GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 12 februari 2004 in de zaak onder rekestnummer 775/2003 NOT van:
[N],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. W.F. Hendriksen
[K],
wonende te [woonpplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.J. Rotshuizen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, [N], verder te noemen de notaris, is bij een op 8
juli 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Leeuwarden, verder te noemen de kamer, van 12 juni 2003. Bij deze beslissing is de klacht van [K], geïntimeerde, verder te noemen klager, tegen de notaris gegrond verklaard met oplegging van de maatregel van berisping.
1.2. Op 4 september 2003 is namens klager een verweerschrift ter griffie ingediend.
1.3. Van de zijde van klager is op 12 december 2003 bij het hof een brief met een bijlage ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 januari 2004. Klager en de notaris zijn, vergezeld van hun advocaten, verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd, de advocaten aan de hand van overgelegde pleitnotities.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing hieromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4. Het standpunt van klager
4.1. Klager verwijt de notaris - kort en zakelijk weergegeven - dat hij het kerkelijk recht onjuist heeft toegepast door de Pastorie der Hervormde Gemeente te [plaats] als verkopende partij in het proces-verbaal van de verkoop bij inschrijving van de pastorie op te voeren, terwijl de Hervormde Gemeente als verkopende partij diende op te treden.
4.2. Klager verwijt de notaris verder dat de notaris hem niet rechtstreeks heeft uitgenodigd om bij het passeren van de akte aanwezig te zijn, alsmede dat de notaris heeft nagelaten zich te vergewissen van de identiteit van de comparanten bij het proces-verbaal. Bovendien heeft de notaris de dames [X], [Y] en klager zelf het proces-verbaal mee laten tekenen, terwijl zij daartoe niet bevoegd waren.
4.3. Voorst heeft de notaris klager er - ten onrechte - op gewezen dat klager de pastorie diende te ontruimen. Hierbij heeft de notaris over het hoofd gezien dat koop geen huur breekt. Door de leden van de kerkenraad en klager mede te delen dat zij persoonlijk aansprakelijk zouden zijn, is de verhouding tussen deze partijen aanzienlijk verslechterd, aangezien de kerkenraadsleden aldus een eigen belang kregen bij de ontruiming door klager.
4.4. Bovenal heeft de notaris onvoldoende rekening gehouden met de belangen van
klager, die immers de pastorie bewoonde. De notaris heeft klager niet objectief voorgelicht en slechts het belang van de voorzitter van de kerkenraad voor ogen gehad.
Daarbij is de notaris er ten onrechte vanuit gegaan dat klager zijn huurrecht op de pastorie heeft prijs gegeven doordat klager het proces-verbaal mede heeft ondertekend. Bovendien is de notaris in dat geval voorbijgegaan aan de wettelijk vereiste toestemming van de echtgenote van klager ex artikel 1:88 lid 1 BW. Voorts heeft de notaris klager ten onrechte medegedeeld dat hij wellicht - in verband met zijn persoonlijke aansprakelijkheid - met een ontruimingsprocedure zou kunnen worden geconfronteerd.
4.5. De notaris heeft klager vervolgens niet gewaarschuwd voor de mogelijke
gevolgen van de verkoop van de pastorie, terwijl de notaris wist dat het nieuwbouwplan geen kans van slagen had. Klager is van mening, dat als de notaris zijn werk beter had gedaan, klager nog steeds in de pastorie had kunnen wonen, zijn reputatie als dominee niet beschadigd zou zijn geweest, hij geen kosten voor rechtsbijstand had hoeven maken en hij niet tien jaar pensioenopbouw zou hebben gemist.
4.6. De notaris heeft, behalve de brief van17 april 2002, alle brieven van
klager grotendeels onbeantwoord gelaten. In dit verband merkt klager op dat het hem heeft gestoord dat de notaris hem brieven heeft geschreven met een niet correcte toonzetting. Tenslotte verwijt klager de notaris dat hij de toestemming voor de verkoop van de pastorie aan de Provinciale Kerkvoogdij Commissie pas heeft gevraagd nadat de notaris er op was gewezen dat deze toestemming vereist was.
5. Het standpunt van de notaris
5.1. De notaris betwist dat hij de belangen van klager niet adequaat zou hebben behartigd. Hoewel de notaris erkent dat klager ten aanzien van de verkoop van de pastorie beschikkingonbevoegd is, heeft de notaris gemeend hem bij de verkoop te moeten betrekken. Daarom is klager zowel mondeling door hemzelf als via de voorzitter van de kerkenraad uitgenodigd en heeft hij het proces-verbaal mede ondertekend. Ook andere beschikkingsonbevoegden hebben dit proces-verbaal getekend. De ondertekening door klager bleek achteraf onnodig te zijn, maar heeft geen consequenties gehad voor klager. Dat de notaris zich niet vergewist heeft van de identiteit van de comparanten is gelegen in het feit dat hij partijen goed kent.
5.2. De notaris stelt zich op het standpunt dat hij niet bekend was met de perikelen die binnen de betrokken kerkelijke gemeenten speelden. Ook stelt de notaris zich op het standpunt dat het klager duidelijk was dat de pastorie op 28 juni 2002 ontruimd moest zijn. Deze datum stond vermeld in de verkoopvoorwaarden. Bovendien is daarin vermeld dat de pastorie eerst na een jaar zou worden geleverd, zodat klager tijdig zijn intrek kon nemen in de nieuw te bouwen pastorie.
De notaris betoogt vervolgens dat het niet aan hem is om uit te zoeken bij de gemeente of de te bouwen pastorie wel spoedig mocht worden gebouwd. Voorts wijst de notaris er op dat klager en het kerkbestuur bij de overeenkomst van 14 juni 2002 overeenstemming hebben bereikt over de ontruiming van de pastorie.
5.3. Ten aanzien van het huurrecht van klager vraagt de notaris zich af of hier wel sprake is van huur, nu het bedrag dat klager maandelijks betaalde wel erg laag was.
5.4. Eveneens heeft de notaris betoogd dat de Provinciale Kerkvoogdij Commissie reeds op 16/17 juni 2001 mondeling toestemming tot verkoop van de pastorie heeft verleend. Op 13 mei 2002, dus voor de levering op 29 juni 2002, is deze toestemming schriftelijk bevestigd.
5.5. Tenslotte merkt de notaris ten aanzien van het onbeantwoord laten van de brieven van klager op dat hij klager volledige openheid van zaken heeft gegeven, zodat klager steeds op de hoogte was van de stand van zaken.
6.1. Met de kamer is het hof van oordeel dat de klacht van klager doel treft. Het hof zal de motivering van de beoordeling van de kamer overnemen en de kamer hierin volgen, behoudens de overweging sub 5.2. in de uitspraak van de kamer.
Het hof is van oordeel dat de notaris zich op onjuiste gronden vrijpleit met betrekking tot de gedwongen ontruiming door klager van de pastorie. Het had in dit geval op de weg van de notaris gelegen om klager, die door de notaris zelf - zij het ten onrechte - bij het proces-verbaal van verkoop is betrokken, er vóór de verkoop uitdrukkelijk op te wijzen dat de koper van de pastorie op grond van de verkoopvoorwaarden aanspraak kon maken op ontruimde oplevering uiterlijk op 28 juni 2002. De notaris had zich er van dienen te overtuigen dat het klager, en zijn echtgenote, wier toestemming had moeten worden gevraagd voor de beëindiging van het huurcontract, geheel duidelijk was dat die ontruiming geen verband hield met het al dan niet gebouwd en opgeleverd zijn van een nieuwe pastorie. Naar het oordeel van het hof heeft de notaris dit niet althans onvoldoende gedaan. Zou hij dat wel hebben gedaan dan zou klager melding hebben kunnen maken van de aan hem gedane toezegging, omtrent het niet behoeven verlaten van de pastorie alvorens de nieuwe pastorie klaar is, zoals die toezegging blijkt uit het verslag van de vergadering van Kerkrentmeesters van de SOW Gemeente te [plaats], in welke toezegging klager heeft vertrouwd. De notaris had vervolgens zijn medewerking aan de voorgenomen verkoop in heroverweging kunnen nemen. Het hof acht het gesignaleerde nalaten van de notaris tuchtrechtelijk laakbaar en de klacht ook op dit onderdeel gegrond.
6.2. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.3. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Stille, Rang en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 12 februari 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE LEEUWARDEN
UITSPRAAK
van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden, hierna te noemen de Kamer, in de zaak van:
[K], klager,
gemachtigde: mr. E.J. Rotshuizen, advocaat te Leeuwarden,
[N],
notaris te [plaats],
hierna te noemen: de notaris.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij brief van 16 januari 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen de notaris. De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd bij brief van 14 februari 2003. Op 25 februari 2003 heeft klager een nadere reactie ingezonden. Namens de notaris zijn bij brief van 8 april 2003 nadere stukken ingediend. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 15 april 2003 ter openbare vergadering van de voltallige Kamer. Klager en zijn gemachtigde alsmede de notaris zijn verschenen.
Klager is gereformeerd predikant in de Samen op Weg (S.o.W.)-kerk in [standplaats]. In 2001 woonde klager in de pastorie in [woonplaats], waarvoor hij een huurprijs betaalde van € 500,=. Op dat moment was de pastorie eigendom van de Hervormde Gemeente van [plaats]. In het voorjaar van 2001 vond besluitvorming plaats over verkoop van de pastorie en de bouw van een nieuwe woning voor klager, gecombineerd met een verenigingsgebouw. Op 15 juni 2001 is de pastorie middels de notaris openbaar verkocht voor een bedrag van fl. 1.651.000,=, waarbij met de koper werd afgesproken dat de pastorie op 28 juni 2002 leeg en ontruimd zou zijn. Deze termijn van een jaar strekte ertoe om tijdig vervangende woonruimte voor klager en zijn gezin te kunnen realiseren. In de loop van 2002 is, als gevolg van de gebleken onmogelijkheid om de aanvankelijke nieuwbouwplannen uit te voeren, tussen klager en de kerk een conflict ontstaan over vervangende woonruimte. Klager en zijn gezin hebben de pastorie uiteindelijk ontruimd op 27 juni 2002.
Klager heeft de volgende klachten naar voren gebracht:
3.1.1 Onjuiste toepassing van het kerkrecht.
De notaris heeft ten onrechte als verkopende partij in het proces-verbaal verkoop bij inschrijving d.d. 15 juni 2001 (hierna te noemen: het proces-verbaal) de Pastorie der Hervormde Gemeente te [plaats] genoemd. In dit geval had de Hervormde Gemeente als verkoper moeten optreden. Hierdoor heeft de notaris in strijd gehandeld met art. 40 lid 2 aanhef en onder b Wna.
3.1.2 Onjuiste burgerrechtelijke vertegenwoordiging van de Hervormde Gemeente.
De notaris had in het proces-verbaal verkoop bij inschrijving slechts de heren [A] en [B] moeten vermelden als bevoegd tot vertegenwoordiging van de verkoper, de Hervormde Gemeente en niet tevens de niet vertegenwoordigingsbevoegde mevrouw [X], mevrouw [Y] en klager. De notaris heeft derhalve gehandeld in strijd met art. 40 lid 2 aanhef en onder c Wna.
3.1.3 Beweerdelijke verplichting tot ontruiming.
De notaris hanteert onjuiste argumenten ter onderbouwing van zijn standpunt dat klager verplicht is tot ontruiming.
In het proces-verbaal is geen datum opgenomen waartegen de pastorie ontruimd moest worden. Voorts geeft de notaris ten onrechte de indruk dat er op basis van het proces-verbaal geëxecuteerd had kunnen worden. Daarnaast lijkt de notaris uit het oog verloren te hebben dat koop geen huur breekt. Klager huurde de pastorie voor € 500,= per maand. Het advies dat de notaris in zijn brief van 22 april 2002 heeft gegeven is derhalve juridisch manifest fout. Bovendien heeft de notaris door de (leden van de) kerkenraad en klager te berichten dat zij persoonlijk aansprakelijk waren, de verhouding tussen de kerkenraad, kerkrentmeester en klager slechter gemaakt, aangezien de kerkenraadsleden hierdoor persoonlijk belang kregen bij ontruiming van de pastorie door klager.
3.2 Gedragsrechtelijke misslagen
3.2.1 Proces-verbaal verkoop bij inschrijving.
De notaris heeft klager niet uitgenodigd om bij het passeren van de akte aanwezig te zijn, althans niet rechtstreeks. Voorts heeft de notaris in strijd met art. 39 lid 1 Wna nagelaten om legitimatiegegevens op te nemen van de comparanten van het proces-verbaal. Daarnaast heeft de notaris geen verklaring voor de veelheid aan geplaatste handtekeningen, ook afkomstig van personen, die niet optraden als comparant. Tot slot heeft de notaris aan klager in strijd met art. 49 Wna geen afschrift van de akte verstrekt.
3.2.2 Onpartijdigheid
De notaris heeft gehandeld in strijd met art. 17 Wna en art. 12 Verordening Beroeps- en Gedragsregels (hierna: de Verordening), waarin - zakelijk weergegeven - is aangegeven dat de notaris zijn ambt in onafhankelijkheid uitoefent en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt. De notaris heeft namelijk onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager die de te verkopen pastorie bewoonde. In plaats van objectieve voorlichting heeft de notaris geprobeerd, met name in de brief van 22 april 2002, zijn eigen fouten weg te poetsen en diende hij slechts één belang, namelijk dat van het college van kerkvoogden, meer in het bijzonder dat van de voorzitter. Ten onrechte is de notaris ervan uitgegaan dat klager zijn recht op voortgezette bewoning van de pastorie heeft prijsgegeven door mede het proces-verbaal te ondertekenen, nu die ondertekening niet berustte op adequate voorlichting van klager door de notaris. Voorts heeft de notaris in strijd met art. 88 lid 1 en lid 3 Boek I Burgerlijk Wetboek (BW) niet gezorgd voor schriftelijke toestemming van de echtgenote van klager voor beëindiging van de huurovereenkomst Bovendien heeft de notaris ten onrechte vermeld, dat klager in verband met zijn persoonlijke aansprakelijkheid in een procedure zou kunnen worden veroordeeld tot ontruiming en zelfs dat het proces-verbaal wellicht jegens klager zou kunnen worden tenuitvoergelegd, zodat klager op basis van het proces-verbaal door de deurwaarder en de sterke arm tot ontruiming zou kunnen worden gedwongen. Er is derhalve niet gebleken van enig vermogen bij de notaris om zich in deze (potentieel) conflictueuze situatie onpartijdig op te stellen.
3.2.3 Waarschuwingsplicht/informatieplicht
De notaris heeft klager in strijd met art. 43 lid 1 Wna niet gewaarschuwd voor de (mogelijke) gevolgen van de verkoop van de pastorie, hoewel het behoorde tot de verantwoordelijkheid van de notaris om tegenwicht te bieden tegen de belangen van het college van kerkvoogden. Tevens had de notaris klager moeten informeren over het feit dat het nieuwbouwplan geen kans van slagen had, aangezien dit gegeven bij de notaris bekend was.
3.2.4 Onvolledige beantwoording van brieven
De notaris heeft met uitzondering van de brief van 17 april 2002 alle overige brieven die door of namens klager zijn geschreven, sterk onvolledig beantwoord. Van een notaris mag verwacht worden dat hij redelijke vragen zakelijk en volledig beantwoordt.
3.3.1 Provinciale Kerkvoogdij Commissie (PKC)
De notaris heeft de voor de verkoop vereiste toestemming van de PKC pas gevraagd nadat de notaris vlak voor de levering was geattendeerd op de noodzaak daarvan. Die toestemming had al voor het opmaken van het proces-verbaal gevraagd en verkregen moeten zijn.
3.3.2 Toonzetting
Het heeft klager gestoord dat de notaris hem en anderen brieven heeft geschreven op een toon die niet past bij de waardigheid van een notaris. In het bijzonder wordt hiermee gedoeld op de brieven van de notaris van 31 mei 2002 en 10 oktober 2002 en tevens het verweerschrift van de notaris, waarin de notaris klager een roekeloos leefpatroon toedicht.
4. HET STANDPUNT VAN DE NOTARIS
De notaris erkent dat, in tegenstelling tot hetgeen in het verleden aan de orde was, klager voor wat betreft de verkoop van de pastorie niet als beschikkingsbevoegd is aan te merken en dat klager niet als volwaardig verkoper aangemerkt behoefde te worden. Evenwel meent de notaris er goed aan gedaan te hebben om dit toch te doen, gelet op de belangen van klager. Daarom heeft de notaris klager via de presidentkerkvoogd uitgenodigd. Het tekenen van het proces-verbaal is inderdaad wat chaotisch verlopen en er is ook door anderen dan de beschikkingsbevoegden getekend. Dit kan echter geen kwaad.
Voorts brengt de notaris naar voren dat hij niet bekend was met de problemen die er in de kerkelijke gemeente speelden. Naar zijn mening was het klager volstrekt duidelijk dat de pastorie uiterlijk op 28 juni 2002 ontruimd zou moeten zijn. Daarnaast wist klager van de risico's die voor hem aan de verkoop verbonden waren. De voorwaarde dat klager slechts akkoord ging met de verkoop indien hij per de datum van de ontruiming de nieuwe pastorie kon betrekken is hem nooit meegedeeld. Daarnaast rust op de notaris niet de plicht om bij de gemeente uit te zoeken of de nieuwe pastorie wel spoedig gebouwd mocht worden.
Voor wat betreft de vereiste toestemming van de PKC merkt de notaris op dat de PKC schriftelijk heeft aangegeven in principe goedkeuring te verlenen voor de verdere uitvoering van de voorbereidingen van de plannen. Reeds op 16/17 juni 2001 heeft de PKC al mondeling toestemming gegeven voor de verkoop van de pastorie. Op 15 juni 2001 was de schriftelijke toestemming er weliswaar nog niet, maar bij de levering op 29 juni 2002 was dit wel het geval, aangezien de PKC de verkoop op 13 mei 2002 heeft bekrachtigd.
Voorts betwijfelt de notaris of in het onderhavige geval sprake is van huur, aangezien het bedrag van de huur veel te laag was.
Ter zitting heeft de notaris aangegeven dat hij zijn opmerking inzake de roekeloze levensstijl terugneemt. De overige reacties van de notaris richting klager waren het gevolg van de opstelling van klager zelf. In het bijzonder heeft de notaris geen spijt van zijn brief van 22 april 2002. De notaris stelt zich op het standpunt dat klager met de indiening van de klacht een uit de hand gelopen conflict tussen hem en de S.o.W.-kerk ten onrechte tracht af te wentelen op de notaris. Niet hij, notaris, maar de S.o.W.-kerk heeft aan klager geschikte vervangende woonruimte beloofd en dat die belofte niet is nagekomen valt niet te verwijten aan de notaris. Hij, notaris, heeft aan klager steeds volledige openheid van zaken gegeven en klager was steeds volledig op de hoogte van de stand zaken. Ook als klager het proces-verbaal niet mede zou hebben ondertekend zou de situatie niet anders zijn geweest. Onder deze omstandigheden vallen de nadelige gevolgen van de transactie voor klager niet aan de notaris te verwijten. Van misleiding is uiteraard in het geheel geen sprake.
5. DE BEOORDELING DOOR DE KAMER
5.1 Ter zake van het verwijt dat de notaris klager ten onrechte een roekeloos leefpatroon toedicht, zoals weergegeven onder 3.3.2, heeft de notaris een verontschuldiging uitgesproken bij de mondelinge behandeling van de klacht. De Kamer beschouwt dit aspect daarom als afgedaan, ook omdat het geen deel uitmaakt van de aanvankelijk ingediende klacht.
5.2 De zwaarte van de klachten bestaat in de visie van klager hierin dat, als de notaris zijn werk goed zou hebben gedaan, klager en zijn gezin waarschijnlijk nu nog in de pastorie zouden hebben gewoond, en dat het aan de notaris te wijten is dat zij de pastorie hebben moeten ontruimen en nu zijn gehuisvest in niet passende woonruimte. Alvorens in te gaan op hiervoor opgesomde onderdelen van de klacht verwerpt de Kamer deze centrale stelling van klager. Wat er ook zij van de door de notaris al dan niet gemaakte fouten, uit de standpunten van beide partijen komt duidelijk naar voren dat, toen de verkoop van de pastorie werd voorbereid en het desbetreffende proces-verbaal werd opgesteld, alle betrokkenen, onder wie met name ook klager, het eens waren met die verkoop, en dat ten tijde van het proces-verbaal voor allen als vanzelfsprekend gold dat de S.o.W.-kerk tijdig voor de overdracht van de oude pastorie aan een koper zou zorgen voor passende vervangende woonruimte voor klager en zijn gezin. Als de S.o.W.-kerk dat vervolgens niet heeft gedaan valt dit niet aan de notaris te verwijten.
5.3 De Kamer acht de hiervoor onder 3.1.1, 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en 3.3.1 beschreven onderdelen van de klacht alle gegrond. De notaris had ten aanzien van de daar genoemde formaliteiten behoren te handelen zoals in de omschrijving van de klacht op die punten is verwoord. Voorts is de stellingname van de notaris in zijn brief aan klager d.d. 22 april 2002, dat klager op straffe van verbeurte van een zeer hoge boete en kosten rechtens verplicht was tot ontruiming voor 28 juni 2002, aanvechtbaar, gezien klagers positie als huurder en het ontbreken van schriftelijke (of desnoods mondelinge) toestemming van zijn echtgenote als bedoeld in art. 88 Boek I BW. Daaraan doet niet af dat klager op de hoogte was van de verkoopplannen en daarmee kennelijk ook wel wilde instemmen gezien zijn medeondertekening van het proces-verbaal. Die medeondertekening berustte echter op onvoldoende voorlichting door de notaris omtrent de risico's voor zijn belangen en zijn rechtspositie. De Kamer onderschrijft hetgeen op dit punt door en namens klager is aangevoerd, en met name ook het verwijt dat de notaris door in zijn brief van 22 april 2002 het ontruimingsbelang eenzijdig te benadrukken en door klager met onjuiste argumenten de noodzaak van ontruiming voor te houden, enkel oog heeft gehad voor de belangen van de kerk en niet voor zijn belangen. Aldus heeft de notaris de ook jegens klager vereiste onpartijdigheid uit het oog verloren, althans heeft hij de schijn gewekt, dat te hebben gedaan. De notaris had zich dienen te onthouden van deze wijze van handelen.
5.4 De Kamer is voorts van oordeel dat de klachten, zoals geformuleerd onder de punten 3.2.4 en 3.3.2 gegrond zijn. In de brieven aan klager d.d. 10 oktober 2002 en aan diens gemachtigde J. in 't Veld van 31 mei 2002 is de notaris zowel voor wat betreft de inhoud als de toonzetting te kort geschoten. In de voorafgaande brieven van klager en van de heer In 't Veld zijn verscheidene zakelijke en relevante vragen gesteld, die de notaris niet heeft beantwoord, terwijl hij daartoe, gezien het kennelijk grote belang van de zaak voor klager en de verantwoordelijkheid van de notaris daarvoor, tenminste een redelijke inspanning had moeten doen. De toon van deze brieven van de notaris getuigt echter van ongeduld en irritatie, zoals blijkt uit passages als deze: "Het is merkwaardig dat u nu weer naar de bekende weg vraagt" (in de brief aan klager) en "Uw brief ademt dezelfde emoties die nu al maanden zo kenmerkend zijn in de deze zaak. (…) Ik heb de stellige indruk dat u bezig bent het echte probleem tussen de dominee en de kerkvoogdij, te weten geschikte vervangende huisvesting, te verzwijgen en dat u uit bent op onderuithaling van deze openbare verkoping. Welnu, dat is uw goed recht, maar ik voorspel u dat dat niet zal lukken" (in de brief aan de heer J. in 't Veld).
5.5 Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt de Kamer dat de klachten gegrond zijn. Voor wat betreft de op te leggen maatregel oordeelt de Kamer dat de maatregel berisping in het onderhavige geval in de rede ligt. De Kamer ziet hiervoor in de eerste plaats aanleiding in verband met de hoeveelheid vormfouten die de notaris heeft gemaakt. Daarbij acht de kamer het voorts met name ernstig dat de notaris klager en enige andere beschikkingsonbevoegden het proces-verbaal mede heeft laten ondertekenen en vervolgens druk op klager heeft gelegd in verband met de gezette handtekening. Blijkens het verweerschrift volhardt de notaris in deze onjuiste handelwijze.
5.6 Gelet op het bovenstaande wordt beslist als volgt.
De Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Leeuwarden:
- verklaart de klacht, zoals beschreven onder de punten 3.1.1, 3.1.2, 3.1.3, 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3, 3.2.4, 3.3.1 en 3.3.2 gegrond;
- legt aan notaris [N] de maatregel van berisping op;
- bepaalt dag en uur waarop de berisping zal worden uitgesproken nadat de vaststelling heeft plaatsgevonden dat tegen de onderhavige beslissing geen rechtsmiddel meer open staat.
Deze beslissing is genomen te Leeuwarden door mr. W.K.F. Hangelbroek, voorzitter, mrs. J.C.G. Leijten, G. Gast, G. van Wijk en H.Ph. Breuker, leden, bijgestaan door mr. M.R. Molenaar, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op