GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 29 januari 2004 in de zaak onder rekestnummer 375/2003 GDW van:
[K],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
[GD],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
GEïNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Ter griffie van het hof alhier is op 10 april 2003 ingekomen een verzoekschrift - met bijlagen - van appellante, verder te noemen klaagster, waarbij zij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 11 maart 2003.
1.2. Bij die met redenen omklede beslissing heeft de kamer de klacht van klaagster deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
1.3. Geïntimeerde, verder te noemen de gerechtsdeurwaarder, heeft op 16 mei 2003 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 20 november 2003, alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing hieromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.
4.2. In de eerste plaats heeft de gerechtsdeurwaarder nagelaten om klaagster een afschrift te zenden van de door hem aan mevrouw [M], hierna: [M], geschreven sommaties. Ook de dagvaarding die de gerechtsdeurwaarder namens klaagster heeft uitgebracht ontving klaagster pas nadat zij hierom telefonisch had verzocht. Dit betrof een ongedateerd exemplaar.
4.3. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder nagelaten de kantonrechter te verzoeken om uitstel van de comparitie van partijen en bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder zonder procesvolmacht en zonder toestemming van klaagster namens klaagster een schikking getroffen met [M]. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder nimmer toestemming gegeven om het geschil tussen haar en [M] te beëindigen zonder last of ruggespraak met klaagster.
4.4. Tot slot verzoekt klaagster de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot betaling van het bedrag van € 907,56 zonder dat daarop de proceskosten in mindering worden gebracht. In hoger beroep verzoekt klaagster de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot betaling van alle schade die zij geleden heeft.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist onzorgvuldig te hebben gehandeld in onderhavige zaak. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder vooraf nimmer verzocht om toezending van kopieën van aanmaningen of andere correspondentie. Deze toezending is, volgens de gerechtsdeurwaarder, ook niet gebruikelijk. Klaagster is wel op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak. Zo wist zij dat de zaak bij de rechter aanhangig zou worden gemaakt. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder twee brieven aan klaagster geschreven waarop zij niet heeft gereageerd. Zo heeft zij niet laten weten dat zij niet aanwezig zou zijn op de dag waarop de zaak voor de rechter zou dienen.
5.2. Ter zitting bleek, zo stelt de gerechtsdeurwaarder, dat klaagster niet kwam opdagen. De kantonrechter wilde de comparitie niet verdagen nu dit een week van tevoren had moeten worden aangevraagd. De gerechtsdeurwaarder kon niet inhoudelijk ingaan op het door [M] gevoerde verweer. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder gepoogd om het beste uit de zaak te halen, te weten een schikking. Indien hij dit niet had gedaan zou de rechter de vordering van klaagster in haar geheel hebben afgewezen. Voorts stelt de gerechtsdeurwaarder dat hij geen bijzondere procesvolmacht nodig heeft als tot gemachtigde aangestelde gerechtsdeurwaarder.
5.3. Tot slot wijst de gerechtsdeurwaarder elke aansprakelijkheid van de hand.
6.1. Het onderzoek in hoger beroep heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt.
6.2. Het hof zal voorbijgaan aan het verzoek van klaagster om de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot een schadevergoeding, aangezien daarvoor in een tuchtrechtelijke procedure, als de onderhavige, geen plaats is.
6.3. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os en in het openbaar
uitgesproken op donderdag 29 januari 2004.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 11 maart 2003 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 201.2002 van:
[K],
wonende te [woonplaats],
klaagster,
gemachtigde mr. P. van Veen,
[GD],
gerechtsdeurwaarder te [plaats],
beklaagde.
Partijen worden hierna aangeduid als klaagster en de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief met bijlagen van 15 juli 2002 heeft mr. P. van Veen namens klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 1 augustus 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op de klacht.
De klacht is behandeld ter openbare zitting van 14 januari 2003, alwaar klaagster, haar gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen..
Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is nader bepaald op 11 maart 2003.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder op 14 november 2001 een incasso-opdracht verstrekt welke opdracht door de gerechtsdeurwaarder op 19 november 2001 is aanvaard. In overleg met klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder de debiteur van klaagster vervolgens gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam.
b) Op 24 april 2002 is het geschil tussen klaagster en de debiteur beëindigd ter terechtzitting van de Kantonrechter met een tussen partijen gesloten overeenkomst. Deze overeenkomst is vastgelegd in het van de zitting van 24 april 2002 opgemaakte proces-verbaal.
c) Bij brief van 18 juni 2002 aan de gerechtsdeurwaarder heeft klaagster -zakelijk weergegeven- bezwaar gemaakt tegen het feit dat de gerechtsdeurwaarder namens haar een schikking is overeengekomen en heeft zij de gerechtsdeurwaarder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade.
d) Bij brief van 21 juni 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder op bovengenoemde brief gereageerd.
2.1 Klaagster klaagt erover dat de gerechtsdeurwaarder:
a.) heeft nagelaten haar de uitgebrachte sommaties en de dagvaarding tijdig toe te zenden;
b.) namens haar geen uitstel heeft verzocht bij de kantonrechter voor de comparitie van partijen;
c.) zonder last of ruggespraak namens haar een minnelijke schikking heeft getroffen tijdens deze comparitie van partijen.
Klaagster meent dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met het bepaalde in de verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Klaagster verzoekt tevens het kantoor van de gerechtsdeurwaarder te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 907,56, zonder dat daarop de proceskosten in mindering worden gebracht.
3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang wordt dit verweer hierna besproken.
4. De beoordeling van de klacht
4.1. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat, nu door de gerechtsdeurwaarder geen algemene voorwaarden zijn gehanteerd bij aanvaarding van de opdracht, op de verhouding tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder de bepalingen omtrent de opdracht als vermeld in Boek 7:400 BW en verder van toepassing zijn. Aangezien niet is gebleken dat een bijzondere volmacht is verleend, zijn op voormelde rechtsverhouding ook de bepalingen omtrent de volmacht van toepassing.
4.2 Ten aanzien van de niet toegezonden sommaties geldt dat er een informatieplicht bestaat voor zover dit gezien de aard van de opdracht redelijk is. Uit de aard van een incasso-opdracht vloeit naar het oordeel van de Kamer voort dat naar algemeen gebruikelijk is, eerst wordt gesommeerd en dat indien de sommaties niet het gewenste resultaat opleveren de volgende stap wordt gezet. Voor het ongevraagd tussentijds toezenden van een kopie van de sommaties bestond derhalve geen aanleiding. Van het vervolg van de procedure heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster op de hoogte gebracht en toestemming gevraagd te mogen dagvaarden. Het had daarbij voor de hand gelegen klaagster een kopie van de uitgebrachte dagvaarding toe te zenden. Het enkele feit dat zulks op dat moment niet is gedaan, leidt naar het oordeel van de Kamer echter nog niet tot handelen in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder alle door hem verrichte rolhandelingen aan klaagster doorgegeven en heeft hij klaagster schriftelijk op de hoogte gesteld van de datum waarop de comparitie van partijen zou plaatsvinden. Dat laatstgenoemde brief eerst aan klaagster bekend is geworden toen zij van een verblijf in het buitenland terugkeerde, kan aan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen. Klaagster heeft immers nagelaten de gerechtsdeurwaarder van haar tijdelijke afwezigheid op de hoogte te stellen en heeft evenmin ervoor zorggedragen dat iemand gedurende haar afwezigheid haar belangen kon behartigen. De gerechtsdeurwaarder heeft zich naar het oordeel van de Kamer voldoende van zijn informatieplicht jegens klaagster gekweten, zodat klaagster niet kan worden gevolgd in het eerste onderdeel van haar klacht.
4.3 Hetgeen hiervoor is overwogen laat overigens onverlet dat de gerechtsdeurwaarder er goed aan zou doen in het vervolg in zijn afspraken met cliënten van te voren duidelijk te maken wat hij van plan is en daar een duidelijk consent op te vragen, zodat misverstanden dienaangaande niet kunnen ontstaan.
4.4 Ten aanzien van de door de gerechtsdeurwaarder getroffen schikking geldt het volgende. Een gerechtsdeurwaarder kan, als het tot het voeren van een proces komt, de meeste proceshandelingen verrichten als gevolg van de algemene volmacht tot het voeren van een proces. Onder de algemene volmacht valt echter niet het aangaan van een schikking nu het hier een handeling betreft waarbij rechten worden prijsgegeven waarvoor de gerechtsdeurwaarder afzonderlijk goedkeuring van zijn opdrachtgever behoort te vragen en te verkrijgen. Hieraan doet niet af het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat als hij lijdelijk was gebleven de kantonrechter de vordering zou hebben afgewezen. Op dit onderdeel is de klacht derhalve gegrond.
5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. In de gegeven omstandigheden is er geen aanleiding voor het opleggen van een maatregel. De gevorderde schadevergoeding wordt afgewezen nu daarvoor in de onderhavige tuchtprocedure geen plaats is. Klaagster zal zich daarvoor tot de gewone rechter moeten wenden.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht als vermeld onder 2.1 c.) gegrond, doch laat oplegging van een maatregel achterwege;
- wijst de overige klachten als ongegrond af;
- wijst het verzoek tot schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, plaatsvervangend-voorzitter, mr. R.G. Kemmers en N.J.M. Tijhuis, (plaatsvervangend) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2003 in tegenwoordigheid van de secretaris, F.C.H. Krieger.
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Hoger beroep ingesteld