ECLI:NL:GHAMS:2004:AO8139
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- M. van Wijnen-Vergeer
- A. IJland-Van Veen
- J. van Lingen
- Rechtspraak.nl
Vergoeding rechtsbijstand in uitleveringszaak na afwijzing uitleveringsverzoek
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 april 2004 uitspraak gedaan over een verzoek tot vergoeding van rechtsbijstandkosten in het kader van een uitleveringsverzoek. Verzoeker werd op 13 september 2002 in verzekering gesteld op verdenking van overtreding van de Opiumwet. Op 19 september 2002 werd de voorlopige hechtenis bevolen, waarna verzoeker van 3 oktober 2002 tot 13 januari 2003 in uitleveringsdetentie verbleef. Op 13 januari 2003 wees de minister van Justitie het uitleveringsverzoek af, waarna verzoeker in vrijheid werd gesteld. Het hof oordeelde dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van een vergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand, die in totaal € 35.428,21 bedroegen, exclusief BTW. Dit bedrag omvatte honorarium, kantoorkosten, reiskosten en kosten voor een tolk. Het hof hield rekening met de kosten die na de vrijlating op 13 januari 2003 waren gemaakt en matigde de vergoeding voor het opstellen en indienen van de verzoekschriften tot € 1.370,-. De rechtbank had eerder een lager bedrag van € 540,- toegewezen, maar het hof vernietigde deze beschikking en kende een totaalbedrag van € 36.798,21 toe aan verzoeker, te betalen uit 's Rijks kas. De beslissing werd genomen in het kader van de artikelen 59 Uitleveringswet en 591a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij het hof oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek, ondanks de afwijzing van het uitleveringsverzoek door de minister.