Belastingdienst (hierna: het Laboratorium) van 16 juni 2000, nr. XXXX, luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
‘Onderzocht product: pompoenpitten, geschild
(…)
Bij onderzoek bevonden:
Het monster bestaat uit gepelde pompoenzaden.
Beschouwing t.b.v. het tarief:
Volgens de toelichting op hoofdstuk 12 worden zaden die normaal worden gebruikt om daaruit eetbare of industriële oliën en vetten te winnen ingedeeld onder de posten 1201 tot en met 1207.
Voor pompoenzaden is het winnen van olie geen “normaal gebruik”.
Het product wordt daarom ingedeeld onder de post 1212.9990 die bedoeld is voor vruchtenpitten, hoofdzakelijk voor menselijke consumptie, andere dan pitten van abrikozen, perziken en pruimen.
Advies goederencode: 1212. 9990 00.’.
2.5. De gecorrigeerde uitslag van het Laboratorium van 5 juli 2000, nr. I, luidt, voorzover hier van belang, als volgt: ‘Deze gecorrigeerde uitslag vervangt de voorgaande uitslag die hiermee vervalt. In deze gecorrigeerde uitslag wordt na nadere bestudering van het tarief van invoerrechten een andere goederencode geadviseerd. Het monster bestaat uit gepelde pompoenzaden.
Beschouwing t.b.v. het tarief: Volgens de toelichting op hoofdstuk 12 worden zaden die normaal worden gebruikt om daaruit eetbare of industriële oliën en vetten te winnen ingedeeld onder de posten 1201 tot en met 1207. Voor pompoenzaden is het winnen van olie geen “normaal gebruik”. Het product wordt daarom ingedeeld onder de post 1209.9190 onder andere groentezaden. Dit in overeenstemming met de toelichting op de post 1207.9990. Ook met de toelichting en het HBI II van voor 1997 zou dit product onder de post 1209.9190 dienen te worden ingedeeld. Echter destijds deelde het laboratorium dit product in onder 1207.99. Advies goederencode: 1209.9190 90’.’
In geding is of de onderhavige goederen moeten worden ingedeeld in post 1209 91 90 van het GDT, zoals de inspecteur voorstaat, dan wel in post 1212 99 90, hetgeen belanghebbende bepleit.
Voornoemde posten luiden als volgt:
Post 1209 91 90
‘1209 Zaaigoed, sporen daaronder begrepen:
(…)
1209 91 - - groentezaad:
(…)
1209 91 90 - - - ander’.
Post 1212 99 90
‘1212 Sint-jansbrood, zeewier en andere algen, suikerbieten en suikerriet, vers, gekoeld, bevroren of gedroogd, ook indien in poedervorm; vruchtenpitten, ook indien in de steen en andere plantaardige producten (ongebrande cichoreiwortels van de variëteit “Cichorium intybus sativum” daaronder begrepen) hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen:
(…)
1212 99 - - andere:
(…)
1212 99 90 - - - andere’.
Partijen hebben aantekening 2 op hoofdstuk 7, de GN-Toelichting op post 1207 99 99, de GS-Toelichting op post 1209, de GN-Toelichting op post 1209 91 90, de GS-Toelichting, sub D, op post 1212 en de GN-Toelichting op post 1212 99 90, welke – voorzover hier van belang – als volgt luiden, in hun beschouwingen betrokken:
Aantekening 2 op Hoofdstuk 7
‘Voor de toepassing van de posten 0709 tot en met 0712 worden als “groenten” mede aangemerkt: (…), pompoenen, (…).’.
GN-Toelichting op post 1207 99 99
‘Voorzover zij niet zijn begrepen onder een voorgaande onderverdeling van deze post, omvat deze onderverdeling met name de vruchten en zaden genoemd in de tweede alinea van de
GS-toelichting op post 12.07.
Tot deze onderverdeling behoren eveneens de zaden van de groene pompoen met zachte schil, waarbij de verkurkte buitenlaag genetisch ontbreekt (Cucurbita pepo L. convar. citrullinia Greb. var. styriaca en Cucurbita pepo L. var. oleifera Pietsch). Pompoenen van deze rassen worden hoofdzakelijk geteeld voor de winning van olie en niet om als groenten te worden gegeten; zaden van pompoenen die als groenten worden gegeten, behoren tot onderverdeling 1209 9190.
(…).’.
GS-Toelichting op post 1209
‘Deze post omvat zaaigoed van alle soorten, sporen daaronder begrepen. Producten die hun kiemkracht verloren hebben blijven onder deze post ingedeeld.
(…)’.
GN-Toelichting op post 1209 91 90
‘Tot deze onderverdeling behoren bijvoorbeeld de zaden van de pompoenen die als groenten worden gegeten. Deze zaden worden gebruikt voor zaaidoeleinden, voor consumptie (bijvoorbeeld in salades), voor de voedingsmiddelenindustrie (bijvoorbeeld in bakkerswaren) of voor medicinaal gebruik.
Zie eveneens de toelichting op onderverdeling 1207 99 99.’
GS-Toelichting, sub D, op post 1212
‘Vruchtenpitten en plantaardige producten (ongebrande cichoreiwortels van de variëteit Cichorium intybus sativum daaronder begrepen) hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen.
Onder deze groep vallen vruchtenpitten en andere plantaardige producten van de soorten die hoofdzakelijk voor menselijke consumptie worden gebruikt rechtstreeks of na bewerking, doch die niet elders in de nomenclatuur zijn genoemd noch elders onder zijn begrepen.
(…)’.
GN-Toelichting op post 1212 99 90
‘(…)
Van deze onderverdeling is uitgezonderd pompoenzaad (post 12.07 of 12.09).’
4. Het standpunt van belanghebbende
4.1. De pompoenpitten zijn gepeld en geschikt voor menselijke consumptie. Ze hebben aldus een bewerking ondergaan, waardoor ze niet als zaaigoed kunnen worden aangemerkt. Dergelijke bewerkte pompoenpitten worden specifiek genoemd in de GS-Toelichting, sub D, op post 1212. Aantekening 2 op hoofdstuk 7 van het GDT bepaalt niet dat pompoenen groente zijn, maar dat ze enkel als zodanig moeten worden aangemerkt. De pompoenpitten kunnen derhalve niet worden ingedeeld in post 1209 van het GDT.
4.2. Met toepassing van indelingsregel 3a of, als indeling met toepassing van deze regel niet mogelijk is, indelingsregel 3c, moeten de goederen worden ingedeeld in post 1212 99 90 van het GDT. De GN-Toelichtingen op de posten 1207 99 99, 1209 91 90 en 1212 99 90 doen geen afbreuk aan de indeling in deze post.
4.3. Ter zitting heeft belanghebbende nog het volgende verklaard. De pompoenpitten hebben hun kiemkracht verloren; ze zijn groenachtig en worden op het brood meegebakken.
5. Het standpunt van de inspecteur
5.1. Uit aantekening 2 op hoofdstuk 7 van het GDT blijkt dat pompoenen voor de posten 0709 tot en met 0712 moeten worden aangemerkt als groenten. De pompoenpitten dienen op die grond te worden aangemerkt als groentezaden. Op grond van de bewoordingen van post 1212 is een indeling in deze post slechts mogelijk voorzover de daar bedoelde producten niet elders kunnen worden ingedeeld. In de GN-Toelichting op post 1212 99 90 is bovendien vermeld dat pompoenzaad is uitgezonderd van deze post en verwezen wordt naar post 1207 of post 1209.
5.2. Uit de bij de aangiften ten invoer overgelegde facturen blijkt dat het geen zaden van groene pompoenen betrof van de variëteiten van de GN-Toelichting op post 1207 99 99. Ingevolge deze toelichting moeten de pompoenpitten van andere dan de aldaar genoemde variëteiten worden ingedeeld in post 1209 91 90 van het GDT.
5.3. Op grond van de GS-Toelichting op post 1209 blijven pompoenpitten, die als gevolg van het pelproces geen kiemkracht meer hebben, in deze post ingedeeld. Voor de indeling in post 1209 is derhalve niet noodzakelijk dat de pompoenpitten worden gezaaid. In de GN-Toelichting op post 1209 91 90 wordt specifiek verwezen naar de onderhavige pompoenpitten.
5.4. Het pellen van de pompoenpitten heeft geen invloed op de indeling in post 1209. De GS-Toelichting, sub D, op post 1212 bepaalt niet dat een bewerking van het product reeds voldoende is om een indeling in post 1209 uit te sluiten. Voorts zijn in de zin van deze toelichting de onderhavige pompoenpitten reeds elders onder begrepen, namelijk post 1209.
5.5. Gelet op de GN-Toelichting op post 1209 91 90 in samenhang met de bewoordingen van post 1212, aantekening 2 op hoofdstuk 7 en de GS-Toelichting op post 1209, dienen de pompoenpitten met toepassing van indelingsregel 1 te worden ingedeeld in post 1209 91 90 van het GDT, zodat de indelingsregels 3 en 3a buiten toepassing blijven. De sub 4.2. genoemde GN-Toelichtingen hebben slechts de functie te verduidelijken dat de pompoenpitten onder de voornoemde post vallen; de indeling zelf is niet gewijzigd.
5.6. Ter zitting heeft de inspecteur nog het volgende verklaard. De kiemkracht van de pompoenpitten is verloren gegaan. De schikkingen die in het kader van het proces-verbaal met belanghebbende zijn getroffen vervallen of worden terugbetaald, indien belanghebbende in de onderhavige zaak gelijk krijgt.
6.1. Het karakter van het onderhavige poduct
6.1.1. Het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen moet volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie en de Douanekamer (Tariefcommissie) worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in het GDT zijn omschreven, en zoals deze aan de hand van die omschrijving in concreto bij de litigieuze goederen kunnen worden vastgesteld.
6.1.2. Voorts heeft het Hof van Justitie beslist dat de bestemming van een goed een objectief indelingscriterium kan zijn, wanneer die bestemming inherent is aan het product; de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het goed (r.o. 15 van het arrest van 28 maart 2000, zaak nr. C-309/98 (Holz Geenen GmbH), Jurispr. 2000, blz. I-1975; Douanerechtspraak 2002/52*). Tot slot vormen de GS- en GN-Toelichtingen belangrijke hulpmiddelen bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar zij zijn rechtens niet bindend (onder meer r.o. 14 van voornoemd arrest).
6.1.3. In casu is in elk van de in geding zijnde tariefposten een bestemmingscriterium gelegen; post 1209 heeft betrekking op ‘zaaigoed’ en post 1212 ziet onder andere op ‘vruchtenpitten (…) hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen’. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de onderhavige pompoenpitten zijn gepeld, geen kiemkracht bevatten, en voor menselijke consumptie worden gebruikt.
6.1.4. Op grond daarvan komt de Douanekamer tot het oordeel dat de goederen naar hun aard niet meer als ‘zaaigoed’ van post 1209 kunnen worden beschouwd, zodat de GS-Toelichting die de kiemkracht ontberende pitten toch onder die post wenst in te delen, buiten toepassing moet blijven. Om die reden is ook de interpretatie van post 1209 van de inspecteur, die met name steunt op die Toelichting, onjuist.
6.2.1. Gelet op de objectieve kenmerken en eigenschappen van de litigieuze goederen moeten deze met toepassing van de indelingsregels 1 en 6 worden ingedeeld in post 1212 99 90 van het GDT, als zijnde andere vruchtenpitten hoofdzakelijk gebruikt voor menselijke consumptie, elders genoemd noch elders onder begrepen.
6.2.2. De uitspraken, waarvan beroep, en de uitnodigingen tot betaling, kunnen mitsdien niet in stand blijven.
De Douanekamer acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de Douanekamer het bedrag van deze kosten, overeenkomstig het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief, vast op 2,5 (beroepschrift, conclusie van repliek, verschijnen ter zitting) x 1,5 (gewicht van de zaak) x ? 322,-- = ? 1.207,50.
De Douanekamer:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken, waarvan beroep, alsmede de sub 1.1. genoemde uitnodigingen tot betaling;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten en wijst de Staat der Nederlanden aan deze kosten, groot € 1.207,50, aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat der Nederlanden het gestorte griffierecht ad € 204,20 aan belanghebbende te vergoeden.
Aldus gewezen op 23 mei 2003 door mr. F.H.M. Possen, voorzitter, mr. J.J.A.M. Kennis en jhr. ing. K.J.L. Hesselt van Dinter, leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. T.A.J.S. Hesselink, griffier. De beslissing is op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
De griffier: De voorzitter:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij dit beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a) de naam en het adres van de indiener;
b) de dagtekening;
c) de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.