ECLI:NL:GHAMS:2003:BC1024

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2003
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
98/04256
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Van Loon
  • mr. Couperus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Baatbelasting Hilversum: Onroerende zaak niet gebaat door gemeentelijke voorzieningen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 4 april 2003, gaat het om een beroep van een belanghebbende tegen een aanslag in de Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. De belanghebbende, eigenaar van een woning aan d-straat 1 in Hilversum, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag van ƒ 13.580, die na een verzoek om vermindering was verlaagd tot ƒ 1.445,29. De belanghebbende stelde dat de onroerende zaak niet gebaat was bij de door de gemeente aangebrachte voorzieningen, zoals herinrichting van de openbare ruimte. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat de onroerende zaak daadwerkelijk gebaat was door de voorzieningen. De belanghebbende voerde aan dat de woning te klein was voor gebruik als winkel en dat de voorzieningen het woongenot negatief beïnvloedden. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de aanslag en de bestreden uitspraak, en veroordeelde de gemeente Hilversum tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat een onroerende zaak daadwerkelijk gebaat is bij gemeentelijke voorzieningen, en dat het ontbreken van een bestemmingsplan en de specifieke omstandigheden van de onroerende zaak hierin een belangrijke rol spelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Hilversum, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 25 september 1998.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 17 augustus 1998, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de Baat¬belasting Groest/Kerkstraat e.o. met betrekking tot de onroerende zaak d-straat 1.
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd tot een bedrag van ƒ 13.580. Naar aan-leiding van een verzoek van belanghebbende om toepassing van de regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting is deze aanslag bij beschikking van 27 juni 1997 verminderd tot één jaarbedrag ter grootte van ? 1.445,29. Na bezwaar te-gen de aanslag is deze, zoals komen te luiden na de vermindering van 27 juni 1997, bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en de aanslag. Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 april 2002. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier een proces verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uit-spraak is gehecht. Verweerder heeft, met ter zitting gegeven instemming van belang-hebbende, bij brief van 15 april 2002 een kopie van de verminderingsbeschikking naar het Hof gezonden.
2. De Verordening.
2.1. De gemeenteraad van Hilversum heeft in de openbare vergadering van 9 oktober 1996 de Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. (hierna: de Verordening) vastgesteld. In De Gooi en Eemlander van 7 november 1996 is bekendgemaakt dat de Verordening voor een ieder in het raadhuis ter inzage ligt. De Verordening luidt –voor zover hier van belang– als volgt:
“ Artikel 1 – Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. een onroerende zaak:
1. een gebouwd eigendom, waaronder in ieder geval wordt verstaan een gebouw met eventuele toebehoren en of grond ten aanzien waarvan een splitsing in ap-partementsrechten heeft plaatsgevonden;
2. een ongebouwd eigendom;
3. een samenstel van:
twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen, of:
twee of meer aangrenzende ongebouwde eigendommen; of:
aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover voor die eigendommen eenzelfde genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een gerechtigde tot een appartementsrecht hiervan uitgezonderd, wordt aangemerkt als belastingplichtige.
4. een samenstel van:
twee of meer aaneengebouwde of aangrenzende gebouwde eigendommen; of:
aangrenzende gebouwde en ongebouwde eigendommen; voorzover die ei-gendommen deel uitmaken van een onroerende zaak ten aanzien waarvan een splitsing in appartementsrechten, al dan niet in combinatie met een onder-splitsing van een zodanig appartementsrecht, heeft plaatsgevonden.
b. heringerichte openbare ruimte: het gebied zoals is aangeduid op de bij deze verorde-ning behorende kaart.
c. frontbreedte: alle zijden van een onroerende zaak voor zover gelegen aan de herin-gerichte openbare ruimte.
Artikel 2 – Belastbaar feit.
1. Onder de naam “Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.” wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de bolletjes omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 november 1995 zijn gebaat door de in de tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn gebracht door of met mede-werking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het aanleggen/verbeteren van:
a. sierbestrating met inbegrip van profielaanpassingen op de bestaande voorzienin-gen;
b. openbare sierverlichting
c. straatmeubilair;
d. groenvoorzieningen.
Artikel 3 – Belastingplicht.
1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.
2. (…)
Artikel 4 – Maatstaf van heffing.
1. Maatstaf van heffing is de uitkomst van de volgende formule:
(M x V x T1) + (F x T2)
waarin :
M = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het tweede lid
F = de maatstaf van heffing zoals bedoeld in het derde lid
V = de voorzieningsfactor zoals bedoeld in het vierde lid
T1 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid
T2 = het tarief zoals bedoeld in artikel 5, tweede lid
2. De oppervlakte van een onroerende zaak wordt bepaald, op het aantal volle vierkante kadastrale meters van de begane grond – van de onroerende zaak die grenst aan de her-ingericht openbare ruimte – waarbij op hele meters naar beneden wordt afgerond.
3. De frontbreedte wordt bepaald op de lengte gemeten van de kadastrale kaart, van dat deel van een onroerende zaak dat grenst/gelegen is aan de heringerichte openbare ruim-te. De werkelijke lengte wordt hierbij op halve meters naar beneden afgerond. Indien er meerdere zijden, van één onroerende zaak, zijn gelegen aan de heringerichte openbare ruimte die tot stand zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, geldt de som van alle zijden.
4. De voorzieningsfactor, voor de op in artikel 2 bedoelde kaart, voorkomende onroe-rende zaken welke deels zijn gelegen aan een reeds eerdere heringerichte openbare ruimte, en of die uit hoofde van de verordening baatbelasting Leeuwenstraat/kampstraat reeds een aanslag ontvangen hebben, is aangegeven in de rode kleur en bedraagt: 0,5.
Artikel 5 – Belastingtarief
De belasting bedraagt:
1. voor elke vierkante meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, twee-de lid ƒ 50,30
2. voor elke strekkende meter van de heffingsmaatstaf zoals bedoeld in artikel 4, der-de lid ƒ 1.618,67.
Artikel 6 – Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijks belasting.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 15 jaren. (…)
(…)
Artikel 14 – Inwerkingtreding en citeertitel.
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de be-kendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 1997.
3. Zij kan worden aangehaald als “Verordening Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o.”.
2.2. Op 10 december 1992 had de gemeenteraad van Hilversum het “Bekosti-gingsbesluit herinrichting Groest/Kerkstraat e.o.” (hierna: het Bekostigingsbe-sluit) vastgesteld. Dit besluit is op 21 december 1992 in De Gooi en Eemlander bekendgemaakt.
3. Tussen partijen vaststaande feiten.
3.1. Belanghebbende is eigenares van de in het centrum van Hilversum gelegen wo-ning d-straat 1 (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak ligt in het bij het Bekostigingsbesluit aangegeven plangebied en tevens in het gebied dat op de bij de Verordening behorende kaart is aangegeven met een bolletjesomlijning. Voorts grenst de onroerende zaak aan het heringerichte gebied.
3.2. Ter zake van de onroerende zaak is met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag Baatbelasting Groest/Kerkstraat e.o. 1997 opgelegd ten bedrage van ƒ 13.580, bere-kend naar de volgende maatstaf: oppervlakte van 93 m², frontbreedte van 5,5 m en voorzieningsfactor 1. Belanghebbende heeft een verzoek ingediend als bedoeld in artikel 6 van de Verordening. In verband hiermee heeft verweerder bij beschikking van 27 juni 1997 de aanslag verminderd tot een jaarbedrag van ƒ 1.445,29.
3.3. Het Bekostigingsbesluit is genomen in samenhang met het op 23 december 1992 door de gemeenteraad vastgestelde ontwikkelingsplan “Binnenstad beter in beeld”. Dit plan voorzag in de verbetering c.q. herinrichting van het winkel- en verblijfsge-bied van de binnenstad van Hilversum. De kosten werden in het Bekostigingsbesluit geraamd op ƒ 9.000.000, waarvan 85% zou worden verhaald op de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de gebate percelen.
3.4. De kosten van herinrichting zijn vastgesteld op ƒ 8.636.069,77, van welke kos-ten 85%, te weten ƒ 7.340.659,30 door middel van de onderhavige baatbelasting is verhaald op de genothebbenden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Verorde-ning, wier onroerende zaken op 1 november 1995 door de voorzieningen zijn gebaat.
3.5. Op 8 februari 1989 heeft de raad van de gemeente Hilversum vastgesteld de Leefmilieuverordening Binnenstad. Artikel 6 van die verordening bepaalt dat het is toegestaan de begane grond van gebouwen en terreinen binnen de op de bij de veror-dening behorende kaart als zone III aangeduide gebieden in gebruik te nemen voor detailhandelsdoeleinden, voor zover per vestiging 300 m² b.v.o. niet wordt over-schreden. De onroerende zaak van belanghebbende ligt in een zone III. De verorde-ning gold voor een termijn van vijf jaar, welke termijn afliep op 18 juni 1994. Haar werkingsduur is bij raadsbesluit van 13 april 1994 verlengd met vijf jaar.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen:
1. of de onroerende zaak is gebaat bij de door de gemeente aangebrachte voorzie-ningen;
2. of alle gebate onroerende zaken in de heffing zijn betrokken; en
3. of het bedrag van de aanslag disproportioneel is;
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken en het pro-ces verbaal van de zitting.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat de onderhavige onroerende zaak gebaat is. Er is sprake van baat indien een onroerende zaak gelet op de objectie-ve gebruiksmogelijkheden daarvan door het aanbrengen van de voorzieningen in een voordeliger positie is komen te verkeren.
6.2. Verweerder heeft gesteld dat de onroerende zaak van belanghebbende gebaat is in de onder 6.1. bedoelde zin. Hij heeft daarvoor aangevoerd dat de onroerende zaak grenst aan het heringerichte gebied en dat op het perceel waarop de onroerende zaak is gelegen geen bestemming rust waardoor het belanghebbende en haar eventuele rechtsopvolgers in beginsel vrij staat de onroerende zaak anders dan voor woondoel-einden aan te wenden.
6.3. Belanghebbende heeft weersproken dat de onroerende zaak door het aanbrengen van de voorzieningen is gebaat. Zij heeft daartoe, in haar geschriften en ter zitting, gesteld:
- dat de onroerende zaak een zeer kleine woning is;
- dat de onroerende zaak ingevolge het ontbreken van een bestemmingsplan en de bepalingen van de Leefmilieuverordening Binnenstad uit 1989 weliswaar mag wor-den gebruikt als winkel, maar door haar geringe omvang daartoe objectief ongeschikt is;
- dat bovendien voor gebruik als winkel een dure verbouwing nodig zal zijn die nooit zal renderen;
- dat het wijzigen van de bestemming van de onroerende zaak in winkel op proble-men zal stuiten, gelet op het feit dat de buren, toen zij het woongedeelte van hun woon-winkelpand bij de winkel wilden trekken, daarvoor geen toestemming kregen van de gemeente;
- dat door het aanbrengen van de voorzieningen het woongenot en de woonwaarde van de onroerende zaak zijn afgenomen doordat parkeren niet of nauwelijks meer mogelijk is (zodat belanghebbende nu uitgaven moet doen voor een vergunning voor parkeren op enige afstand van haar woning), het plein waaraan de woning is gelegen kleiner is geworden, bomen zijn verwijderd en het uitzicht minder is geworden.
6.4. Tegenover hetgeen belanghebbende met betrekking tot de objectieve omstandig-heden van de onroerende zaak heeft aangevoerd heeft verweerder naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de onroerende zaak per saldo is gebaat door de tot stand gebrachte voorzieningen. Verweerder heeft, in essentie samengevat, er weliswaar op gewezen dat het gaat om de objectieve gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak en dat de onroerende zaak bij een (door de vigerende regelgeving toegelaten) aanwending in de commerciële sfeer voordeel heeft van het aantrekkelij-ker maken van het winkelgebied waarin de onroerende zaak is gelegen, maar hij heeft de met op de specifieke situatie toegesneden argumenten gemotiveerde stelling van belanghebbende dat een dergelijke bestemming van de onroerende zaak niet voor de hand liggend is, onvoldoende weersproken. Hieruit volgt dat het beroep van be-langhebbende gegrond is.
6.5. Gelet op het vorenoverwogene behoeven de overige geschilpunten geen behan-deling meer.
7. Proceskosten
Nu belanghebbende in het gelijk is gesteld, acht het Hof termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administra-tieve rechtspraak belastingzaken.
Het beroepschrift is ingediend door belanghebbende, doch het is blijkens de daarover gedane mededelingen opgesteld door een advocaat. Zijn honorarium bedroeg blij-kens een bij het beroepschrift gevoegde nota ƒ 881,25 incl. BTW. Nu aannemelijk is dat belanghebbende het door de advocaat opgestelde geschrift heeft ingediend, zal het Hof voor de veroordeling in de proceskosten de hier gevolgde handelwijze op één lijn stellen met een proceshandeling van die advocaat. Met inachtneming van het Besluit proceskosten fiscale procedures wordt het bedrag van de proceskosten dan gesteld op (A.1 = 1 punt; wegingsfactor C.3 = 1; ƒ 710 per punt) ƒ 710 (= € 322,18), vermeerderd met de door belanghebbende gemaakte reiskosten per openbaar vervoer voor het bijwonen van de zitting, door het Hof begroot op € 6.
8. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- vernietigt de aanslag;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding aan belanghebbende van € 328,18 aan proceskosten en wijst de gemeente Hilversum aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende dient te voldoen; en
- gelast verweerder het betaalde griffierecht ad € 36,30 (ƒ 80) aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 4 april 2003 door mr. Van Loon, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op de-zelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geano-nimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden ge-nomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit ge-rechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.