GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 februari 2004 in de zaak onder rekestnummer 628/2003 NOT van:
[N],
notaris te [plaats],
APPELLANT,
[klaagster],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: [gemachtigde].
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Door appellant, verder te noemen de notaris, is bij een op 19 juni 2003 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en de kandidaat-notarissen te Arnhem, verder te noemen de kamer, van 5 juni 2003, waarbij de klacht van klaagster gegrond is verklaard. Aan de notaris is geen maatregel opgelegd.
1.2. Op 19 augustus 2003 heeft geïntimeerde, verder te noemen klaagster, een verweerschrift ter griffie van het hof ingediend. De notaris heeft hierop gereageerd bij repliek, ingekomen ter griffie op 15 september 2003. Hierin heeft hij tevens te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling.
1.3. Bij brief, ter griffie ingekomen op 20 november 2003, heeft de notaris het hof verzocht uitspraak te doen op basis van de stukken.
1.4. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 januari 2004. Klaagster alsmede haar gemachtigde zijn verschenen en hebben het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing van 5 juni 2003 heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
4. Beoordeling van de bestreden beslissing
Het hof kan zich niet verenigen met de beslissing van de kamer, met uitzondering van de vaststelling van de feiten, en zal deze beslissing derhalve vernietigen.
5. Het standpunt van klaagster
5.1. De klacht van klaagster heeft betrekking op de handelwijze van de notaris jegens klaagster bij de onderbewindstelling van haar ouders. Nadat de ouders van klaagster zich, tezamen met haar zuster en broer, tot de notaris hadden gewend teneinde de onderbewindstelling van hun vermogen te regelen, heeft de notaris een ontwerp voor een verzoekschrift opgesteld, gedateerd 25 september 2002. Aan klaagster werd verzocht per omgaande schriftelijk in te stemmen. Toen zij, teruggekomen van een kort verblijf in het buitenland, telefonisch reageerde op maandag 30 september 2002 werd haar te verstaan gegeven dat haar reactie te laat was en dat het verzoekschrift reeds naar het kantongerecht was verzonden. Klaagster stelt dat van een redelijke termijn om te reageren geen sprake is geweest.
5.2. Op de bewuste maandag 30 september 2002 ontdekte klaagster tevens dat al het geld - een bedrag van meer dan tienduizend euro - van de spaarrekening en de lopende rekening van haar ouders was gehaald. Uit navraag bij de bank bleek dat dit geld was overgeschreven op de rekening van de notaris. Klaagster, die al jaren feitelijk de financiën voor haar ouders regelde, kon hierdoor geen rekeningen meer ten laste van de rekeningen van haar ouders betalen. Na een gesprek tussen klaagster, haar echtgenoot en de notaris was deze laatste bereid om € 2000,-- terug te storten en later nog eens € 2500,--. Klaagster verwijt de notaris dat hij heeft nagelaten om te onderzoeken wat de consequenties waren van het op deze wijze omgaan met het geld van de ouders van klaagster.
5.3. Tenslotte verwijt klaagster de notaris dat hij zijn declaratie heeft verrekend met het bedrag dat hij in depot had van de ouders van klaagster. Ten onrechte heeft de notaris over het geld beschikt zonder overleg met klaagster als bewindvoerster. Bovendien is nooit sprake geweest van een voorschotbetaling aan de notaris. Volgens klaagster was het enige doel van het storten van het geld, dat haar broer en zus haar niet vertrouwden en dat zij niet meer kon beschikken over het geld. Niet haar ouders, maar haar broer en zus waren opdrachtgevers tot de onderbewindstelling van het vermogen, zo stelt klaagster. De notaris had dan ook bij hen de declaratie moeten indienen.
6. Het standpunt van de notaris
6.1. De notaris stelt in de eerste plaats dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht. Zij heeft de klacht ingediend als bewindvoerster over het vermogen van haar ouders. Ingevolge artikel 1:443 van het Burgerlijk Wetboek behoeft de bewindvoerder daartoe de machtiging van de rechthebbenden of indien zij daartoe niet in staat zijn van de kantonrechter. Van gemelde machtiging is niet gebleken.
6.2. In hoger beroep stelt de notaris dat de kamer zelf een klacht heeft geformuleerd en aansluitend heeft beoordeeld. Hierdoor is geen sprake van een onafhankelijk en onpartijdig gerecht in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De notaris heeft geen mogelijkheid gehad om zich te verweren tegen de ge(her)formuleerde klacht. Er heeft geen eerlijke behandeling van de zaak plaatsgevonden zoals bedoeld in eerdergenoemd artikel 6 EVRM. Bovendien is nu sprake van gemis van een gerechtelijke instantie.
6.3. De notaris wijst er voorts op dat hij werkzaamheden heeft verricht op voorschotbasis en verwijst hiervoor naar de Algemene Voorwaarden Notariskantoor [naam]. Tijdens de bespreking op 24 september 2002 met de ouders en de broer en zus van klaagster heeft de notaris verzocht om een voorschot. Aangezien de ouders geen opgave konden verstrekken over hun liquide middelen heeft de notaris toen voorgesteld zoveel mogelijk te laten overmaken.
Tevens stelt de notaris dat klaagster ontkent dat sprake is geweest van een voorschot, maar niet aangeeft wat de juridische status van de overboekingen dan wel zou zijn. De notaris acht de klacht dan ook ondeugdelijk gemotiveerd.
6.4. Met betrekking tot het overgemaakte bedrag stelt de notaris in hoger beroep nog dat hij bij brief van 4 oktober 2002 aan klaagster, haar ouders en haar broer en zus, heeft bevestigd dat een bedrag van € 10.543,27 op zijn kwaliteitsrekening is gestort. De notaris verwijst verder naar artikel 25 lid 1 Wet op het Notarisambt en artikel 5 van de Administratieverordening, waaruit - kort samengevat - blijkt dat alle door een notaris ontvangen gelden in beginsel derdengelden zijn tegen vergoeding van de gekweekte rente en dat hierover pas kan worden beschikt na een declaratie of afrekening. Pas na afronding van de werkzaamheden heeft de notaris een declaratie uitgebracht en is over het gehele bedrag rente vergoed.
6.5. De notaris betwist dat de ouders van klaagster niet de opdrachtgevers tot het verzoek tot onderbewindstelling zouden zijn. Hij verwijst hiervoor naar het verzoekschrift tot onderbewindstelling, ingediend bij de kantonrechter op 1 oktober 2002, door de ouders van klaagster zelf (mede)ondertekend, en de beschikking van de kantonrechter van 8 november 2002 die daarop is gebaseerd. De ouders van klaagster waren afdoende in staat een dergelijke opdracht te verstrekken. Indien dit niet het geval was geweest had de kantonrechter hen niet-ontvankelijk in hun verzoek moeten verklaren, hetgeen niet is geschied. Verder heeft klaagster geen onderbouwing geleverd van de stelling dat slechts broer en zus opdrachtgevers zouden zijn.
6.6. Ook stelt de notaris in hoger beroep dat hij de onderbewindstelling van de ouders van klaagster behandelde als "partijnotaris". De kamer verwijt de notaris dat hij niet afdoende rekening zou hebben gehouden met de belangen van klaagster, doch klaagster was in deze geen cliënt van hem, aldus de notaris.
7. De gang van zaken in eerste aanleg
7.1. Nu de notaris zich heeft beklaagd over de gang van zaken in eerste aanleg zal het hof hier eerst op in gaan alvorens de klacht inhoudelijk te beoordelen.
7.2. De notaris stelt dat de kamer in strijd heeft gehandeld met artikel 6 EVRM door tot herformulering van de klacht over te gaan. Het hof is echter van oordeel dat de kamer in eigen woorden heeft weergegeven wat de klacht van klaagster inhoudt. De klachtonderdelen zoals de kamer die heeft behandeld zijn immers terug te voeren op en terug te vinden in het klaagschrift van klaagster in eerste instantie.
7.3. Voorts stelt de notaris dat, voor zover (her)formulering van de klacht door de kamer geoorloofd is, sprake is van gemis van een gerechtelijke instantie.
Nu het hof van oordeel is dat er geen sprake is van andere klachten dan die door klaagster zelf bij de kamer zijn aangebracht, worden deze klachten bij het hof in tweede instantie behandeld. Van gemis van een gerechtelijke instantie kan dan ook niet worden gesproken, wat er overigens ook van de stelling van de notaris zij.
8. De ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht
Het hof zal ingaan op de vraag of klaagster belanghebbende is, nu de notaris heeft gesteld dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar klacht. Aangezien de notaris zelf het initiatief heeft genomen om per brief van 25 september 2002 schriftelijk de instemming van klaagster te vragen voor de onderbewindstelling van het vermogen van klaagsters ouders, is klaagster, naar het oordeel van het hof alleen al hierom aan te merken als belanghebbende en kan zij worden ontvangen in haar klacht.
9.1. Klaagster verwijt de notaris dat hij haar geen redelijke termijn heeft gegeven om te reageren op het ontwerpverzoekschrift tot onderbewindstelling. Het hof heeft geconstateerd dat de notaris zelf het initiatief heeft genomen om klaagster - uitdrukkelijk - om instemming te vragen bij brief van woensdag 25 september 2002. Per post zal deze brief, op zijn vroegst, bezorgd zijn bij klaagster op donderdag 26 september 2002. De notaris vroeg om een schriftelijke instemming van klaagster, en wel per ommegaande. In redelijkheid zou deze reactie per post op zijn vroegst op vrijdag 27 dan wel zaterdag 28 september 2002 ten kantore van de notaris bezorgd kunnen worden. Toen klaagster die maandagmiddag belde met het notariskantoor werd haar te verstaan gegeven dat het verzoekschrift al was ingediend bij het kantongerecht. Uit de beschikking tot onderbewindstelling, opgenomen in het dossier van de eerste aanleg, blijkt dat het verzoekschrift op 1 oktober 2002 bij het kantongerecht is ingediend.
Het komt het hof voor dat de notaris klaagster geen redelijke termijn heeft gegeven om - zoals door de notaris gevraagd - schriftelijk te reageren. De feitelijk aan klaagster geboden reactietermijn - in de brief van 25 september 2002 bovendien aangeduid met 'per ommegaande' - is dermate kort dat de notaris aldus wel de schijn heeft gewekt klaagster in het verzoekschrift te betrekken, doch dit in werkelijkheid niet heeft gedaan. Het hof acht dit onderdeel van de klacht dan ook gegrond.
9.2. Klaagster verwijt de notaris tevens dat hij heeft nagelaten om te onderzoeken wat de consequenties waren van zijn handelen met betrekking tot het geld van haar ouders. De notaris stelt dat hij zijn diensten heeft verleend op voorschotbasis en dat hij dit ook heeft aangekondigd tijdens de bespreking op 24 september 2002. Het hof is van oordeel dat de notaris had moeten voorzien dat het gevolg van zijn voorstel om maar "zoveel mogelijk" over te maken zou kunnen zijn dat reguliere betalingen niet meer zouden kunnen worden gedaan. Nadat de notaris € 10.543,27 op zijn kwaliteitsrekening had ontvangen heeft hij in eerste instantie slechts € 2000,- terug gestort. Het hof is van oordeel dat de notaris op onzorgvuldige wijze is omgegaan met de (financiële) belangen van de ouders van klaagster. Het hof oordeelt dat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Het hof heeft geen behoefte om hierover, zoals door de notaris verzocht, het standpunt te vragen van de beide, naar zij stelt, door klaagster geraadpleegde notarissen.
9.3. Met betrekking tot het laatste verwijt van klaagster, dat de notaris zijn declaratie heeft verrekend met het bedrag dat op zijn derdengeldrekening was gestort, overweegt het hof het volgende.
In de eerste plaats oordeelt het hof dat de wijze waarop de betaling tot stand is gekomen, nadat de notaris had gesuggereerd om maar "zoveel mogelijk" te storten, niet kan worden gekwalificeerd als de betaling van een voorschot. Het is het hof niet gebleken dat de notaris hierbij een bepaald bedrag heeft genoemd dan wel een indicatie heeft gegeven hoeveel zijn werkzaamheden zouden gaan kosten. De notaris had hier meer duidelijkheid moeten scheppen. Dat de notaris de ontvangst van het bedrag heeft bevestigd en heeft gesteld dat uit artikel 25 WNA en artikel 5 lid 1 van de Administratieverordening zou blijken dat alle door een notaris ontvangen gelden in beginsel derdengelden zijn waarover rente wordt vergoed en dat hierover pas kan worden beschikt na een declaratie of afrekening, doet hieraan niet af.
Het verwijt van de notaris aan klaagster dat zij niet aangeeft wat de juridische status van het overboeken van het geld dan wel is kan in dit kader verder, gezien het voorgaande, onbesproken blijven.
9.4. Het hof is in dit kader verder van oordeel dat de ouders van klaagster als opdrachtgevers mogen worden aangemerkt. De notaris heeft terecht gewezen op het door hen ondertekende verzoekschrift strekkende tot onderbewindstelling en de daaropvolgende beschikking van de kantonrechter. De notaris had dan ook contact moeten zoeken met klaagster, als feitelijk bewindvoerster over het vermogen van haar ouders, en een regeling moeten treffen met betrekking tot de betaling van zijn declaratie en de terugstorting van het bedrag dat de notaris op zijn derdengeldrekening had staan. De notaris heeft dit nagelaten en het hof acht dit onderdeel van de klacht in zoverre dan ook gegrond.
9.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
9.6. Het hof acht de klacht in al haar onderdelen gegrond en acht het opleggen van de maatregel van berisping aan de notaris passend.
9.7. Het hier voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
- vernietigt de beslissing waarvan beroep behoudens ten aanzien van de feiten, en, opnieuw rechtdoende;
- verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond en legt de notaris hiervoor de maatregel van berisping op;
- bepaalt dat de maatregel zal worden tenuitvoergelegd ter terechtzitting van het hof van 11 maart 2004, te 13.30 uur;
- bepaalt dat de griffier de notaris daarvoor zal oproepen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Stille, Rang en Van Os, en in het openbaar uitgesproken op donderdag 19 februari 2004.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE ARNHEM
Beslissing van de Kamer van Toezicht te Arnhem op de klacht van
[S],
wonende te [woonplaats]
klaagster,
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken.
- de brief met bijlagen van 2 februari 2003, ingekomen op 4 februari 2003, waarbij de klacht is ingediend
- het verweerschrift met bijlagen van de notaris van 21 februari 2003
- de reactie van klaagster van 3 april 2003, waarin zij onder meer aangeeft de klacht te willen doorzetten
De kamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 12 mei 2003.
Daarbij waren aanwezig: klaagster en haar echtgenoot, de notaris, de zuster van klaagster, mevrouw A, en haar echtgenoot en de broer van klaagster, de heer S.
Op 14 mei 2003 heeft de Kamer nog een brief van klaagster ontvangen. De inhoud van deze brief zal buiten beschouwing blijven, omdat deze is ingekomen na de sluiting van de behandeling.
In deze zaak wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
- De heer [S] en mevrouw [P] zijn de ouders van klaagster, haar zuster en haar broer.
- Vanwege de slechte geestelijke en lichamelijke gezondheid van de ouders zijn de broer en zuster van klaagster in de loop van 2002 naar notaris J. de Kroon-Janssens te Velp gegaan voor een onderbewindstelling van de goederen van voornoemde ouders. Klaagster was aanvankelijk tegen de instelling van een bewind. Haar broer en zuster wilden een neutrale stichting als bewindvoerder. Uiteindelijk heeft notaris De Kroon een compromis-voorstel gedaan inhoudende het bewind wél aan te vragen, maar dan twee bewindvoerders te laten benoemen: klaagster voor de dagelijkse betalingen en de administratie en iemand van het kantoor van de notaris voor de periodieke controle van de uitgaven en ontvangsten. Dit voorstel leek begin september 2002 ieders instemming te hebben.
- Op 24 september 2002 hebben de broer en zuster van klaagster, zonder klaagster daarin te kennen, zich met hun ouders gewend tot notariskantoor [naam].
- Bij brief van (woensdag) 25 september 2002 heeft kandidaat-notaris [P] de opdracht van de ouders tot de onderbewindstelling van hun vermogen bevestigd aan de ouders en hun drie kinderen onder toezending van een concept verzoekschrift. Tevens schrijft hij in deze brief:
"Gaarne verneem ik schriftelijk van [klaagster] of zij instemt met de onderbewindstelling. Uw schriftelijke reactie zie ik gaarne omgaand tegemoet."
- Toen klaagster na een kort verblijf in het buitenland maandagmiddag 30 september 2002 reageerde, kreeg zij te horen dat deze reactie te laat was en het verzoekschrift tot onderbewindstelling al bij het kantongerecht was ingediend.
- Buiten klaagster om, die al jaren de financiën en de administratie voor haar ouders regelde, is op 27 september 2002 een bedrag van € 10.543,27 ten laste van de bankrekening van de ouders (het totale bedrag van de privé-rekening én de spaarrekening) op de kwaliteitsrekening van de notaris gestort. Op verzoek van klaagster is door de notaris op 4 oktober 2002 een bedrag van € 2.000,-- teruggestort en later in die maand nog eens een bedrag van € 2.500,-
- Op 8 november 2002 zijn alle betrokkenen ter zitting van de kantonrechter te Arnhem verschenen. In afwijking van de in het verzoekschrift voorgestelde stichting als bewindvoerder heeft de kantonrechter klaagster als bewindvoerster benoemd en heeft hij onmiddellijk uitspraak gedaan.
- In aansluiting op deze uitspraak heeft de notaris bij brief van 8 november 2002 aan klaagster zijn declaratie gestuurd met de mededeling dat hij het aan haar ouders toekomende saldo heeft overgemaakt op hun privé-rekening. In de declaratie wordt melding gemaakt van "uitbetaling depot".
- Klaagster heeft tegen deze wijze van verrekenen bezwaar gemaakt, welk bezwaar de notaris heeft gepareerd met het antwoord dat de ouders hem opdracht hebben gegeven tot het regelen van de onderbewindstelling en dat zij daartoe een voorschot hebben betaald.
Klaagster maakt de notaris een aantal verwijten die als volgt kunnen worden samengevat:
a. het bewust buiten spel worden gezet door de (te) korte termijn voor het geven
van een reactie op de brief van 25 september 2002;
b. het laten ontstaan van de situatie dat al het geld van de lopende rekening en de spaarrekening van de ouders op de rekening van de notaris is overgeboekt, zodat klaagster niet meer in staat was rekeningen voor haar ouders te betalen en er zelfs een "roodstand" ontstond;
c. het ten onrechte beschikken over het geld van haar ouders door zonder overleg met klaagster als bewindvoerster het declaratiebedrag in te houden.
De notaris heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Op zijn verweer zal waar nodig in het navolgende worden ingegaan.
De beoordeling van de klacht
1. Volgens art. 98 lid 1 van de Wet op het Notarisambt (WNA) zijn notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De Kamer dient dus te onderzoeken of de handelwijze van de notaris in deze klachtzaak een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert.
2. Als meest vergaande verweer heeft de notaris zich beroepen op de niet ontvankelijkheid van klaagster op grond van artikel 1:443 BW.
De Kamer verwerpt dit verweer van de notaris. Het bepaalde in voornoemd artikel is niet van toepassing. Voor de indiening van een klacht is de toestemming van de kantonrechter niet nodig. Het criterium daarvoor is dat men (direct) belanghebbende is, hetgeen klaagster zeker is.
3. Ten aanzien van het onder a geformuleerde verwijt heeft de notaris naar voren gebracht dat niet de broer en zuster van klaagster zijn opdrachtgevers zijn geweest, zoals door klaagster wordt gesteld, maar dat hij in opdracht van de ouders als partijnotaris is opgetreden. Gelet op hun geestelijke gezondheidstoestand wilden zij zo snel mogelijk een bewind. Daarom heeft de notaris ook niet gewacht op de reactie van klaagster.
De Kamer is van oordeel dat de notaris zich in de gegeven omstandigheden op het standpunt mocht stellen dat hij als partijnotaris voor de ouders is opgetreden. Ook is het correct dat de notaris ervoor heeft gezorgd dat het verzoekschrift voortvarend is ingediend, waardoor de onderbewindstelling reeds op 8 november 2002 heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de notaris zich er op voldoende wijze van vergewist dat de geestelijke gezondheid van de ouders een dergelijk verzoek rechtvaardigde. Het is overigens uiteindelijk de kantonrechter die het verzoek al dan niet honoreert.
Anderzijds moet worden geconstateerd dat de notaris aan klaagster geen redelijke termijn heeft gegeven om te reageren en haar reactie niet heeft afgewacht, terwijl hij tevens enige schijn van partijdigheid op zich heeft geladen door de broer en zuster van klaagster het verzoekschrift mede te laten ondertekenen en klaagster niet. Hoewel deze handelwijze van de notaris niet de schoonheidsprijs verdient acht de Kamer dit niet zo verwijtbaar dat zijn handelwijze op dit onderdeel klachtwaardig moet worden geoordeeld.
4. Met betrekking tot het onder b verwoorde verwijt heeft de notaris aangevoerd dat hij mede gezien de voorgeschiedenis op grond van artikel 3 van zijn Algemene Voorwaarden Notariskantoor [naam] tijdens de bespreking van 24 september 2002 aan de ouders een voorschot heeft gevraagd voor zijn dienstverlening op uurbasis. Omdat de ouders geen indicatie konden geven van hun liquide middelen heeft de notaris hen voorgesteld zoveel mogelijk geld over te maken. Een bepaald bedrag of een indicatie hoeveel zijn bemoeienis zou gaan kosten, heeft de notaris niet genoemd. Vervolgens is klaagsters zuster met haar vader naar de bank gegaan en heeft zij/hij alle aanwezige liquide middelen op de rekening van de notaris overgemaakt, in totaal € 10.543,27.
De Kamer overweegt hieromtrent dat een notaris (ook zonder algemene voorwaarden) gerechtigd is een voorschot te vragen. De Kamer is echter van oordeel dat het beter was geweest indien de notaris dit schriftelijk had bevestigd onder toezending van een voorschotdeclaratie waarin een limiet werd genoemd. Aldus had de notaris duidelijkheid geschapen.
In ieder geval had de notaris moeten reageren op de ontvangst van een bedrag van € 10.543,27 op 26 september 2002. Een dergelijk bedrag kan niet meer alleen als voorschot en waarborg worden beschouwd, maar dient zeker voor een gedeelte als depot te worden aangemerkt, welke mening de notaris blijkens zijn bewoording in de declaratie ('uitbetaling depot") ook deelt. De Kamer vindt het verwijtbaar dat de notaris de ontvangst van dit depot niet heeft bevestigd, noch depotvoorwaarden heeft vastgelegd. Tevens heeft de notaris door met het voorschot/depot zo te handelen de indruk gewekt meegewerkt te hebben aan het overboeken van de aanwezige geldmiddelen van de ouders op een veilige rekening, waardoor het wantrouwen tussen klaagster enerzijds en haar broer en zuster anderzijds nog verder is toegenomen. Bovendien zijn er problemen ontstaan bij de betaling van lopende rekeningen van de ouders door klaagster. De Kamer acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond.
5. Wat betreft het verwijt dat de notaris ten onrechte heeft beschikt over het geld van de ouders van klaagster wordt opgemerkt dat klaagster op zich geen bezwaar heeft (had) tegen de hoogte van de declaratie, maar wel dat deze niet eerst aan haar als bewindvoerster is toegezonden alvorens na goedkeuring door de kantonrechter tot afrekening werd overgegaan.
De Kamer is van mening dat het op zich geoorloofd is een declaratie te verrekenen met een voorschot. Hoewel het in de gegeven omstandigheden de voorkeur had verdiend indien de notaris eerst zijn declaratie had verzonden en daarna, na goedkeuring door de kantonrechter, de verrekening had plaatsgevonden, is zijn handelwijze niet klachtwaardig. De hoogte van de declaratie is niet betwist, terwijl bovendien de kantonrechter desgevraagd betaling van de declaratie door klaagster zou hebben goedgekeurd. Ook speelt hierbij een rol dat de notaris in opdracht van de ouders zijn werkzaamheden heeft verricht.
6. Uit het voorgaande volgt dat de klacht onder b doel treft. De Kamer is van oordeel dat aan de notaris daarvoor geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij wordt overwogen dat het beoogde doel, de onderbewindstelling van het vermogen van de ouders van klaagster, met bekwame spoed is bereikt, de notaris tussen indiening en behandeling van het verzoekschrift in diverse gesprekken heeft gepoogd de kinderen op één lijn te krijgen, terwijl hij met succes heeft gepoogd de argwaan bij de zuster en broer van klaagster over het door klaagster in het veleden gevoerde financiële beleid grotendeels weg te nemen.
verklaart de onder b geformuleerde klacht tegen notaris [N] gegrond,
ziet geen aanleiding daarvoor aan de notaris een maatregel op te leggen.
Aldus gegeven door mr. J.A.Z. Hooft Graafland, plv. voorzitter, mrs. W. A. Zwijnenburg, J. H. Weenink, D.G. Hoek en J.G.T.M. Castrop, (plv.) leden, in tegenwoordigheid van mr. H.F.E.M. Koemans, plv. secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2003.