VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Rolnummer 1307/03 SKG
18 december 2003
[appellant],
Wonende te [woonplaats],
APPELLANT in het principaal appèl,
GEÏNTIMEERDE in het principaal appèl,
procureur : mr. M.L.M. Frantzen,
[geïntimeerde],
Wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in het principaal appèl,
APPELLANTE in het principaal appèl,
procureur : mr. M.H. HEERESMA.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
1.2 Bij exploot van 6 augustus 2003 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam van 10 juli 2003, in kort geding onder nummer KG 03/950 AB gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie / verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie / eiseres in reconventie. De appèldagvaarding bevat de grieven.
1.3 Daarop heeft [appellant] overeenkomstig het appèlexploot tegen het vonnis waarvan beroep twaalf grieven aangevoerd en een bewijsaanbod gedaan, alsmede enige producties in het geding gebracht en geconcludeerd, dat het hof bij arrest uitvoerbaar bij voorraad het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende zijn vorderingen alsnog zal toewijzen en die van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties.
1.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en enige producties in het geding gebracht, en na vermeerdering van haar eis in reconventie geconcludeerd, dat het hof het vonnis waarvan beroep in stand zal laten met uitzondering van de afwijzing van haar eis om aan haar alle verbouwingsnota’s af te geven, in zover het vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende die vordering alsnog toe te wijzen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de beide instanties. Verder heeft zij gevorderd, voor het eerst in hoger beroep, dat het hof, kortweg, [appellant] zal veroordelen om haar garage in Blaricum te ( doen) ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
1.5 Vervolgens hebben partijen ter terechtzitting van het hof van 19 november 2003 haar standpunten nader doen toelichten aan de hand van nadien overgelegde pleitnotities; [appellant] die advocaat in Ouderkerk aan de Amstel is, heeft zijn eigen standpunt bepleit, [geïntimeerde]’s standpunt is bepleit door mr. J.M. de Boer, advocaat te Amsterdam, en haar procureur.
Bij die gelegenheid zijn door [appellant] en [geïntimeerde] nog producties in het geding gebracht. [geïntimeerde] maakte bezwaar tegen het voornemen van [appellant] om het verslag van het mediationgesprek van 20 januari 2003 tussen hen beiden en de mediator in het geding te brengen. Dat bezwaar is door het hof verworpen, waarna [appellant] het omstreden stuk in het geding gebracht heeft. Het hof heeft bij die beslissing overwogen dat het in het geding brengen van een dergelijk stuk geenszins voor de hand ligt, te minder daar partijen geheimhouding afspraken, maar dat dat alles geen argumenten oplevert die zo zwaar wegen dat [appellant] een dergelijk stuk niet als bewijs zou mogen gebruiken. Ook zijn er nog inlichtingen verschaft.
[Appellant] heeft uiteindelijk bij gelegenheid van de pleidooien zijn eis verminderd. Hij heeft die onderdelen van zijn vordering die ertoe strekten om [geïntimeerde] te beletten om, kortweg, het vakantiehuis in Frankrijk en het aangrenzend perceel “Quensont” te verkopen laten varen. [geïntimeerde] heeft de vordering die zij voor het eerst in hoger beroep instelde met betrekking tot de ontruiming van de garage, laten varen.
Ook heeft [geïntimeerde] ter zitting een zogenoemde “compromis de vente”getoond, welk stuk betrekking heeft op het tussen partijen omstreden vakantiehuis en aangrenzend perceel “Quensont”.
1.6 Ten slotte hebben partijen aan het hof gevraagd om arrest te wijzen.
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar het appèlexploot en naar de memorie van grieven in het incidenteel appèl.
De voorzieningenrechter heeft in overweging nummer 1 a tot en met m de in dit geding vaststaande feiten vermeld. Hieromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4.1 Het gaat in dit geding om de volgende kwestie.
4.1.1 Partijen hebben van 1991 tot februari 2001 een affectieve relatie gehad en samengwoond. Een samenlevingscontract hadden zij niet.
4.1.2 Zij zijn er tot nu toe niet in geslaagd de geldelijke problemen die bij hun uiteengaaan ontstonden, op te lossen.
4.1.3 Onder meer strijden zij over de vraag aan wie van hen de volgende zaken in eigendom toebehoren:
- een vakantiehuis te [woonplaats], Frankrijk;
- een terrein met daarop een ruïne te [woonplaats], idem;
- een stuk grond te [woonplaats], idem (terrein “Quensont”).
De percelen waarom het gaat grenzen aan elkaar.
De onroerende zaken zijn verkregen in de periode dat partijen samen door het leven gingen, respectievelijk in 1993, 1997, en januari 2001.
Zij zijn in de desbetreffende registers ingeschreven op naam van [geïntimeerde].
4.1.4 Beide partijen hebben aanzienlijke geldbedragen in deze zaken geïnvesteerd, zowel ten behoeve van de aankoop als het verbouwen respectievelijk opknappen ervan. [appellant] heeft ook zelf veel werkzaamheden uitgevoerd. Zij hebben veelvuldig hun vakanties in het huis in [woonplaats] doorgebracht.
Ook is het huis door hen wel verhuurd. Tot hun uiteengaan hebben zij hun onroerende zaken behandeld als behoorden deze aan hen beiden in gemeenschappelijk eigendom toe. Ook fiscaal ( I.B.) hebben zij deze zaken zo behandeld.
4.1.5 [Geïntimeerde] wil de onroerende zaken in Frankrijk alle verkopen. Zij heeft daartoe een makelaar ingeschakeld. Zij acht zich daartoe gerechtigd, omdat de zaken haars inziens aan haar in eigendom toebehoren.
[appellant] heeft zich daartegen verweerd. Hij wil de verkoop tegenhouden. In eerste aanleg heeft hij zich op het standpunt gesteld dat geen van de zaken verkocht mag worden; in hoger beroep heeft hij dit standpunt ten aanzien van het huis in [woonplaats] en het aangrenzend terrein “Quensont” laten varen, voor het overige heeft hij zijn verzet tegen verkoop gehandhaafd.
[geïntimeerde] heeft naar haar zeggen het huis in [woonplaats] en het aangrenzend terrein “Quensont” inmiddels verkocht voor een bedrag van € 360.000,--Er zou een aanbetaling zijn gedaan door de kopers, de overdracht is voorzien in januari 2004.
4.1.6. [Geïntimeerde] wil de gelden die deze verkoop oplevert aanwenden voor de aankoop van een woning in Nederland. Zij huurt thans een woning in [woonplaats] en betaalt daarvoor € 1.200,-- per maand aan huur.
4.1.7. Na verbreking van de samenleving met [geïntimeerde] heeft [appellant] een stuk grond naast het terrein met de ruïne gekocht. Daarop ontplooit hij thans bouwactiviteiten.
4.1.8. Op verzoek van [appellant] vindt er ten overstaan van de rechtbank te Amsterdam een voorlopig getuigenverhoor plaats. [Geïntimeerde] is inmiddels als getuige gehoord. Bewijsthema is onder meer het geheel aan afspraken dat zou zijn gemaakt over de verdeling van de onroerende zaken in Frankrijk en de waardebepaling ervan.
4.1.9. Partijen hebben hun geschillen aangaande de vragen wat er met de onroerende zaken in Frankrijk moet gebeuren en wie daarover zeggenschap heeft, op onderdelen aan de voorzieningenrechter voorgelegd.
4.2. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voorshands ervan moet worden uitgegaan, dat [geïntimeerde] alleen eigenaar van de onroerende zaken in Frankrijk is. Zij is zijn inziens gerechtigd tot ( het geven van een opdracht tot) verkoop. Omdat van haar niet verlangd hoeft te worden dat zij langer de eigenaarsrisico’s en –lasten draagt, heeft de voorzieningenrechter haar vorderingen toegewezen, als volgt en kort samengevat:
- [appellant] moet opgave doen van de huurders van de vakantiewoning en hun huurperiodes in de periode van januari tot en met september 2003;
- [appellant] moet de verbouwingswerkzaamheden aan de ruïne staken;
- Aan [appellant] is verboden om potentiële kopers bij bezichtiging de toegang tot de onroerende zaken te ontzeggen.
Voor het overige zijn haar vorderingen afgewezen. De vorderingen van [appellant] zijn alle afgewezen. Zij strekten ertoe te bewerkstelligen dat, kort gezegd,
- [geïntimeerde] aan hem zou opgeven de makelaars die bij de verkoop van de
onroerende zaken betrokken zijn,
- [geïntimeerde] alle verkoopopdrachten zou stoppen en dit aan de makelaars zou berichten,
- [geïntimeerde] aan de makelaars zou berichten dat verkoopopdrachten alleen mogen worden aanvaard als zij van [appellant] en haar tezamen afkomstig zijn,
- [geïntimeerde] de onroerende zaken niet verkoopt buiten [appellant] om, en
- [geïntimeerde] hem afschriften stuurt van alle in dit verband door haar te zenden brieven.
4.3. [Appellant] is met twaalf grieven tegen het vonnis opgekomen. De grieven zijn gedeeltelijk gericht tegen het vonnis in conventie gedeeltelijk tegen dat in reconventie.
[geïntimeerde] heeft één grief tegen het vonnis waarvan beroep in reconventie gericht. Zij stelt in hoger beroep opnieuw de afgifte van de verbouwingsnota’s die zij in reconventie vorderde, aan de orde.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking op de wijze als hierna te doen.
4.4. Het hof zal de vraag of [geïntimeerde] (of [appellant]) alleen eigenaar is van de omstreden onroerende zaken in Frankrijk laten rusten. Het antwoord op die vraag is niet van doorslaggevende betekenis.
4.5. Partijen hebben, naar uit de vaststaande feiten afgeleid kan worden, de gedurende hun samenlevingsverband in Frankrijk verworven onroerende zaken behandeld alsof deze aan hen gezamenlijk in eigendom toebehoren. Beiden hebben daarin aanzienlijke bedragen geïnvesteerd en het dusdoende mogelijk gemaakt om die goederen te verwerven. Verder hebben zij hun krachten gegeven om deze zaken tot iets moois te maken. Beiden hebben van het bezit van die zaken de vruchten geplukt: er vakantie genoten en uit verhuur inkomsten ontvangen. Zo juist zou zijn dat [geïntimeerde] alleen eigenaar van de onroerende zaken geworden is, is er geen enkele overtuigende aanwijzing dat dat gebeurd is zonder verrekeningsbedoeling (vgl. HR 26 oktober 2001 NJ 2002, 93).
De omstandigheid dat deze zaken uit erfrechtelijke overwegingen op haar naam gesteld zijn, kan in elk geval als zodanig niet gelden.
Daaruit vloeit voort dat [geïntimeerde] en [appellant] gehouden zijn om (de waarde van ) de onroerende zaken te verdelen alsof deze vermogensbestanddelen aan hen gemeenschappelijk toebehoren.
In de grieven van [appellant] ligt besloten dat hij ook deze rechtsplicht van [geïntimeerde] aan de orde wil stellen.
4.6. [Geïntimeerde] kan daarom niet volstaan met uitkering aan [appellant] van de gelden die hij in de onroerende zaken geïnvesteerd heeft.
Niet alleen mag hij delen in de overwaarde van die zaken, ook heeft hij stem in de beslissing of de zaken al dan niet aan een van hen kunnen worden toegescheiden dan wel moeten worden verkocht.
4.7. Bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep heeft [appelant] zijn verzet tegen verkoop van het huis in [woonplaats] en het aangrenzend terrein “Quensont” opgegeven. Zijn aanspraak op toescheiding dan wel overdracht van dat huis en terrein aan hem heeft hij daarmee kennelijk laten varen, zodat het [geïntimeerde] vrijstaat het huis en het terrein te verkopen tegen de overeengekomen waarde (zie 4.1.5).
4.8. Met het haar toekomende deel van de opbrengst van die woning en haar overige financieringsmogelijkheden moet zij in staat worden geacht een passende woning te kopen.
Dat betekent dat zij vooralsnog onvoldoende belang heeft bij verkoop van het terrein met daarop de ruïne in Frankrijk. Daarbij zij nog overwogen dat [geïntimeerde] het hof niet ervan heeft overtuigd dat de eigenaarslasten van die zaak zo zwaar drukken dat dat voldoende reden oplevert om haar toe te staan reeds nu tot verkoop ervan over te gaan, te minder nu vast staat dat [appellant] bedoeld terrein met ruïne wil kopen. Partijen dienen – na overdracht van het huis en het terrein in [woonplaats] – eerst te onderzoeken, of toescheiding danwel overdracht van de resterende onroerende zaak in Frankrijk aan [appellant] haalbaar is, in aanmerking genomen dat er nog meer financiële geschillen tussen partijen moeten worden opgelost.
Vooralsnog is door [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [appellant] zich de toescheiding dan wel overdracht van die zaak niet zal kunnen veroorloven.
4.9. Uit bovenstaande overwegingen vloeit voort dat [appellant] succes heeft met zijn hoger beroep voor zover gericht tegen het in conventie gewezen vonnis. Zijn resterende vorderingen kunnen worden toegewezen met vernietiging van het vonnis waarvan beroep in zover, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom zal worden beperkt. Nu het tussen partijen nog slechts gaat om een terrein met daarop een ruïne te [woonplaats], zal de maximum te verbeuren dwangsom worden bepaald op € 120.000,- en de terzake van de vierde vordering gevorderde dwangsom eveneens.
4.10 De negende grief van [appellant] is gericht tegen zijn veroordeling om opgave te doen van de huurders van de vakantiewoningen c.a.
Die grief faalt.
Met de vaststelling dat partijen moeten handelen als waren de onroerende zaken hun gemeenschappelijk
eigendom, heeft ook te gelden dat [appellant] [geïntimeerde] behoorlijk moet informeren over de verhuur daarvan. De opgave van 21.06.2003 is niet toereikend gelet op de periode waarover [geïntimeerde] informatie verlangt, te weten tot en met september 2003. Kennelijk per abuis heeft de voorzieningenrechter [appellant] veroordeeld om ook adressen van huurders op te geven. Dat was inderdaad niet gevorderd. In zover zal het hof de beslissing verbeteren.
4.11 De tiende grief gaat over het al dan niet staken van de verbouwingswerkzaamheden.
Deze grief faalt.
Het is nog zo onduidelijk, wat partijen uiteindelijk met het terrein met de ruïne zullen doen, dat daarbij slecht past [appellant] toe te staan een grensoverschrijdende verbouwing te verrichten waarbij hij gedeeltelijk op zijn eigen grond bouwt.
Daarin ligt immers het risico besloten dat [geïntimeerde] uiteindelijk voor een fait accompli wordt geplaatst, welk risico zij niet hoeft te dulden.
Dat voor schade door weersomstandigheden moet worden gevreesd, legt daartegenover onvoldoende gewicht in de schaal. Die stelling is bovendien verder niet toegelicht, zodat vaag gebleven is om wat voor schade het zou gaan, nu het een ruïne betreft.
4.12 De elfde grief is gericht tegen het aan [appellant] gegeven verbod om potentiële kopers bij bezichtiging de toegang tot de onroerende zaken te ontzeggen.
Die grief slaagt.
Op de voet van hetgeen hierboven reeds overwogen werd is thans uitgangspunt dat [geïntimeerde] haar pogingen om het terrein met de ruïne te verkopen zal moeten staken. Om die reden mag [appellant] potentiële kopers die belangstelling tonen voor die zaak, de toegang ontzeggen.
Hetgeen [geïntimeerde] bij gelegenheid van de pleidooien in hoger beroep op dit punt nog aan de orde heeft gesteld, stuit daarop af.
4.13 Nu partijen in het principaal appèl over en weer in het ongelijk gesteld zijn, zal het hof de proceskosten tussen hen compenseren in die zin dat ieder de eigen kosten moet dragen, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in conventie en reconventie.
4.14 In het incidenteel appèl gaat het om de vordering van [geïntimeerde] om [appellant] te gebieden de verbouwingsnota’s over te leggen.
Met die grief heeft [geïntimeerde] geen succes.
Voorshands is onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellant] naast de reeds door hem overgelegde nota’s nog nota’s achterhoudt, tot afgifte waarvan hij op straffe van verbeurte van een dwangsom zou moeten worden gedwongen.
4.15 In het incidenteel appèl is [geïntimeerde] de in het ongelijk gestelde partij. Zij heeft daarom de proceskosten te dragen. Het hof zal gelet op het totale belang van de zaak en hetgeen partijen daarin verdeeld houdt, de met het incidenteel appèl gemoeide kosten begroten op nihil.
in het principaal en in het incidenteel appèl:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie gewezen en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] schriftelijk opgave te doen aan [appellant] van de namen en adressen van de makelaars via wie zij het terrein met daarop een ruïne te [woonplaats], Frankrijk , te koop heeft aangeboden;
veroordeelt [geïntimeerde] om alle door haar gegeven verkoopopdrachten met betrekking tot genoemde onroerende zaak onmiddellijk stop te zetten en zulks schriftelijk aan de desbetreffende makelaars te berichten;
veroordeelt [geïntimeerde] aan de door haar ingeschakelde makelaars te berichten dat verkoopopdrachten terzake van deze onroerende zaak slechts door deze mogen worden aanvaard indien deze opdrachten afkomstig zijn van [appellant] en [geïntimeerde] gezamenlijk;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] afschrift te zenden van alle door haar in verband met de voldoening aan dit arrest te zenden brieven;
al deze veroordelingen onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,-- voor iedere dag dat zij vanaf de betekening van dit arrest met voldoening daaraan in gebreke blijft, met een maximum van € 120.000,--;
veroordeelt [geïntimeerde] zich te onthouden van iedere opdracht tot verkoop of het sluiten van overeenkomsten met betrekking tot het terrein met daarop een ruïne te [woonplaats], Frankrijk, zonder de uitdrukkelijke schriftelijke instemming van [appellant], onder verbeurte van een dwangsom van € 1.500,-- voor iedere dag dat zij vanaf de betekening van dit arrest met voldoening daaraan in gebreke blijft, met een maximum van €120.000,--, met dien verstande dat in elk geval van verkoop/overdracht voordat het maximum is bereikt, toch het gehele maximumbedrag zal zijn verbeurd;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
verbetert het vonnis waarvan beroep in reconventie gewezen en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen wat betreft de beslissing in reconventie onder 3: de woorden “en adressen” in de tweede regel dienen te vervallen;
vernietigt het vonnis waarvan beroep in reconventie voor wat betreft de beslissingen onder 5 en 6 en, opnieuw rechtdoende,
wijst de vordering van [geïntimeerde] strekkende tot een verbod aan [appellant] om potentiële kopers bij bezichtiging de toegang tot het terrein met daarop de ruïne te ontzeggen af;
bekrachtigt het vonnis in reconventie voor het overige;
wijst af het door partijen in conventie en reconventie anders of meer gevorderde;
compenseert de proceskosten van het geding in eerste aanleg zowel in conventie als in reconventie alsmede de kosten van het principaal appèl;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incidenteel appèl en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] op nihil;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Coeterier, Van der Reep en Van Tuyll van Serooskerken-Roëll en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2003.