GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Bij vervroeging
Beslissing van 12 februari 2004 in de zaak onder rekestnummer 630/2003 NOT van:
[K],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
1. [K],
notaris te [plaats],
2. [K-N],
kandidaat-notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 20 juni 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift - met bijlagen - tijdig hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Groningen, verder te noemen de kamer, van 27 mei 2003. Bij deze beslissing is de klacht van klaagster tegen [N], verder te noemen de notaris, en tegen [K-N], verder te noemen de kandidaat-notaris, gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet ontvankelijk verklaard.
1.2. Aanvullend op bovengenoemd verzoekschrift is op 4 juli 2003 van de zijde van klaagster nadere informatie ter griffie ingekomen.
1.3. Op 15 juli 2003 is van de zijde van de notaris en de kandidaat-notaris een verweerschrift met bijlagen ter griffie ingekomen. Op 8 december 2003 is hierop een reactie van klaagster ingekomen.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 januari 2004. Klaagster, de notaris en de kandidaat-notaris zijn verschenen. Zij hebben allen het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing hieromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. Klaagster verwijt de notaris en de kandidaat notaris - kort en zakelijk weergegeven - dat zij inzake de boedelscheiding een tweede voorstel tot boedelverdeling aan klaagster hebben toegezonden, terwijl er geen vertrouwensrelatie tussen klaagster enerzijds en de notaris en de kandidaat-notaris anderzijds meer bestond. Bovendien ligt aan dit voorstel een incomplete akte van huwelijkse voorwaarden ten grondslag, waardoor klaagster en haar accountant meer werkzaamheden dienden te verrichten.
4.2. Voorts heeft klaagster betoogd dat het tweede voorstel wat de inhoud betreft nauwelijks afwijkt van het eerste voorstel, hoewel het eerste voorstel een groot aantal fouten bevatte. Klaagster stelt dat zij door dit onzorgvuldig handelen van de notaris en de kandidaat-notaris in de procedure tegen haar ex-echtgenoot ten opzichte van deze in een nadelige positie is geraakt.
4.3. Klaagster verwijt de notaris en de kandidaat-notaris tevens dat de diverse bewijsstukken, die zij en/of haar accountant aan het kantoor van de notaris hebben afgegeven, niet aan haar zijn geretourneerd.
Tijdens de zitting in de procedure tegen haar ex-echtgenoot inzake de scheiding en deling is zij gewaar geworden dat haar ex-echtgenoot en zijn advocaat over deze stukken de beschikking hadden. Zij veronderstelt dat deze stukken wellicht via de notaris bij de wederpartij terecht zijn gekomen.
4.4. Ook verwijt klaagster de notaris dat hij haar een declaratie heeft gezonden van bijna fl. 10.000,--, terwijl klaagster bij de behandeling van de eerste klacht zou zijn medegedeeld dat haar - in verband met het verkeerde voorstel - geen rekening zou worden gezonden.
4.5. Tenslotte klaagt klaagster over de gang van zaken bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg. Gebleken is dat een lid van de kamer, mr. H. Brouwer, verbonden is aan het kantoor waaraan ook de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster is verbonden. Klaagster heeft geen bezwaar gemaakt tegen de deelname van mr. Brouwer aan deze kamer, nu haar ter zitting tijdens de behandeling bij de kamer uitgelegd is dat op het desbetreffende kantoor de advocatuur en het notariaat afzonderlijke en van elkaar gescheiden afdelingen zijn. Klaagster heeft thans haar mening dienaangaande gewijzigd, aangezien de advocaat van haar ex-echtgenoot over stukken beschikt die uitsluitend via de notaris bij haar terechtgekomen kunnen zijn.
5. Het standpunt van de notaris en de kandidaat-notaris
5.1. De notaris en de kandidaat-notaris betwisten ten stelligste de stellingen van klaagster. Zij kunnen evenwel erkennen dat door een kopieerfout met betrekking tot de akte van huwelijkse voorwaarden een onjuist voorstel inzake de verdeling van de onroerende zaken is voorgelegd aan klaagster.
Nadat de notaris en kandidaat-notaris de fout hadden ontdekt hebben zij klaagster op 3 november 2000 hiervan in kennis gesteld en haar een aangepast voorstel toegezonden waaruit blijkt dat de onroerende zaken privé-eigendom van klaagster zijn. Deze wijziging hangt zo nauw samen met de problematiek van de eerste klacht dat de notaris en kandidaat-notaris zich beroepen op het beginsel van ne bis in idem.
5.2. De notaris en de kandidaat-notaris hebben betoogd dat de klachten van klaagster ter zake van de boedelverdeling betrekking hebben op de inhoudelijke kant van het voorstel. Deze punten dient klaagster in de rechtbankprocedure over de verdeling naar voren te brengen, aangezien een klachtprocedure zich hiertoe niet leent. Immers het processuele beginsel van hoor en wederhoor kan niet toegepast worden omdat de ex-echtgenoot van klaagster geen partij is in deze procedure.
5.3. Voorts betwisten de notaris en de kandidaat-notaris dat zij bewijsstukken van klaagster zouden hebben ontvangen. Voor bewijsstukken dienden zij zich te wenden tot de accountant van klaagster. Door hen zijn geen bewijsstukken aan de ex-echtgenoot van klaagster overhandigd.
5.4. De notaris en de kandidaat-notaris zijn van mening dat klaagster met betrekking tot de aan haar gezonden declaratie ter zake van het tweede voorstel zich dient te wenden tot de voorzitter van het bestuur van de ring Groningen van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie. Bovendien hebben zij de declaratie aanzienlijk gematigd en ontkennen zij te hebben toegezegd dat er geen nota zou worden gestuurd.
6.1. Klaagster heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Zij heeft met name bezwaar gemaakt tegen de betrokkenheid van mr. Brouwer, zijnde een kantoorgenoot van de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster, als lid van de kamer van toezicht tijdens de behandeling van haar zaak bij deze kamer. Het hof kan klaagster echter niet volgen in haar bezwaar.
Blijkens het proces-verbaal van de behandeling van de zitting van de kamer van 28 mei 2002 is klaagster immers akkoord gegaan met de aanwezigheid van mr. Brouwer als lid van de kamer. Wat hier verder ook van zij, het hof heeft de klacht in volle omvang opnieuw te beoordelen en het thans opgekomen bezwaar tegen de betrokkenheid van mr. Brouwer kan er niet toe leiden dat die klacht alsnog gegrond wordt bevonden.
6.2. Het hof is van oordeel met de kamer dat ingevolge artikel 55 lid 2 WNA een geschil over de hoogte van de declaratie door de meest gerede partij aan de voorzitter van het bestuur van de ring van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie kan worden voorgelegd. De ringvoorzitter toetst volledig. Tegen de beslissing van de ringvoorzitter staat beroep open bij de rechtbank en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het hof toetst een dergelijk geschil slechts marginaal. Het hof komt na marginale toetsing tot het oordeel dat geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die tot het oordeel nopen dat de notaris in redelijkheid niet tot zijn declaratie had kunnen komen. Hierbij is onder meer van belang dat de notaris de werkzaamheden ten gevolge van het onjuiste voorstel niet bij de berekening van de hoogte van de declaratie betrokken heeft. De klacht is in zoverre ongegrond.
6.3. Het onderzoek in hoger beroep heeft voor het overige naar het oordeel van het hof niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de kamer, waarmee het hof zich verenigt. Het hof voegt aan overweging 5.2. van de beoordeling van de kamer toe dat er onvoldoende aanwijzigen zijn dat het tweede voorstel apert onjuist was.
6.4. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Stille, Los en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 12 februari 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN
EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
IN HET ARRONDISSEMENT GRONINGEN
Reg.nr.: 56177/KT RK 02-1
Datum uitspraak: 27 mei 2003
[K],
wonende [adres],
[woonplaats],
klaagster,
[N],
notaris te [plaats],
en
[K-N},
kandidaat-notaris te plaats,
hierna te noemen de notarissen.
1.1. Klaagster heeft bij brief met bijlagen van 1 januari 2002 een klacht tegen de notarissen ingediend bij de Kamer van Toezicht.
1.2. De klacht betreft de wijze van optreden van de notarissen bij de boedelscheiding van klaagster en haar ex-echtgenoot.
1.3. De notarissen hebben bij brief met bijlagen van 8 februari 2002 op de klacht gereageerd.
1.4. De voorzitter van de Kamer van Toezicht heeft op 16 april 2002 een gesprek met klaagster en de notarissen gearrangeerd met de bedoeling de zaak in der minne te regelen. Deze bemiddelingspoging is niet gelukt waarna de voorzitter de klacht ter behandeling heeft verwezen naar de voltallige Kamer van Toezicht.
1.5. Klaagster heeft bij brief van 20 mei 2002 gereageerd op de reactie van de notarissen. Deze brief is ter kennisneming aan de notarissen gezonden.
1.6. De zaak is op 28 mei 2002 in het openbaar door de Kamer behandeld. Klaagster, bijgestaan door [G], en de notarissen zijn toen verschenen. Klaagster, [G] en de notarissen hebben - onder meer aan de hand van bij de stukken gevoegde schriftelijke toelichtingen - het woord gevoerd.
1.7. De Kamer zal de klacht tegen de notarissen als één klacht behandelen omdat de notarissen in deze zaak gezamenlijk optraden.
Vaststaande feiten
Op grond van de inhoud van de overgelegde stukken en op grond van de onweersproken mededelingen van partijen staat het navolgende vast.
2.1 Klaagster is in gemeenschap van vruchten en inkomsten gehuwd geweest met de heer [E], welk huwelijk is ontbonden door echtscheiding. Het kantoor van de notarissen was belast met de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
2.2. Klaagster heeft reeds eerder, op 16 november 2000, een klacht tegen de notarissen bij de Kamer ingediend. De mondelinge behandeling van deze klacht vond plaats op 23 januari 2001.
2.3. De Kamer heeft bij beslissing van 20 februari 2001 de klachten deels gegrond verklaard en de notarissen de maatregel van waarschuwing opgelegd.
2.4. Op 12 december 2000 is door de notarissen een gewijzigd voorstel boedelverdeling aan partijen gezonden, waarin de in het eerste voorstel van 14 september 2000 gemaakte fout als gevolg van het ontbreken van een bladzijde uit de akte van huwelijkse voorwaarden is hersteld.
2.5. Klaagster en haar gewezen echtgenoot zijn in een civiele procedure gewikkeld betreffende de verdeling van de huwelijksgemeenschap.
3. Standpunt van de klaagster
Het standpunt van klaagster komt -zakelijk weergegeven- op het volgende neer:
de notarissen hebben onzorgvuldig gehandeld door:
3.1. Een gewijzigd (tweede) voorstel boedelverdeling op te stellen zonder dat klaagster hiervoor opdracht had gegeven en zij tevoren had aangegeven geen vertrouwen meer te hebben in het notariskantoor.
3.2. Het tweede door de notarissen opgestelde voorstel boedelverdeling wijkt qua inhoud nauwelijks af van het eerste -foute- voorstel; een groot aantal fouten en onjuiste voorstellen uit het eerste voorstel zijn niet verdwenen. Klaagster geeft een opsomming van een groot aantal fouten en onjuistheden. Zij heeft aangevoerd dat dit voorstel een dominante rol heeft gespeeld in de civiele procedure. Zij stelt dat het voorstel nadelig voor haar heeft uitgepakt en dat zij de wrange vruchten heeft geplukt van het feit dat de notarissen aan dit voorstel niet de juiste zorg hebben besteed.
3.3. Een groot aantal door klaagster en haar accountant aan de notarissen afgegeven en verzonden stukken zijn door haar niet terug ontvangen. Zij voert daarbij aan dat tijdens een zitting in de procedure tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap door de advocaat van haar ex-echtgenoot is gezegd dat hij over allerlei stukken beschikt die als bewijsmateriaal konden dienen. Zij concludeert dat er een beweging van bewijzen en stukken van het notaris-kantoor richting haar ex-echtgenoot is geweest.
3.4. Haar een declaratie ter grootte van bijna f. 10.000,-- te sturen, terwijl tijdens de behandeling van haar eerste klacht is gezegd dat er geen rekening zou worden gestuurd vanwege het verkeerde voorstel. Klaagster stelt onmogelijk accoord te kunnen gaan met de declaratie.
4. Standpunt van de notarissen
Het standpunt van de notarissen komt -zakelijk weergegeven- op het volgende neer:
4.1. Het enige wat zij nog inhoudelijk aan deze zaak hebben gedaan is het op 12 december 2000, ruimschoots voor de mondelinge behandeling van de vorige klacht en op het moment dat zij nog boedelnotaris waren, toezenden aan partijen van een door hen opgesteld gewijzigd voorstel waarin enkel de fout is rechtgezet tengevolge van het gemiste artikel 2 sub c van de tekst van de huwelijkse voorwaarden. Op dit voorstel had vervolgens door partijen en advocaten commentaar geleverd kunnen worden opdat er uiteindelijk een voor beide partijen aanvaardbaar voorstel tot boedelscheiding zou komen. Tot onderhandeling leidend tot een definitief ontwerp is het niet gekomen doordat er een vertrouwenscrisis is ontstaan en er een nieuwe boedelnotaris benoemd zou worden.
De correctie van het voorstel hangt zo nauw samen met de problematiek die bij de eerste klacht speelde dat het niet nog eens een basis voor een klacht kan vormen. Zij voeren aan dat het beginsel ne bis in idem niet enkel in het strafrecht geldt.
4.2. de door klaagster geformuleerde fouten en onjuiste voorstellen hebben betrekking op de inhoudelijke kant van het voorstel tot boedelscheiding en dienen door klaagster naar voren te worden gebracht in de procedure over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.
Een klachtprocedure leent zich niet voor een behandeling van deze punten daar de ex-echtgenoot van klaagster daarin geen partij is en dus geen hoor en wederhoor toegepast kan worden.
4.3. In zijn algemeenheid zijn geen bewijsstukken door klaagster zelf ter hand gesteld. Voor bewijsstukken werden zij steeds doorverwezen naar haar accountant. Op het kantoor van de accountant zijn door [K-N] diverse malen afschriften van stukken gemaakt en de accountant heeft ook vele afschriften verstrekt. Op verzoek van klaagster is in het dossier minutieus gezocht naar originele stukken; de gevonden originelen zijn aan haar overhandigd. Ondanks het feit dat de declaratie niet is betaald, zijn er tevens 312 copieën van bankafschriften gemaakt en aan klaagster ter hand gesteld hetgeen veel tijd en kosten met zich mee heeft gebracht. Zij zijn bereid om, mocht dit in de procedure noodzakelijk zijn, op verzoek van de advocaat van klaagster in het dossier op zoek te gaan naar door de accountant ter beschikking gestelde stukken waarvan geen origineel (meer) bestaat. Er zijn door hen geen bewijsstukken van klaagster aan haar ex-echtgenoot overhandigd.
4.4. Indien klaagster het niet eens is met de hoogte van de declaratie, dient zij zich te wenden tot de voorzitter van het bestuur van de ring van notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Groningen. Opgemerkt wordt dat bij het opstellen van de declaratie zoveel mogelijk oneigenlijke elementen buiten beschouwing zijn gehouden en dat de declaratie aanzienlijk is gematigd. De stelling dat er geen rekening gestuurd zou worden voor de normale boedelwerkzaamheden wordt ontkend.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3.1.
5.1. De Kamer is van oordeel dat dit klachtonderdeel geen doel treft en dat hier geen sprake is van onzorgvuldig handelen door de notarissen. Zij hebben op het moment dat zij nog boedelnotaris waren en vóór de behandeling van de eerste klacht door de Kamer een voorstel tot boedelverdeling opgesteld waarin de in het eerste voorstel gemaakte fout werd hersteld. Door aldus te handelen hebben zij zich op juiste wijze gekweten van hun taak als boedelnotaris. Zij waren immers geen belangenvertegenwoorders van klaagster maar dienden ook de belangen van de ex-echtgenoot in het oog te houden.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3.2.
5.2. De Kamer is van oordeel dat ten aanzien van deze klacht, waarvan bepaalde onderdelen deels al zijn aangevoerd in de klacht waarover de Kamer reeds heeft beslist, evenmin sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de notarissen. De Kamer zal niet ingaan op de door klaagster opgesomde fouten en onjuiste voorstellen in het voorstel tot boedelverdeling. Het betrof immers slechts een voorstel waartegen klaagster, haar ex-echtgenoot en de raadslieden nog het nodige hadden kunnen inbrengen. Tot een inhoudelijk debat hierover is het niet meer gekomen veroorzaakt door de ontstane vertrouwenscrisis tussen klaagster en de notarissen. De Kamer acht zich niet in staat uitspraken te doen òf en in welke mate het voorstel van de notarissen een dominante rol in de civiele procedure heeft gespeeld.
Ten aanzien van klachtonderdeel 3.3.
5.3. De Kamer is van oordeel dat klaagster niet dan wel onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de notarissen nog stukken in het dossier hebben welke door klaagster en/of haar accountant ter beschikking zijn gesteld die zij nodig heeft in het kader van de procedure tot boedelscheiding. De notarissen hebben zich naar het oordeel van de Kamer voldoende tijd en moeite getroost om alle beschikbare stukken aan klaagster te verstrekken. De veronderstelling van klaagster dat de notarissen bewijsstukken aan haar ex-echtgenoot hebben gegeven is op geen enkele wijze door haar onderbouwd en wordt daarom door de Kamer van de hand gewezen. De Kamer kan, in verband met de sfeer van wantrouwen van klaagster jegens hen, het standpunt van de notarissen billijken om slechts aan haar advocaat afschriften van eventueel ontbrekende originele stukken te verstrekken.
De Kamer is al met al van oordeel dat ten aanzien van dit klachtonderdeel geen sprake is van onzorgvuldig handelen of optreden door de notarissen.
-4-
Ten aanzien van klachtonderdeel 3.4.
5.4. De Kamer is op grond van het bepaalde in artikel 55, lid 1, van de Wet op het notarisambt van oordeel dat klaagster in deze klacht niet kan worden ontvangen. Klaagster dient zich ingevolge deze bepaling te wenden tot de voorzitter van het bestuur van de ring van notarissen en kandidaat-notarissen in het arrondissement Groningen.
5.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
5.6. Het vorenoverwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
1. verklaart de klachtonderdelen sub 3.1, 3.2. en 3.3 ongegrond;
2. verklaart klachtonderdeel 3.4. niet ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.R. Hidma, plv.-voorzitter, mrs. M.M. Overes-Hulst, H.Brouwer en A.J.M. Jansen, leden en F. Bergman, plv. lid, in tegenwoordigheid van P.G. Veld, secretaris en in het openbaar uitgesproken op dinsdag 27 mei 2003.