ECLI:NL:GHAMS:2003:AP5416

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-000458-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Verheul
  • M. Chorus
  • J. van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wapenbezit met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 23 mei 2003 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die beschuldigd werd van het om het leven brengen van twee personen en het voorhanden hebben van verschillende vuurwapens. De verdachte heeft op 17 januari 1998 in Amsterdam een persoon met een pistool in het hoofd geschoten en samen met een mededader een tweede persoon meerdere keren beschoten terwijl deze probeerde te ontvluchten. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaar, maar het hof heeft deze straf verlaagd naar twaalf jaar. De verdachte werd ook veroordeeld voor het voorhanden hebben van een groot aantal vuurwapens en munitie, wat een ernstig risico voor de veiligheid van anderen met zich meebracht. Daarnaast was de verdachte in het bezit van vervalste reisdocumenten en rijbewijzen, wat de rechtsorde verder ondermijnde. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

arrestnummer 1822/03
rolnummer 23-000458-02
datum uitspraak 23 mei 2003
tegenspraak
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 1 februari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13/126006-98 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting Nieuw Vosseveld (EBI) te Vught.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting(en) in eerste aanleg van 17 januari 2002 en 18 januari 2002 en in hoger beroep van 26 juli 2002 en 9 mei 2003.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Bespreking van een ter terechtzitting gevoerd verweer
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat hetgeen is voorgevallen bij het verhoor door de rechter-commissaris van de getuige [getuige 1] strijdig is met de wet en beginselen van een goede procesorde.
Voor zover de raadsman bedoelt te stellen dat hij ten onrechte niet aanwezig heeft kunnen zijn bij een gedeelte van het verhoor op 1 augustus 2001, overweegt het hof als volgt. De rechter-commissaris heeft het kennelijk in het belang van het onderzoek nodig geacht om de getuige buiten aanwezigheid van de raadsman te wijzen op de mogelijke consequenties van het afleggen van een meinedige verklaring. Mede gelet op het bepaalde in artikel 186a van het Wetboek van Strafvordering is het hof van oordeel dat deze gang van zaken niet in strijd is met de wet of beginselen van een goede procesorde.
Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat bij het verhoor van de getuige Wildman is gehandeld in strijd met enige rechtsregel of beginselen van een behoorlijke procesorde. Het hof verwerpt het verweer.
Bewijs
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
1. op 17 januari 1998 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een pistool op die [slachtoffer 1] geschoten en daarmee een kogel afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer 1], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2. op 17 januari 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet met vuurwapens op die [slachtoffer 2] geschoten en daarmee kogels afgevuurd in het lichaam van die [slachtoffer 2], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] is overleden;
3. op 17 januari 1998 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander wapens van categorie III, te weten:
- een pistool (merk Sig Sauer, model P 226, kaliber 9 mm) en
- een pistool (merk Vzor, Crvena Zestava, kaliber 7,65 millimeter) voorhanden heeft gehad;
4. op 14 april 2000 in het vakantiepark Herperduin, [adres] te Herpen,
A) wapens van categorie III, te weten:
- in een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten een restaurant, een pistool (merk Astra, model Cub) voorhanden heeft gehad en
- een pistool (merk Heckler & Koch, model P9S) en
- een pistool (merk FEG, model Walther PP) en
- een pistool (merk CZ, model 100) en
- een pistool (merk CZ, model 100) en
- een pistool (merk P. Beretta, model 950B)
voorhanden heeft gehad;
EN
B) wapens van categorie II, te weten:
- een machinepistool (merk CZ, model Skorpion/model 61) en
- een machinepistool (merk Uzi, model Micro)
voorhanden heeft gehad;
EN
C) munitie van categorie III, te weten ongeveer 698 patronen, voorhanden heeft gehad;
EN
D) in de periode van 1 april 2000 tot en met 14 april 2000 in voormeld vakantiepark te Herpen:
- een wapen van categorie II, te weten een machinepistool (model TEC9A) heeft overgedragen aan [medeverdachte]
en
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk CZ (Ceska Zbrojovka), Tsjechië, model 100) heeft overgedragen aan [medeverdachte]
en
- munitie van categorie III, te weten 97 patronen, heeft overgedragen aan [medeverdachte];
5. op 14 april 2000 in het vakantiepark Herperduin, [adres] te Herpen, in het bezit was van reisdocumenten, te weten:
- een Grieks paspoort ten name gesteld van [alias 1] (voorzien van paspoortnummer [nummer]) en
- een Grieks paspoort ten name van [alias 2] (voorzien van paspoortnummer [nummer]) en
- een Grieks paspoort ten namen gesteld van [alias 3] (voorzien van paspoortnummer [nummer]),
waarvan hij wist dat de reisdocumenten vervalst waren, bestaande die vervalsing telkens hierin dat voornoemde reisdocumenten waren voorzien van een pasfoto welke niet door de bevoegde autoriteiten van Griekenland in voornoemde reisdocumenten waren aangebracht en voornoemde reisdocumenten een afwijkende reactie vertoonden onder aanstraling onder UV-licht en het laminaat van voornoemde reisdocumenten afwijkend was;
en
op 14 april 2000 in het vakantiepark Herperduin, [adres] te Herpen, opzettelijk heeft voorhanden gehad vervalste rijbewijzen voorzien van de namen:
- [ailas 2] (betreft Grieks rijbewijs voorzien van nummer B0974628),
- [alias 1] (betreft Grieks rijbewijs voorzien van nummer B0974336),
- [alias 3] (betreft Grieks rijbewijs voorzien van nummer B0974608),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als waren zij echt en onvervalst, bestaande die vervalsing telkens hierin dat voornoemde rijbewijzen waren voorzien van personalia en afgifte/geldigheidsdata, welke niet door de bevoegde uitgevende instantie in voornoemde rijbewijzen waren aangebracht.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen
(......)
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
doodslag
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van doodslag
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
A. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III, en
B. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie II, meermalen gepleegd, en
C. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en
D. handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is, meermalen gepleegd, en
opzettelijk een geschrift als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de tijd van vijftien jaren en een geldboete ter hoogte van € 250,00.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als de verdachte in eerste aanleg zijn opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft twee personen om het leven gebracht; één alleen, de tweede samen met een mededader. Hij heeft de één een kogel in het hoofd geschoten en, samen met de mededader, de tweede een groot aantal kogels in het lichaam geschoten, kennelijk ook nog terwijl deze laatste probeerde te ontvluchten. De verdachte heeft hiermee blijk gegeven vaneen afschuwwekkende persoonlijkheid en van het ontbreken van respect voor het menselijk leven. Door deze doodslagen is de rechtsorde ernstig geschokt. Dergelijke feiten veroorzaken, met name gelet op de gewelddadigheid en het brute karakter ervan, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Aan de familie van de overleden slachtoffers is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. De verdachte heeft geen enkel blijk gegeven van inzicht in het verwerpelijke van zijn daden, noch van spijt daarover.
De verdachte heeft verder een zeer grote hoeveelheid vuurwapens en munitie voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens is een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. De verdachte treft hiervoor een des te ernstiger verwijt, nu dit ruim twee jaar na de voormelde doodslagen is begaan.
Verdachte was in het bezit van valse paspoorten en rijbewijzen. Hierdoor heeft de verdachte een behoorlijke identiteitscontrole proberen te ontgaan en het vertrouwen geschaad dat in het maatschappelijke verkeer pleegt te worden gesteld in identiteitspapieren.
Zoals blijkt uit een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 6 februari 2003 is de verdachte niet eerder in Nederland veroordeeld voor misdrijven. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte in het buitenland reeds meermalen tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld, ter zake van geweldsdelicten.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de omstandigheid dat de verdachte in een Extra Beveiligde Inrichting (EBI) verblijft, tot strafvermindering behoort te leiden. Het hof volgt de raadsman niet in dit betoog. De enkele omstandigheid dat de verdachte (een gedeelte van) zijn detentie in de EBI doorbrengt, is niet een omstandigheid die leidt tot matiging van de op te leggen straf.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De inbeslaggenomen voorwerpen, genoemd onder de nummers 1-11, 39, 41-48, 63, 75, 76, 79, 80, 90, 96, 131, 134, 135, 159 en 160 van de als bijlage aan dit arrest gehechte beslaglijst, dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien met betrekking tot een aantal voorwerpen het onder 4 en 5 bewezengeachte is begaan en de overige voorwerpen - die aan de verdachte toebehoren - opgevat als een gezamenlijkheid, kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing van soortgelijke feiten en al deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Vordering van de benadeelde partijen
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij 1], wonende te [adres], heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde.
Zij heeft zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opnieuw gevoegd met een vordering van € 65.496,69 zoals door haar ook in eerste aanleg gevorderd.
De verdachte heeft deze vorderingen betwist, doch slechts door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade (te weten: kosten van lijkbezorging) heeft geleden tot na te noemen bedrag.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van € 12.919,73 (twaalfduizend negenhonderdnegentien euro en drieënzeventig cent) worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Het hof zal de benadeelde partij in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 12.919,73 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
De benadeelde partijen als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering, [benadeelde partij 2], wonende te [adres], hebben zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade, ten bedrage van - naar het hof begrijpt - € 7.967,88 en voorts een niet nader gespecificeerd bedrag aan immateriële schade, tengevolge van het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde feit.
Zij hebben zich in hoger beroep op de voet van artikel 421, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering opnieuw gevoegd met de vordering zoals door hen ook in eerste aanleg ingediend.
De verdachte heeft deze vorderingen betwist, doch slechts door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem tenlastegelegde feit.
Het hof is van oordeel dat het hierna te noemen gedeelte van de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezengeachte strafbare feit rechtstreeks schade (te weten: kosten van lijkbezorging) heeft geleden tot na te noemen bedrag.
De vordering van de benadeelde partijen zal dan ook tot een bedrag van € 7.967,88 (zevenduizend negenhonderdzevenenzestig euro en achtentachtig cent) worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partijen niet van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Het hof zal de benadeelde partijen in zoverre daarin dan ook niet ontvankelijk verklaren.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van het toegewezen gedeelte van de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van € 7.967,88 aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 225, 231 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 (oud), 31 en 55 (oud) van de Wet Wapens en Munitie.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2, 3, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van TWAALF (12) JAREN.
Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de goederen, vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 1-11, 39, 41-48, 63, 75, 76, 79, 80, 90, 96, 131, 134, 135, 159 en 160.
Gelast de teruggave aan verdachte van de goederen, vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst onder de nummers 27-38, 40, 49-62, 64-74, 77, 78, 97, 114-118, 125-130, 132, 133, 136, 137, 143-158.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 1], wonende te [adres], een bedrag van € 12.919,73 (twaalfduizend negenhonderdnegentien euro en drieënzeventig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] voor het overige niet ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij dit deel van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds, groot € 12.919,73 (twaalfduizend negenhonderdnegentien euro en drieënzeventig cent), zulks ten behoeve van [benadeelde partij 1] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderdnegenennegentig (199) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervóór vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij 2], wonende te [adres], een bedrag van € 7.967,88 (zevenduizend negenhonderdzevenenzestig euro en achtentachtig cent), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] voor het overige niet ontvankelijk in hun vordering en bepaalt dat deze benadeelde partijen dit deel van hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de staat van een som gelds, groot € 7.967,88 (zevenduizend negenhonderd zevenenzestig euro en achtentachtig cent), zulks ten behoeve van [benadeelde partij 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van honderdnegenenvijftig (159) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervóór vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Verheul, Chorus en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Diepraam, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 23 mei 2003.
Mrs. Chorus en Van Dijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.