Gronden
1. Artikel 2 van de Statuten van belanghebbende luidt als volgt:
" De stichting stelt zich ten doel de oprichting, het beheer en de exploitatie van een gebouw dat voorziet in de behoefte aan geschikte ruimten voor aktiviteiten en dienstverlening op maatschappelijk, cultureel en recreatief terrein en op het terrein van de volksgezondheid, ten dienst van de Zse samenleving. "
2. Het Hof leidt uit de hiervoor onder 1 aangehaalde bepaling af dat belanghebbende zich statutair ten doel stelt om de uitoefening van maatschappelijke, culturele en recreatieve aard mogelijk te maken. Hiervan uitgaande acht het Hof de statutaire doelstelling van belanghebbende geen beletsel om haar te rekenen tot de instellingen als zijn bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wet).
3. Wat betreft de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende overweegt het Hof het volgende. Hoewel belanghebbende ook lokaalruimte beschikbaar stelt aan anderen dan charitatieve, culturele, wetenschappelijk of het algemeen nut beogende instellingen, valt uit het "Overzicht gebruik andere zalen 2002-2003" (Bijlage 6 bij de brief van belanghebbende met dagtekening 17 maart 2003, de motivering van het beroepschrift) af te leiden dat de lokaalruimte in het Dorpscentrum te Z hoofdzakelijk aan dergelijke instellingen ter beschikking wordt gesteld. Het Hof acht aannemelijk dat het zogenoemde "kruisgebouw", zoals belanghebbende ter zitting heeft verklaard, niet meer dan een zesde gedeelte van de oppervlakte van het dorpscentrum beslaat. Het Hof acht de omstandigheid dat lokaalruimte in meer dan beperkte mate ter beschikking wordt gesteld aan instellingen die in meer dan beperkte mate werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs geen beletsel om belanghebbende aan te merken als een instelling als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet. In de parlementaire behandeling van deze regeling is het volgende opgemerkt:
" Instellingen op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs worden hiervan uitgesloten, aangezien zij reeds op andere wijze (…) worden gecompenseerd. De sportsector is eveneens uitgesloten, omdat deze sector reeds wordt gecompenseerd via de toevoeging van f 30 mln aan de begroting van het ministerie van VWS. " (Toelichting op de zesde nota van wijziging, Kamerstukken II 1999/2000, 26.820, nr. 27)
Uit deze toelichting leidt het Hof af dat de uitsluiting van deze instellingen (artikel 8ja, onderdeel d, van de Uitvoeringsregeling Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Uitvoeringsregeling)) is bedoeld te voorkomen dat de onderhavige teruggaafregeling toepassing vindt naast de vergelijkbare regeling voor instellingen die werkzaam zijn op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs. Niet gesteld of gebleken is dat een dergelijke samenloop zich in dit geval voordoet.
4. Het Hof verwerpt de stelling van de inspecteur dat tot de instellingen als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet alleen zijn te rekenen instellingen die zich blijkens hun statuten ten doel stellen zelf activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard te verrichten en niet mede instellingen die een gebouw exploiteren ten dienste van zodanige activiteiten. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur er ten onrechte van uitgaat dat belanghebbende slechts voor teruggaaf van regulerende energiebelasting in aanmerking komt indien zij zou kunnen worden aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956. Noch in de Wet noch in artikel 8ja van de Uitvoeringsregeling wordt immers dit vereiste gesteld. Waar de staatssecretaris van Financiën in de toelichting op laatstvermeld artikel stelt dat voor de bepaling of een instelling kwalificeert als een instelling van maatschappelijke, sociale of culturele aard in de praktijk kan worden aangesloten bij artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1856, geeft hij blijk van een te beperkte uitleg op dit punt van artikel 36l, elfde lid, van de Wet. Hetzelfde geldt voor hetgeen de staatssecretaris dienaangaande heeft opgemerkt in zijn besluit van 27 juni 2001, nr. CPP2001/1459M (V-N 2001/39.28).
5. Op grond van het hiervoor overwogene is het Hof van oordeel dat belanghebbende moet worden gerekend tot de instellingen die zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard, als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet. Het gelijk is aan belanghebbende. Voor dat geval is niet in geschil dat belanghebbende met betrekking tot het tijdvak 1 september 2001 tot en met 19 september 2002 in aanmerking komt voor een teruggaaf van regulerende energiebelasting tot een bedrag van € 845.