Parketnummer: 21-005357-03
Uitspraak d.d.: 3 mei 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Amsterdam
zitting houdende te
Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Utrecht van 6 november 2003 in de strafzaak tegen
[VERDACHTE],
geboren te [plaats] (land) op 1 januari 1983,
wonende te [woonplaats], [adres],
thans verblijvende in Huis van Bewaring Demersluis te Amsterdam,
die ter terechtzitting van het hof heeft opgegeven te zijn genaamd:
[VERDACHTE],
geboren te [plaats], (land) op 8 oktober 1978.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 april 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen nu het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw recht doen.
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage II)
Indien in de telastelegging taal- en / of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 6 primair en onder 7 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 8 en 9
telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 2 primair bewezenverklaarde merkt het hof op dat de door verdachte gepleegde diefstal ten aanzien van [slachtoffer] en [slachtoffer] werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld en ten aanzien van [slachtoffer] werd gevolgd van geweld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het 1 primair en 8 bewezenverklaarde, telkens:
Verkrachting.
ten aanzien van het onder 2:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Afpersing.
ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Poging tot afpersing.
ten aanzien van het onder 5 bewezenverklaarde:
Diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, en terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van het onder 6 subsidiair en 7 subsidiair bewezenverklaarde:
Opzetheling, meermalen gepleegd.
ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Na een eis tot het opleggen van vijftien jaar gevangenisstraf heeft de rechtbank verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 8 en 9 veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Verdachte en de officier van justitie zijn tegen dit vonnis in beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van twaalf jaar gevorderd.
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 19 januari 2003 in Utrecht [slachtoffer] verkracht. Het slachtoffer kwam in de middag bij haar flat aan en heeft toen de lift genomen. Gelijkertijd stapte verdachte in de lift, trok plotseling een muts over zijn hoofd en zei haar dat het om een beroving ging. Verdachte pakte een mes, heeft het slachtoffer daarmee bedreigd en heeft zich jegens zijn slachtoffer zeer agressief opgesteld. Vervolgens heeft hij haar tegen haar zin in de nek gekust en gedwongen haar broek open te maken. Slechts het feit dat het slachtoffer ongesteld was heeft verdachte ervan weerhouden haar vaginaal te verkrachten. Vervolgens heeft verdachte de borsten van het slachtoffer gezoend en haar gedwongen met hem te tongzoenen. Een getuige heeft verklaard dat zij het slachtoffer na deze verkrachting heeft opgevangen en dat het meisje totaal overstuur was.
Korte tijd voor deze verkrachting heeft verdachte op 8 januari 2003 een andere vrouw verkracht. [Slachtoffer] was op 8 januari 2003 in Amsterdam in de flat van haar vriendin, waar zij op paste. Omdat zij slechts een kort moment binnen hoefde te zijn, heeft het slachtoffer de voordeur niet geheel afgesloten. Verdachte is de woning binnen gelopen en heeft het slachtoffer woorden toegevoegd in de trant van: “geef me geld, juwelen, goud”. Verdachte had een koevoet in zijn hand en kwam dreigend op het slachtoffer toelopen. Verdachte heeft vervolgens het slachtoffer bedreigd met de woorden: “je moet het me nu geven, anders maak ik je dood”.
Het slachtoffer was inmiddels doodsbang. Nadat verdachte de tas van het slachtoffer had doorzocht, kwam hij met een mes op haar af. Ze moest op een stoel gaan zitten werd vervolgens door verdachte met het snoer van de telefoonoplader vastgebonden. Daarna deed verdachte een kledingstuk over haar hoofd en gaf haar een kus op de wang. Vervolgens probeerde verdachte het slachtoffer te tongzoenen. Verdachte vervolgde zijn handelingen door de spijkerbroek van het slachtoffer open te maken en haar slipje naar beneden te trekken. Vervolgens heeft hij haar vaginaal verkracht en dwong haar hieraan mee te werken anders zou hij haar anaal verkrachten.
Toen hij klaar was heeft hij bij het slachtoffer een doek in de mond gepropt, deze doek vastgebonden en haar zo achtergelaten. Het slachtoffer heeft zich gedeeltelijk kunnen bevrijden en heeft bij de buren om hulp gevraagd.
Verdachte heeft dusdoende op zeer ernstige en gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de ernstige gevolgen die zijn daden voor de slachtoffers zouden kunnen hebben.
De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk misdrijf daarvan nog lange tijd psychische en lichamelijke gevolgen plegen te ondervinden.
Naast deze twee verkrachtingen heeft verdachte een reeks gewelddadige afpersingen en diefstallen met geweld gepleegd, waarbij hij onder meer tot twee keer toe jonge vrouwen onder bedreiging van een mes hun mobiele telefoon afhandig heeft gemaakt.
Dit gedrag van verdachte draagt in belangrijke mate bij aan het gevoel van onveiligheid op straat.
Naar het oordeel van het hof is in verband met het hierboven overwogene slechts een gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu de voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de bewezenverklaarde feiten zijn verkregen.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 71,89 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade rechtstreeks door verdachtes bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.090,= ingesteld, bestaande uit € 900,= als voorschot voor immateriële schade en
€ 1.190,= voor materiële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.590,=. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gehele bedrag van de ingediende vordering. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.166,34 ingesteld, bestaande uit een voorschot voor immateriële schade à € 2.500,= en de rest immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.819,34. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gehele bedrag van de ingediende vordering. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Het hof overweegt hierbij dat ten aanzien van de door haar opgevoerde post “ticketkosten” ad € 297,=, deze kosten in een rechtstreeks verband staat tot de onder 8 en 9 bewezenverklaarde feiten, nu het verwerkingsproces een noodzakelijke recuperatie bij haar familie in Bosnië noodzakelijk maakte.
Het hof ziet aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24c, 24, 33a, 33, 36f, 45, 57, 242, 310, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 6 primair en onder 7 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair, 7 subsidiair, 8 en 9 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De in beslag genomen voorwerpen
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de navolgende nummers, zoals vermeld op de aan dit arrest als bijlage IV gevoegde lijst:
4, 5, 10, 32, 34, 35, 36, 51, 53, 54, 55, 56, 61, 66, 72, 73, 79,80, 81, 82, 88, 89, 94, 103, 107, 109, 138, 139, 167, 207, 208, 209, 210, 211, 212, 215, 216, 217, 218 en 220 t/m 227.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 bruine portefeuille en een ontslagbewijs VE (nr. 13), en
- een mapje met 12 foto’s (nr. 15).
De aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde partij], in haar vordering niet-ontvankelijk.
De aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 2.090,00 (tweeduizend en negentig euro), waarvan € 900,= als voorschot voor vergoeding van immateriële schade en € 1.190,= als vergoeding voor materiële schade.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 2.090,00 (tweeduizend en negentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 42 (tweeënveertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De aan [benadeelde partij] toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij, [benadeelde partij], te betalen een bedrag van
€ 3.116,34 (drieduizend honderdzestien euro en vierendertig cent, waarvan € 2.500,= als voorschot voor vergoeding van immateriële schade en € 616,34 als vergoeding voor materiële schade.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Legt aan veroordeelde de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van € 3.116,34 (drieduizend honderdzestien euro en vierendertig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 62 (tweeënzestig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr Boekhorst Carrillo, voorzitter,
mrs Dee en Koksma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Van Zwol, griffier,
en op 3 mei 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.