GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 5 februari 2004 in de zaak onder rekestnummer 180/2003 NOT van:
[K],
wonende te (woonplaats),
APPELLANTE,
gemachtigde: [echtgenoot K],
[oud-N],
oud-notaris te [plaats],
[N],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 13 februari 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Groningen, verder te noemen de kamer, van 14 januari 2003, verzonden op 16 januari 2003, waarbij de klachten van klaagster ongegrond zijn verklaard.
1.2. Op 14 april 2003 is namens geïntimeerden, verder tezamen te noemen de notarissen, een verweerschrift ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Op 7 augustus 2003 is ter griffie van het hof een verzoek van de notarissen ingekomen om uitstel van de behandeling van de zaak.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 11 december 2003. Klaagster en haar gemachtigde alsmede de notarissen zijn verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd, klaagster en haar gemachtigde aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 14 januari 2003 daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. De klacht van klaagster heeft betrekking op de handelwijze jegens klaagster van de geïntimeerde [N], verder te noemen de notaris, als executeur-testamentair in de nalatenschap van [E] sr., verder te noemen erflater, en de geïntimeerde [oud-N], verder te noemen de oud-notaris, waar zij haar bevoegdheden ingevolge de door de notaris aan haar gegeven volmacht heeft overschreden. Onder de handelwijze van de notaris moet mede worden begrepen de aan hem toe te rekenen handelwijze van de oud-notaris ingevolge de door hem aan haar gegeven volmacht.
4.2. In de eerste plaats had de oud-notaris in het gesprek dat zij op 27 december 2000 met klaagster had, haar erop moeten wijzen dat klaagsters broer [E] jr., hierna [E] jr., reeds voor het overlijden van erflater te kennen had gegeven te wensen dat het kantoor, waarvan zowel de oud-notaris als de notaris deel uitmaakten, zich zou onthouden van enige bemoeienis met de nalatenschapsafwikkeling. Tevens had klaagster in kennis moeten worden gesteld van de brief van [E] jr. van 26 november 2000 waarin hij het voornoemde notariskantoor dringend, zo niet dwingend verzoekt om af te zien van enige notariële rechtshandeling. [E] jr. had reeds ten tijde van het overlijden van erflater ervoor gekozen notaris mr. [W] te [plaats] als executeur-testamentair te laten optreden.
4.3. In de tweede plaats verwijt klaagster de executeur-testamentair dat zijn bemoeienis met de voorbereiding van de begrafenis en de totstandkoming van het grafmonument nihil is geweest.
4.4. Voorts komt het klaagster voor dat de notarissen gevolg hebben gegeven aan de oproepen van [E] jr. en geen begin hebben gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden ter afwikkeling van de nalatenschap van erflater, terwijl zij bij klaagster de indruk hebben gewekt van het tegendeel. Dit blijkt onder andere uit het feit dat, toen de oud-notaris haar werkzaamheden ten behoeve van de nalatenschap stopzette, de verschillende banken alwaar de erflater rekeningen had geen kennisgeving hadden ontvangen van het overlijden van erflater. Hierdoor bleef het postadres gehandhaafd op het adres van de oud-curator van erflater, notaris mr. [J] te [plaats]. Dit blijkt tevens uit de kennisgevingen aan de legatarissen van 11 juli 2001 en 21 augustus 2001.
4.5. Ook is aan klaagster nooit informatie verschaft over de voortgang in de nalatenschapsafwikkeling tot de datum waarop de oud-notaris aan klaagster laat weten met haar werkzaamheden te zullen stoppen (14 mei 2001). Klaagster kreeg geen antwoord op haar vragen omtrent de betaling van de begrafenisnota en de betaling van aanslagen van de belastingdienst. Ook hebben de legatarissen geen kennisgeving ontvangen omtrent hun legaat. Uiteindelijk heeft klaagster zelf zorg gedragen voor de betaling van verschillende nota's, waaronder die van de begrafenis.
4.6. Klaagster verwijt voorts de oud-notaris dat zij nooit een begin heeft gemaakt met de inventarisatie van rechten en verplichtingen inzake de nalatenschap van erflater. Ook nadat de oud-notaris haar werkzaamheden met betrekking tot de nalatenschap had stopgezet, op 14 mei 2001, is de notaris hiertoe niet overgegaan. De notarissen hebben daardoor nooit kunnen vaststellen of en in hoeverre de nalatenschap van erflater ruimte biedt voor een uitkering van de legaten.
4.7. Klaagster heeft geen hulp ontvangen van de notarissen bij het weghalen van de roerende goederen uit de woning van erflater.
4.8. Voorts verwijt klaagster de notaris dat hij een eigen belang van zijn kantoor heeft gediend door klaagster te dreigen met een kort geding indien klaagster niet binnen 14 dagen uit privé-middelen het door erflater aan mevrouw [B] gelegateerde bedrag van fl. 50.000,- zou uitkeren. Dit eigen belang bestaat in het trachten te voorkomen, aldus klaagster, dat de bedenkelijke rol van zijn oud-kantoorgenoot mr. [Y] in (ten minste) twee transacties onderwerp van onderzoek of gerechtelijke procedures wordt. Het betreft hier de overdracht van de eigendom van de woning van erflater in 1992 en de overdracht van het 50% aandeel van erflater in een boerderij en in landbouwgrond in 1993.
4.9. Naar de mening van klaagster hebben de notarissen belet dat klaagster informatie verkreeg over het saldo van de bankrekening van erflater bij de Rabobank Eelde-Vries-Zuidlaren door een verklaring van erfrecht te verstrekken aan deze bank op 18 december 2001, welke verklaring van erfrecht niet in overeenstemming is met het testament van erflater.
4.10. Voorts heeft de notaris verlangd dat klaagster hem een volmacht geeft tot uitbetaling van alle geldlegaten, zonder dat hij enig onderzoek heeft ingesteld naar hetgeen klaagster met betrekking tot dit onderwerp inmiddels heeft gedaan.
4.11. In de eindnota die de executeur-testamentair bij klaagster heeft ingediend brengt de executeur-testamentair hoofdzakelijk werkzaamheden in rekening die geen verband houden met zijn werkzaamheden als executeur-testamentair.
4.12. Klaagster verwijt de executeur-testamentair ook dat hij pas bij het indienen van de eindnota haar erop attent heeft gemaakt dat de legatarissen aanspraak maken op wettelijke rente.
4.13. De executeur-testamentair weigert klaagster voorts een verklaring van erfrecht te verstrekken, terwijl een zodanige verklaring wel aan een van de banken is verstrekt.
4.14. In hoger beroep voert klaagster aan dat de notarissen haar op laakbare wijze onvolledig hebben geïnformeerd over verloop en uitkomst nadat zij steun had gegeven aan hun voorstel tot overdracht van de nalatenschapsafwikkeling aan notaris [W] te [plaats].
4.15. Ook heeft klaagster schade geleden door de handelwijze van de notarissen.
4.16. Klaagster biedt tenslotte bewijs aan, waaronder het horen van getuigen.
5. Het standpunt van de notarissen
5.1. Met betrekking tot het verwijt genoemd onder 4.2. verweren de notarissen zich als volgt. De oud-notaris heeft op 12 december 2000 een gesprek gevoerd met [E] jr., zijn partner en zijn adviseur [W]. De laatste bleek later notaris [W] te zijn. Dit was de oud-notaris aanvankelijk niet bekend. In dit gesprek is [E] jr. aangeboden de werkzaamheden in overleg met een door hem aan te wijzen notaris uit te voeren. Eerst op 8 januari 2001 heeft [E] jr. op het gesprek gereageerd met de mededeling dat het verloop van het gesprek hem niet zinde. Van enig contact met [E] jr. vóór het overlijden van erflater is geen sprake geweest. [E] jr. heeft de oud-notaris per brief van 26 november 2000 gesommeerd om geen werkzaamheden, hoe dan ook, te verrichten.
5.2. Inzake het regelen van de begrafenis en het plaatsen van het grafmonument stellen de notarissen dat zij het correct achten dit aan de familie over te laten. De passage in het testament waaruit blijkt dat de executeur-testamentair de begrafenis en het grafmonument zal verzorgen is een standaardpassage. Indien de familie het regelen op zich neemt is er geen noodzaak voor bemoeienis van de executeur-testamentair.
5.3. De notarissen hebben, na het overlijden van erflater op 19 november 2000, wel degelijk een begin gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden. Op 20 november 2000 is er een eerste gesprek met klaagster geweest en is [E] jr. geïnformeerd. Nadat [E] jr. de oud-notaris had gesommeerd haar werkzaamheden te staken heeft laatstgenoemde [E] jr. geïnformeerd dat het, gezien de aanwijzing door erflater, niet mogelijk is een nieuwe executeur-testamentair aan te wijzen. Voorts heeft de oud-notaris zowel aan klaagster als aan [E] jr. diverse door hen opgevraagde documenten toegezonden. De oud-notaris heeft verder gesprekken gevoerd met klaagster en [E] jr. Nadat [E] jr. bij brief van 5 mei 2001 heeft gedreigd met een klacht besloot de oud-notaris te stoppen met haar werkzaamheden. Dit heeft zij aan beide erfgenamen laten weten.
Als gevolg van de opstelling van klaagsters broer was er geen uitzicht op tijdige uitkering van de legaten. De oud-notaris heeft daarom zo lang mogelijk gewacht met het op de hoogte stellen van de legatarissen. De legatarissen zijn in juni, juli en augustus 2001 geïnformeerd, waarbij gelijktijdig de mededeling werd gedaan dat de nalatenschap zou worden afgewikkeld door notaris [W]. De curator is reeds op 8 december 2000 geïnformeerd over het overlijden van erflater. Omdat de oud-notaris er geen enkele vrees voor had dat de curator onbevoegd betalingen zou doen heeft zij contact met de banken uitgesteld tot er duidelijkheid zou zijn over de afwikkeling van de nalatenschap. Aangezien klaagster wist dat de curator op de hoogte was en dat de oud-notaris de legatarissen zou informeren achtte de oud-notaris het niet meer nodig dit naderhand nog te bevestigen.
De notarissen stellen dat klaagster pas in hoger beroep de klacht heeft geformuleerd dat de legatarissen te laat zouden zijn geïnformeerd.
5.4. De oud-notaris heeft klaagster in het met haar gevoerde gesprek op 27 december 2000 een te tekenen volmacht toegezegd en op 21 februari 2001ook toegestuurd. Klaagster heeft deze volmacht niet getekend. Daarnaast stelt de oud-notaris dat klaagster op de hoogte was van de legaten en het feit dat zij de curator en de legatarissen zou informeren. De oud-notaris achtte het niet nodig dit naderhand nog te bevestigen en vraagt zich af welke informatie klaagster verder nog had willen hebben.
5.5. De notaris heeft reeds in december 2000 een overzicht van het vermogen van erflater ontvangen. Daaruit bleek dat er ruim voldoende vermogen aanwezig was om de legaten uit te keren. Erflater had het vruchtgebruik van de nalatenschap van zijn vooroverleden echtgenote. Daar erflater een gescheiden administratie voerde van het vermogen van zijn echtgenote en zijn eigen vermogen was er geen aanleiding een verder onderzoek in te stellen.
5.6. Met betrekking tot het verwijt dat klaagster geen hulp heeft ontvangen bij het weghalen van de roerende goederen uit de woning van erflater stellen de notarissen dat in het eerste gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen onder meer klaagster en de oud-notaris klaagster is geïnformeerd over de taak en bevoegdheid van de executeur. Later verzocht klaagster de oud-notaris om de roerende zaken tussen haar en [E] jr. te verdelen. De oud-notaris heeft toen geantwoord daartoe geen bevoegdheid te hebben en heeft geadviseerd een taxatierapport te laten opmaken door een beëdigd taxateur met behulp waarvan tot een verdeling zou kunnen worden gekomen.
5.7. Aangezien het er niet naar uit zag dat de betaling van legaten op korte termijn zou gebeuren heeft mr. [T], advocaat en kantoorgenoot van de notarissen, op verzoek van mevrouw [B], een van de legatarissen, de erfgenamen gesommeerd het aan haar gemaakte legaat te betalen. In de brief van mr. [T] wordt ten onrechte medegedeeld dat dit verzoek van de notaris zou afkomen. De notaris was wel op de hoogte van het door mevrouw [B] aan mr. [T] gerichte verzoek. Het eigen belang van het kantoor is niet aan de orde. De vordering is ingesteld in de hoop enige beweging in de afwikkeling te krijgen.
5.8. De notarissen hebben op verzoek van de Rabobank Eelde-Vries-Zuidlaren een verklaring van erfrecht afgegeven. Indien de bank vervolgens weigert informatie aan klaagster te verstrekken kan dit, volgens de notarissen, hun niet worden verweten. Ook wisten de notarissen niet dat klaagster informatie wilde inwinnen en hebben haar dan ook niet kunnen hinderen.
5.9. De executeur heeft bij de legatarissen geïnformeerd of de legaten inmiddels waren uitgekeerd. Omdat dit niet het geval was, werd geconstateerd dat klaagster niets heeft gedaan en is een volmacht, uitsluitend betrekking hebbend op de legaten, gestuurd. Klaagster heeft deze volmacht niet geretourneerd terwijl geen omstandigheden bekend zijn op grond waarvan de bedragen niet zouden kunnen worden uitgekeerd.
5.10. Met betrekking tot de eindnota van de notarissen stellen de notarissen dat deze nota voldoende is gespecificeerd in de brief van de oud-notaris van 10 augustus 2001. In deze brief wordt een overzicht van de verrichte werkzaamheden gegeven.
5.11. Indien betaling van de legaten tijdig, dat wil zeggen vóór 19 mei 2001, zou hebben plaatsgevonden zou er geen sprake van rentebetaling hoeven te zijn. Ook bij een kleine overschrijding van de termijn zou die betaling achterwege zijn gebleven. Op 25 juli 2001, op het moment dat de notarissen hun nota aan klaagster verzonden, was er al sprake van een zodanige overschrijding dat ernstig rekening diende te worden gehouden met een vordering wegens rentederving.
5.12. Wat betreft het verstrekken van een verklaring van erfrecht aan klaagster stellen de notarissen dat, nu [E] jr. pertinent heeft geweigerd de executeur zijn werk, het uitkeren van legaten, te laten doen en klaagster de haar toegezonden volmacht niet getekend heeft teruggezonden, het afgeven aan klaagster van een verklaring van erfrecht niet zinvol lijkt. In zodanige verklaring zou immers slechts kunnen worden vermeld dat de erfgenamen en de executeur tezamen tot handelen bevoegd zijn, terwijl de notarissen de mogelijkheid tot gezamenlijk handelen tot dusverre uitgesloten achten. Zij stellen voorts pas bereid te zijn tot afgifte aan klaagster van een verklaring van erfrecht waarin de executele niet meer is vermeld zodra de legaten zijn uitgekeerd dan wel een geldige reden is verstrekt om deze niet uit te keren.
5.13. Met betrekking tot het verwijt van klaagster in hoger beroep zoals geformuleerd in 4.14. stellen de notarissen als volgt. De oud-notaris heeft op 5 juni 2001 van klaagster vernomen dat zij de door haar gestelde voorwaarden voor afhandeling van de nalatenschap door notaris [W] aan [E] jr. had gezonden. Op 26 juni 2001 heeft deze laatste bericht dat hij akkoord gaat met afhandeling door voornoemde notaris. Dit laatste is door de oud-notaris op 27 juni 2001 schriftelijk aan klaagster medegedeeld. Op 28 juni 2001 zijn de relevante stukken aan notaris [W] gezonden. Op 24 juli 2001 heeft deze laten weten dat hij de afhandeling niet ter hand neemt. Op 25 juli 2001 zijn de erfgenamen hiervan op de hoogte gesteld.
6.1. Klaagster richt in de onderhavige zaak een groot aantal verwijten aan het adres van de notarissen. Alvorens deze inhoudelijk te beoordelen stelt het hof voorop dat de notaris in deze nalatenschap executeur-testamentair was, terwijl de oud-notaris in deze als boedelnotaris fungeerde. Ter zitting hebben de notarissen erkend dat in hun praktijk de scheiding tussen beide functies niet strikt gemaakt wordt. Het hof acht dit onjuist. De twee afzonderlijke functies kunnen immers op gespannen voet met elkaar komen te staan. Dit blijkt reeds uit artikel 18 lid 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels, inhoudende dat een notaris die in een nalatenschap optreedt als executeur-testamentair niet zonder toestemming van de erfgenamen als boedelnotaris kan optreden. Van belang is voorts dat de boedelnotaris ten behoeve van de erfgenamen de executeur-testamentair dient te controleren en de erfgenamen dient te adviseren. Tevens geldt dat de notaris in zijn hoedanigheid van boedelnotaris zich in het algemeen op derden mag verlaten voor het verkrijgen van informatie, terwijl de executeur-testamentair een ruimere taak heeft met een eigen verantwoordelijkheid voor de juistheid van de bij de afwikkeling van de nalatenschap in aanmerking te nemen gegevens.
6.2. Het eerste klachtonderdeel betreft het verwijt van klaagster dat de notarissen haar niet op de hoogte hebben gesteld van het feit dat [E] jr. het notariskantoor had verzocht om af te zien van enige notariële handeling. De notarissen gaan in hun verweer niet expliciet in op dit verwijt. Zij geven slechts een overzicht van de contacten die er met klaagster en [E] jr. zijn geweest. Ter zitting hebben de notarissen verklaard dat de erflater de rechtsvoorganger van de notaris als executeur-testamentair had aangewezen en dat zij het niet passend vonden deze opdracht zo maar terzijde te schuiven. Het hof is van oordeel dat de notarissen klaagster tijdens het gesprek op 27 december 2000, op zijn minst, hadden moeten informeren over de bezwaren van [E] jr, zoals onder meer verwoord in zijn brief van 26 november 2000. Ervan uitgaande dat de oud-notaris door de notaris werd aangewezen als boedelnotaris, verbaast het hof zich over de aanvaarding door de oud-notaris van deze functie, gezien de eerdergenoemde bezwaren, die later nog zijn herhaald in de brieven van 8 januari 2001 en 5 mei 2001. Het hof acht dit klachtonderdeel gegrond.
6.3. Wat betreft het regelen van de begrafenis en het plaatsen van het grafmonument acht het hof het standpunt van de notarissen juist. Indien zich familie aandient om het regelen van de begrafenis en het plaatsen van het grafmonument op zich te nemen is het correct dat de executeur-testamentair zich hiervan terugtrekt. De klacht is op dit onderdeel ongegrond.
6.4. Het verwijt van klaagster dat de notarissen geen begin hebben gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden beoordeelt het hof als volgt. Het komt het hof voor dat, door de bezwaren van [E] jr., de notarissen zich in eerste instantie hebben bezig gehouden met het uitwisselen van informatie en het voeren van gesprekken met de erfgenamen. Aangezien er geen overeenstemming was tussen de erfgenamen over de rol van de notarissen, heeft de oud-notaris geen haast gemaakt met het inlichten van de legatarissen. Voorts vertrouwde zij de curator van erflater dermate dat zij niet separaat de banken heeft geïnformeerd over het overlijden van erflater. Het hof acht dit geen correcte gang van zaken. De notarissen hadden in de eerste plaats al het nodige in het werk moeten stellen om overeenstemming te bewerkstelligen tussen de erfgenamen omtrent de te benoemen boedelnotaris. Zij hebben dit nagelaten en hebben een aantal werkzaamheden verricht ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap waarbij enkele werkzaamheden juist zijn uitgesteld vanwege de onenigheid tussen de erfgenamen. Het komt het hof voor dat de notarissen geen duidelijke strategie hebben bepaald en de erfgenamen en de legatarissen hierover in het ongewisse hebben gelaten. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond.
6.5. Inzake het verwijt van klaagster dat zij nooit is geïnformeerd over de voortgang in de afwikkeling van de nalatenschap tot de datum waarop de oud-notaris aan klaagster liet weten met haar werkzaamheden te zullen stoppen, overweegt het hof als volgt. Wat betreft de kennisgeving aan de legatarissen is dit onderdeel reeds behandeld onder
6.4. Het hof acht het voorts niet terecht dat klaagster zich beklaagt over de betaling van de begrafenisnota en de aanslagen van de belastingdienst. De oud-notaris heeft klaagster immers een volmacht gestuurd, welke klaagster heeft geweigerd te ondertekenen. De oud-notaris was hierdoor niet in staat tot betaling van de rekeningen over te gaan. Het klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6.6. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de oud-notaris nooit een begin heeft gemaakt met het inventariseren van rechten en verplichtingen inzake de nalatenschap overweegt het hof het volgende. De notaris heeft gesteld dat hij reeds in december 2000 een overzicht heeft ontvangen van het vermogen van erflater. Klaagster heeft dit niet betwist. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de notarissen voldoende op de hoogte waren van de omvang van het vermogen van erflater. Het klachtonderdeel is ongegrond.
6.7. Met betrekking tot het verwijt van klaagster dat de notarissen haar behulpzaam hadden moeten zijn met de verdeling van de roerende zaken tussen haar en [E] jr. oordeelt het hof als volgt. Nu ervan uit mag worden gegaan dat de oud-notaris fungeerde als boedelnotaris wendde klaagster zich terecht met haar verzoek tot de oud-notaris. Laatstgenoemde had niet mogen volstaan met het verwijzen naar de taak en bevoegdheid van de executeur, doch had klaagster in deze als boedelnotaris ter wille moeten zijn. Dit verstaat het hof in die zin dat enkel een verwijzing naar een beëdigd taxateur niet voldoende was. De oud-notaris had zelf ook een assisterende rol kunnen vervullen in het opstellen van een beschrijving van de roerende zaken, waarbij zij klaagster erop had kunnen wijzen dat het inschakelen van een beëdigd taxateur wellicht een minder kostbaar alternatief zou zijn. Het hof acht de klacht op dit onderdeel gegrond.
6.8. Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op het verwijt van klaagster dat de notaris, onder dreiging van een kort geding als zij niet zou overgaan tot uitkering van het legaat van fl. 50.000,- aan mevrouw [B], een eigen belang van zijn kantoor heeft gediend acht het hof ongegrond. De notarissen hebben aangevoerd dat het er niet naar uitzag dat het legaat op korte termijn zou worden betaald en dat daarom op verzoek van mevrouw [B] de erfgenamen zijn gesommeerd door een advocaat, mr. [T]. Gezien de gang van zaken in de afwikkeling van de nalatenschap acht het hof dit een juiste handelwijze en de klacht ongegrond. Het hof heeft echter wel geconstateerd dat onduidelijk is namens wie de advocaat optrad. Ter zitting heeft klaagster immers nog een brief overgelegd van mr. [T] waaruit blijkt dat hij stelde te handelen namens de notaris, terwijl de notarissen in hun verweer stellen dat mr. [T] handelde namens mevrouw [B].
6.9. Met betrekking tot de verklaring van erfrecht die de notarissen aan de Rabobank Eelde-Vries-Zuidlaren hebben verstrekt overweegt het hof dat de notarissen bevoegd waren om een verklaring van erfrecht af te geven. Het hof kan niet beoordelen in hoeverre de verklaring van erfrecht in strijd is met het testament van erflater. Klaagster heeft haar klacht in deze niet onderbouwd. Dat de Rabobank Eelde-Vries-Zuidlaren klaagster weigert informatie te verstrekken kan de notarissen niet worden verweten. Het hof verklaart dit onderdeel van de klacht ongegrond.
6.10. Klaagster stelt voorts dat de notaris haar een volmacht heeft gezonden tot uitkering van de legaten zonder bij klaagster te informeren naar hetgeen zij zelf met betrekking tot dit onderwerp heeft gedaan. De notaris stelt dat hij bij de legatarissen zelf heeft geïnformeerd of de legaten inmiddels waren uitgekeerd. Dit bleek niet zo te zijn. Het hof oordeelt dat de notaris, die als executeur-testamentair nog steeds belast was met de afwikkeling van de nalatenschap, niet onjuist gehandeld heeft door als boedelnotaris de volmacht aan klaagster ter ondertekening toe te zenden. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
6.11. Het klachtonderdeel betreffende de eindnota van de notarissen betreft het in rekening brengen van hoofdzakelijk werkzaamheden die geen verband houden met de werkzaamheden als executeur-testamentair. Het komt het hof voor dat uit het dossier blijkt dat de notarissen niet slechts werkzaamheden hebben verricht als executeur-testamentair, maar tevens als boedelnotaris. Daarnaast is er correspondentie en overleg gevoerd over de afwikkeling in algemene zin van de nalatenschap, zowel met de erfgenamen als met de legatarissen. De notarissen hebben deze werkzaamheden terecht in rekening gebracht. Dit onderdeel van de klacht is dan ook ongegrond.
6.12. Wat betreft de overschrijding van de termijn voor het uitkeren van de legaten overweegt het hof dat de verklaring van de notarissen, dat een kleine overschrijding nog niet aanleiding voor het opeisen van wettelijke rente door de legatarissen zou zijn doch een overschrijding waarvan sprake was op 25 juli 2001 wel, correct is. Het hof verklaart dit onderdeel van de klacht ongegrond.
6.13. Klaagster verwijt de notarissen voorts dat zij hebben geweigerd om haar een verklaring van erfrecht te verstrekken. De notarissen hebben deze weigering onderbouwd met het verweer zoals vermeld onder 5.12. Het hof is van oordeel dat klaagster aanspraak kon maken op een verklaring van erfrecht zoals die door de notarissen aan de Rabobank Eelde-Vries-Zuidlaren is afgegeven, ook al zou een dergelijke verklaring van erfrecht de executele vermelden en derhalve de beide erfgenamen niet samen zelfstandig beschikkingsbevoegd verklaren over de bestanddelen van de nalatenschap. Het weigeren een zodanige verklaring van erfrecht aan klaagster te verschaffen oordeelt het hof onjuist. Het verweer van de notarissen dat de bank de beschikking had over een verklaring van erfrecht en deze bank ten onrechte informatie aan klaagster onthield treft geen doel. Klaagster heeft zelf jegens de notarissen aanspraak op een verklaring van erfrecht. Het hof acht de klacht op dit onderdeel dan ook gegrond.
6.14. Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de notarissen klaagster op laakbare wijze onvolledig hebben geïnformeerd nadat zij steun had gegeven aan overdracht van de afwikkeling aan notaris [W], overweegt het hof het volgende. Reeds omdat klaagster dit klachtonderdeel voor het eerst in hoger beroep naar voren heeft gebracht, behoeft het geen nadere bespreking en behoort klaagster in zoverre in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.15. Het hof wijst het verzoek van klaagster tot vergoeding van de schade door de notarissen af, nu voor toewijzing van een dergelijk verzoek in het kader van een tuchtprocedure geen plaats is.
6.16. Het hof passeert voorts het door klaagster aangeboden algemeen bewijsaanbod nu dit onvoldoende concreet dan wel niet ter zake dienend is.
6.17. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.18. Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de bestreden beslissing behoudens voor wat betreft de daarin vervatte vaststelling van de feiten;
- verklaart de onderdelen van de klacht zoals genoemd in 6.2., 6.4., 6.7. en 6.13 gegrond en legt de notaris en de oud-notaris voor deze klachtonderdelen in samenhang met elkaar de maatregel van waarschuwing op;
- bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter openbare terechtzitting van het hof van 11 maart 2004 , te 13.15 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris en de oud-notaris daarvoor zal oproepen;
- verklaart de onderdelen van de klacht zoals genoemd in 6.3., 6.5., 6.6., 6.8., 6.9., 6.10, 6.11. en 6.12. ongegrond;
- verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar klacht zoals genoemd in 6.14, alsmede in haar verzoek tot schadevergoeding.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Schipper, Stille en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 5 februari 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN
EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
ARRONDISSEMENT GRONINGEN
Reg.nr.: 59542 KT RK 02-11
Datum uitspraak: 14 januari 2003
[K],
Wonende aan [straat],
[woonplaats]
klaagster,
1. [oud-N],
notaris te [plaats],
2. [N],
notaris te [plaats],
hierna te noemen de notarissen,
Klaagster heeft bij brief met bijlagen van 4 juli 2002 een klacht tegen de notarissen ingediend bij de Kamer van Toezicht.
De klacht betreft de wijze van optreden van de notarissen bij het afwikkelen van de nalatenschap van de vader van klaagster.
De notarissen hebben bij brief met bijlagen van 15 augustus 2002 op de klacht gereageerd.
De zaak is op 26 november 2002 in het openbaar door de Kamer behandeld. Klaagster, bijgestaan door haar echtgenoot, en de notarissen zijn toen verschenen, waarbij klaagster diverse bijlagen in het geding heeft gebracht.
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en op grond van de onweersproken mededelingen van partijen staat voor zover van belang -zakelijk weergegeven- het navolgende vast.
1. De vader van klaagster, de heer [E] sr. is op 19 november 2000 overleden.
2. [E] sr. is gehuwd geweest met mevrouw [E], die is overleden op 21 november 1969.
3. [E] sr. heeft bij codicil van 26 augustus 1988 mr. [Y], notaris te [plaats], zijn plaatsvervanger of opvolger, benoemd tot uitvoerder van zijn uiterste wilsbeschikkingen, bezorger van zijn begrafenis en beredderaar van zijn inboedel, hem toekennende alle bevoegdheden die hem als zodanig kunnen worden gegeven, speciaal het recht tot inbezitneming van zijn gehele nalatenschap, voor de tijd voor de afwikkeling daarvan vereist.
4. Notaris mr. drs. [N] is bij Koninklijk Besluit benoemd als opvolger van mr. [B]. Deze heeft mr. [oud N] gemachtigd om de feitelijke afwikkeling van de nalatenschap ter hand te nemen.
5. Tot de nalatenschap van [E] sr. zijn, behoudens enkele legaten, gerechtigd zijn kinderen, te weten klaagster en [E] jr.
6. Bij brief van 14 mei 2001 heeft mr [oud N] aan klaagster te kennen gegeven haar werkzaamheden ten behoeve van de afwikkeling van de nalatenschap te beëindigen.
7. Op enig moment is getracht de werkzaamheden inzake de afwikkeling van de nalatenschap over te dragen aan notaris mr. [W]. Bij brief van 24 juli 2001 heeft mr. [W] aan mr. [oud N] medegedeeld dat hij gelet op de huidige omstandigheden geen rol voor zich weggelegd ziet in de afwikkeling van de nalatenschap.
8. De afwikkeling van de nalatenschap is thans onderwerp van een lopende procedure bij de rechtbank Groningen.
Standpunt van de klaagster
Na een zeer uitgebreide omschrijving van het feitencomplex verwijt klaagster de notarissen -kort samengevat- het volgende.
De notarissen hebben na het overlijden van [E] sr. geen, dan wel onvoldoende werkzaamheden verricht om te komen tot afwikkeling en daarmee verdeling van de nalatenschap. Ter zake wordt onder meer aangevoerd dat er door de notarissen geen onderzoek is verricht naar de omvang van de nalatenschap. Ook zijn de begrafenisnota en diverse belastingaanslagen, ondanks herhaald verzoek daartoe, onbetaald gebleven.
Daarnaast hebben de notarissen klaagster onvoldoende en tegenstrijdige informatie verstrekt met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap. Zo hebben de notarissen te laat aan klaagster medegedeeld dat de broer van klaagster hen had verboden om zich bezig te houden met de afwikkeling van de nalatenschap.
Het handelen van de notarissen, alsmede de met hen gevoerde correspondentie heeft geleid tot onduidelijkheid ten aanzien van de rol en verantwoordelijkheden van de notaris c.q. de executeur testamentair. Het was voor klaagster volstrekt niet helder welke rol en verantwoordelijkheid mr. drs. [N], c.q. mr. [oud N] vertegenwoordigden in de onderhavige nalatenschap.
Standpunt van de notarissen
De notarissen hebben in hun reactie verslag gedaan van de feitelijke gang van zaken en puntsgewijs gereageerd op de door klaagster tegen hen aangevoerde bezwaren.
Samengevat komt het standpunt van de notarissen op het volgende neer.
De notarissen delen de opvattingen van klaagster niet en zijn van mening dat zij de nalatenschap, voor zover hen dat mogelijk is gemaakt, op correcte wijze hebben behandeld en hen dienaangaande niets valt te verwijten.
Erkend wordt dat bij aanvang van de werkzaamheden niet exact een onderscheid is aangebracht tussen mr. [oud N] als notaris en mr. drs. [N] als executeur testamentair, doch dit is in de regel ook niet nodig. Pas als er problemen dreigen is het nodig om deze scheiding exact aan te brengen.
Voor zover klaagster de notarissen verwijt niets, dan wel te weinig hebben gedaan, is dit omdat mr. [oud N] -ondanks herhaalde verzoeken daartoe- geen volmacht heeft verkregen van de erfgenamen. Derhalve had zij geen bevoegdheden inzake de nalatenschap.
Beoordeling
De kamer stelt voorop dat het in deze zaak inhoudelijk gaat om de vraag of de notarissen bij de afwikkeling van de nalatenschap nalatig zijn geweest of een beroep- of gedragsregel hebben geschonden.
Klaagster heeft haar klachten zeer uitvoerig gespecificeerd, zowel schriftelijk als ter gelegenheid van de openbare behandeling van de klacht. De notarissen hebben daarop eveneens uitvoerig verweer gevoerd. Gelet op hetgeen in de stukken is vermeld, waaronder die ter zitting zijn overgelegd en de mondelinge toelichting daarop van klaagster en de notarissen, vat de kamer de door klaagster aangevoerde verwijten op als één klacht, te weten dat de notarissen hun taak als boedelnotaris c.q. executeur testamentair niet naar behoren zijn nagekomen.
De Kamer is allereerst van oordeel dat een aanzienlijk deel van de verwijten van klaagster met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap is terug te voeren op de slechte verstandhouding tussen de erven, waarbij ook de opstelling van klaagster een rol heeft gespeeld. Het is niet aan de notarissen te wijten dat daardoor de werkzaamheden met betrekking tot de nalatenschap niet van de grond kwamen, te meer aangezien de daartoe benodigde volmacht van elk der erven niet werd verkregen. Daardoor liep mr. [oud N] tegen de grens van haar mandaat aan, waar haar onvoldoende bevoegdheden toekwamen met betrekking tot de afhandeling van de nalatenschap.
Daarbij merkt de Kamer evenwel op dat de notarissen niet altijd voldoende duidelijk hebben gecommuniceerd met klaagster. Uit de stukken en het hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat er bij klaagster onduidelijkheid bestond met betrekking tot de rol van beide notarissen en welke bevoegdheden zij hadden met betrekking tot de nalatenschap. Een deel van de door klaagster geuite verwijten kan op deze onduidelijkheid worden teruggevoerd.
De Kamer is ter zake van oordeel dat het wellicht beter was geweest als aan klaagster duidelijker zou zijn medegedeeld dat mr. drs. [N] als executeur testamentair fungeerde met betrekking tot de nalatenschap en dat [ oud N] ter zake als boedelnotaris fungeerde en de notarissen daarbij op duidelijke wijze hadden uiteengezet welke bevoegdheden de executeur testamentair, respectievelijk de boedelnotaris heeft. Doch, wat daar verder ook van zij, een en ander leidt niet tot het oordeel dat aan de zijde van de notarissen tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld.
Klaagster verwijt de notarissen tevens dat zij haar niet hebben medegedeeld dat de broer van klaagster hen had verboden om werkzaamheden met betrekking tot de nalatenschap te verrichten.
De Kamer neemt bij de beoordeling van dit verwijt tot uitgangspunt dat met name bij de afwikkeling van deze nalatenschap, waarbij is komen vast te staan dat tussen de erfgenamen een slechte verstandhouding bestaat, de zorgplicht van de notaris zich niet alleen uitstrekt over klaagster, maar tevens over de andere partij bij de nalatenschap, de broer van klaagster.
In dat licht bezien is de Kamer van oordeel dat de notarissen, mede gelet op de op hen rustende geheimhoudingsplicht, klaagster zo volledig en helder mogelijk hebben geïnformeerd door aan haar mede te delen dat de opstelling van de broer van klaagster niet coöperatief was, dan wel woorden van soortgelijke strekking.
De Kamer is dan ook van oordeel dat de notarissen hun taak als executeur testamentair, dan wel boedelnotaris, naar behoren zijn nagekomen. Niet is gebleken dat zij op enig moment nalatig zijn geweest bij de afwikkeling van de nalatenschap en dat zij daarbij een beroeps- of gedragsregel hebben geschonden.
De klachten zijn derhalve ongegrond.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
De Kamer van Toezicht voormeld:
verklaart de klachten tegen de notarissen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. W. Duitemeijer, voorzitter, mrs. T. Hidma en G. van Wijk, leden en mrs. J. Kuipers en K.J. Hilgenga, plaatsvervangend leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J. Wildeman, plaatsvervangend secretaris en door de voorzitter in tegenwoordigheid van P.G. Veld ,secretaris, in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2003.