GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 19 februari 2004 in de zaak onder rekestnummer 629/2003 GDW van:
[klager],
gerechtsdeurwaarder te [woonplaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. [gemachtigde]
1. [gerechtsdeurwaarder],
2. [gerechtsdeurwaarder],
3. [gerechtsdeurwaarder],
4. [gerechtsderuwaarder,]
gerechtsdeurwaarders te [plaats],
GEÏNTIMEERDEN.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Ter griffie van het hof alhier is op 20 juni 2003 ingekomen een geschrift -met een bijlage- van appellant, verder te noemen gerechtsdeurwaarder, waarbij hij tijdig hoger beroep instelt tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, verder te noemen de kamer, van 20 mei 2003.
1.2. Bij die met redenen omklede beslissing heeft de kamer de klacht van geïntimeerden, verder te noemen de klagers, gegrond verklaard onder oplegging van de maatregel van berisping aan de gerechtsdeurwaarder met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34 GDW, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen worden gepleegd, een geldboete zal worden overwogen.
1.3. Op 17 juli 2003 is een aanvullend beroepschrift van de zijde van de gerechtsdeurwaarder ter griffie van het hof ingekomen.
1.4. Van de zijde van klager sub 4 is een verweerschrift ter griffie ingekomen op 25 augustus 2003. Voorts is op 28 augustus 2003 een verweerschrift van klager sub 2 ter griffie ingekomen.
1.5. Op 5 december 2003 is van de zijde van de gerechtsdeurwaarder een brief ter griffie ingekomen, waarin hij laat weten niet bij de behandeling van de zaak aanwezig te zullen zijn.
1.6. Klager sub 4 heeft bij brief van 24 december 2003 eveneens bericht verhinderd te zijn.
1.7. De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 8 januari 2004, alwaar is verschenen klager sub 2. Hij heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. Zowel de gerechtsdeurwaarder als klagers sub 1, sub 3 en sub 4 zijn - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet verschenen.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de behandeling van de zaak in eerste aanleg, alsmede van de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in haar beslissing daaromtrent heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat het hof ook van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klagers
4.1. Kort samengevat verwijten klagers de gerechtsdeurwaarder het volgende. De gerechtsdeurwaarder heeft naast zijn kantoor te [woonplaats], in strijd met artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderwet een nevenkantoor gevestigd en voor het publiek opengesteld aan de Bosstraat nummer 10 te 9671 GG [plaats].
De gerechtsdeurwaarder is met betrekking tot [plaats] geen toestemming verleend door de minister. Hij dient dan ook dit kantoor te sluiten.
4.2. Klager sub 4 heeft in zijn appèlschrift bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. Zijn bezwaar bestaat hierin dat hij niet voor de openbare terechtzitting van de kamer van toezicht voor de gerechtsdeurwaarders is opgeroepen.
5. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder
5.1. De gerechtsdeurwaarder betwist de stelling van klagers. Zijns inziens is er geen sprake van een nevenvestiging. Het kantoor te [plaats] kan slechts bestempeld worden als incassobureau, waar geen ambtshandelingen worden verricht. Het kantoor, dat bemand wordt door één medewerker, heeft uitsluitend een kasfunctie ten behoeve van huurincasso's.
5.2. Ten aanzien van de presentatie van deze vestiging betoogt de gerechtsdeurwaarder dat hij zijn kantoor zorgvuldig en in overeenstemming met de beroepseisen presenteert. In zijn briefpapier geeft hij uitdrukkelijk met de term Incassokantoor de hoedanigheid van het kantoor aan, zodat er geen misverstanden kunnen ontstaan. De gerechtsdeurwaarder betwist dan ook dat bij derden verwarring kan ontstaan over eventuele dubbele hoedanigheden.
6.1. Klager sub 4 heeft bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken in eerste aanleg. In het bijzonder dat is verzuimd klager sub 4 op te roepen voor de mondelinge behandeling van de kamer van 8 april 2003.
Het bezwaar van klager sub 4 behoeft geen nadere bespreking, omdat deze door hem gestelde tekortkoming ten gevolge van de behandeling in hoger beroep is hersteld.
6.2. In de onderhavige zaak is de vraag aan de orde of de gerechtsdeurwaarder met zijn handelwijze inbreuk heeft gemaakt op het voor deurwaarders geldende vestigingsbeleid en in het bijzonder op artikel 16 GDW.
Artikel 16 GDW luidt als volgt:
"1. De gerechtsdeurwaarder houdt een kantoor dat in zijn plaats van vestiging is gelegen. Hij is verplicht aldaar zijn register en repertorium te bewaren.
2. Op verzoek van een gerechtsdeurwaarder kan Onze Minister, gehoord de Commissie van deskundigen, bedoeld in artikel 6, hem toestaan om elders een nevenkantoor te vestigen."
6.3. Het in artikel 16 lid 2 GDW bedoelde verzoek aan de Minister om toestemming tot het vestigen van een nevenkantoor is door de gerechtsdeurwaarder niet gedaan. Hij is van mening dat hij slechts een incassokantoor heeft geopend en dat het niet nodig is hiervoor deze procedure te volgen.
6.4. Het hof deelt dit oordeel van de gerechtsdeurwaarders niet.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder zijn niet-ambtelijke nevenactiviteiten uitoefent in samenhang met zijn ambtelijke activiteiten. Hoewel zulks door de gerechtsdeurwaarder bestreden wordt, is het hof van oordeel dat deze nevenactiviteiten niet los kunnen worden gezien van de ambtelijke activiteiten.
Hierbij neemt het hof tevens in aanmerking de wijze waarop het briefpapier van het kantoor is opgesteld.
De enkele kwalificatie op het briefpapier als incassokantoor te [plaats] acht het hof onvoldoende. Bovendien blijkt uit het briefpapier dat de correspondentie ter zake uitsluitend naar het adres van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder te [woonplaats] gestuurd dient te worden. Door aldus te handelen wekt de gerechtsdeurwaarder de indruk dat het incassobureau een nevenvestiging is van het gerechtsdeurwaarderskantoor te [woonplaats]. Daar komt bij dat het drijven van een incassobureau een aan de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder sterk beroepsverwante activiteit is, zodat bij het publiek het onderscheid tussen beide beroepsuitoefeningen niet steeds kenbaar is. Een gerechtsdeurwaarder die op dergelijke wijze buiten zijn plaats van vestiging optreedt dient dan ook de voor het openen van een nevenvestiging aangewezen procedure te hebben gevolgd en de vereiste toestemming te hebben verkregen. Het hof acht de klacht van klagers gegrond.
6.5. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
6.6. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Stille, Rang en Van Os en in het openbaar uitgesproken op donderdag 19 februari 2004.
Kamer voor Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam
Beschikking van 20 mei zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 256.2002 van:
1. [ ]
2. [ ]
3. [ ]
4. [ ]
gerechtsdeurwaarders te [ ],
klagers,
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
Bij brieven met bijlagen van 27 en 30 september 2002 hebben klagers een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.
Bij brief van 1 november 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder een reactie gegeven op de klacht.
De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 april 2003, alwaar [ ], namens klagers en [ ] namens beklaagde zijn verschenen.
Hiervan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
De uitspraak is bepaald op 20 mei 2003.
Gronden van de beslissing
Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:
a) Klagers zijn allen gerechtsdeurwaarders te [ ].
b) Beklaagde is gerechtsdeurwaarder te [ ]. Medio september 2002 heeft de gerechtsdeurwaarder aan de [ ] te [ ] een kantoor gehuurd, alwaar een incassokantoor is gevestigd.
c) Op het door dit kantoor gebruikte briefpapier staat voor zover hier van belang aan de rechterkant de navolgende tekst vermeld: "[ ] Gerechtsdeurwaarder, [ ],[ ], [ ], Kandidaat Deurwaarders, [ ], Jurist, [ ], Huurzaken, [ ],[ ], T [ ], F [ ], (…..), Incassokantoor, [ ], [ ], (…..)."
d) Dit briefpapier wordt thans niet meer ten behoeve van het incassokantoor gebruikt.
2.1 Klagers klagen over het feit dat beklaagde in strijd met het bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderswet in [ ] een nevenkantoor heeft gevestigd en voor het publiek opengesteld. Klagers verwijzen naar het briefpapier van beklaagde, waarop zowel het kantoor in [ ] als het kantoor in [ ] staan vermeld.
Volgens klagers is er geen sprake van een door de Minister toegekende beschikking conform artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet.
3. Het verweer van beklaagde
Beklaagde bestrijdt dat er sprake is van een nevenvestiging van het gerechtsdeurwaarderskantoor te [ ]. Er is slechts sprake van een kantoor met een kas-functie ten behoeve van de huurincasso's te [ ]. Er is geen sprake van dat beklaagde zich in [ ] presenteert als gerechtsdeurwaarder. Ter illustratie wordt het nieuwe postpapier overgelegd, waarop nog slechts "[ ]" in het briefhoofd is vermeld en verder "Incasso, Debiteurenbeheer, Detachering, Outsourcing", de naam van de chef de bureau, het adres van beide kantoren, het correspondentieadres, telefoon- en faxnummer, e-mailadres, website en bankrekeningnummers.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 Uitgangspunt bij de beoordeling van deze klacht is dat een gerechtsdeurwaarder is gebonden aan het vestigingsbeleid zoals dit is neergelegd in de Gerechtsdeurwaarderswet. Dit beleid houdt voor zover hier van belang in, dat bij benoeming tot gerechtsdeurwaarder een plaats van vestiging wordt aangewezen. Alleen de minister van justitie is bevoegd de aangewezen vestigingsplaats te wijzigen. Voor het openen van nevenkantoor geldt, dat dit alleen mogelijk is na toestemming van de minister van justitie. Nevenvestigingen of filialen zijn daarbij niet toegestaan. Een gerechtsdeurwaarder is gebonden aan zijn plaats van vestiging. De Gerechtsdeurwaarderswet verbiedt expliciet het vestigen van bijkantoren. Zonder dit verbod zou een gerechtsdeurwaarder overal in het land bijkantoren kunnen openen, hetgeen een onaanvaardbare doorkruising van het vestigingsbeleid zou betekenen.
4.2 In deze zaak staat vast, dat beklaagde de minister niet heeft verzocht zijn vestigingsplaats te wijzigen, noch toestemming heeft gevraagd tot het openen van een nevenkantoor in [ ].
4.3 Voorop staat dat de gerechtsdeurwaarder bij de presentatie van zijn werkzaamheden hij dit zorgvuldig en in overeenstemming met de eisen van zijn beroep dient te doen. Daarbij dient hij zorg te dragen voor een juiste en volledige presentatie. Hij dient in zijn contacten met derden misverstanden te vermijden over de hoedanigheid waarin hij in de gegeven situatie optreedt, zodanig dat ook feitelijk wordt voorkomen dat verwarring ontbreekt over eventuele dubbele hoedanigheden.
4.4 Beklaagde betoogt dat het openen van het kantoor in [ ] niet strijdig is met het in de Gerechtsdeurwaarderswet neergelegde vestigingsbeleid, aangezien op dit kantoor slechts huurincasso's worden behandeld. Het zijn, stelt hij, twee gescheiden organisaties met eigen personeel en er is geen enkele band met het gerechtsdeurwaarderskantoor in [ ]. Genoemde verwarring ontstaat zijns inziens in dit geval niet.
4.5 Dit betoog van beklaagde treft geen doel. Weliswaar vermeldt het nieuwe briefpapier dat volgens beklaagde door het kantoor in [ ] wordt gebruikt niet de term "gerechtsdeurwaarder", maar dat neemt niet weg dat het gebruik van de naam " [ ]" onder het publiek in [ ] en omstreken de associatie met het gerechtsdeurwaarderskantoor in [ ] zal oproepen. Dit geldt temeer nu het gebruikte vignet een gerechtsdeurwaarderspenning weergeeft. Door zich op deze wijze te presenteren kan bij het lokale publiek eenvoudig de indruk ontstaan dat het incassokantoor " [ ]" te [ ] een nevenvestigingsplaats is van het gerechtsdeurwaarderskantoor "[ ]" te [ ], waardoor bij het publiek misverstanden kunnen ontstaan.
4.6 Op grond van het voorgaande is de Kamer van oordeel dat het incassokantoor te [ ] zich presenteert als een (onderdeel van) een gerechtsdeurwaarderskantoor, waarop het eerdergenoemde vestigingsbeleid van toepassing is. Door in afwijking van dit beleid een kantoor in [ ] te openen, handelt beklaagde in strijd met hetgeen daaromtrent is bepaald in de Gerechtsdeurwaarderswet. De Kamer laat dan nog onbesproken, of de "brancheverwantheid"tussen deurwaarderspraktijk en incassoactiviteiten niet de verleiding te groot maken om bij opdracht te [ ] voor het één (incassowerk) ook een opdracht aldaar te geven voor het aanvaarden voor het andere (deurwaardersactiviteiten).
4.7 Dit leidt, conform hetgeen tot op heden door de Kamer in vergelijkbare zaken is beslist, tot de navolgende beslissing.
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan de beklaagde de maatregel van berisping op met de aanzegging dat, indien andermaal door hen een van de in artikel 34, eerste lid, bedoelde handelingen of verzuimen worden gepleegd, een geldboete zal worden overwogen.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Holtrop, (plaatsvervangend) voorzitter, mr. W.A.H. Melissen en J. Smit (plaatsvervangende) leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2003 in tegenwoordigheid van de secretaris.
w.g. F.C.H. Krieger w.g. J.S.W. Holtrop
Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.