ECLI:NL:GHAMS:2004:AO8777

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-002402-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. IJland-van Veen
  • C. Clement
  • A. Zeijl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organiseerde invoer van cocaïne vanuit Suriname naar Nederland met mededaders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de opzettelijke invoer van handelshoeveelheden cocaïne van Suriname naar Nederland. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van misdrijven, waaronder het opzettelijk afleveren en vervoeren van cocaïne. De feiten vonden plaats tussen 1 november 2000 en 10 november 2001, waarbij de verdachte en zijn mededaders afspraken maakten over de invoer van cocaïne en contact onderhielden met betrokkenen, waaronder een medewerker van de Koninklijke Marechaussee. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een centrale rol vervulde binnen deze organisatie en dat zijn activiteiten een ernstig gevaar voor de gezondheid van personen met zich meebrachten.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren, maar het hof heeft deze straf verlaagd tot vijf jaar en elf maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de inbeslaggenomen telefoontoestellen verbeurd verklaard, aangezien deze zijn gebruikt bij de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd, waaronder artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

arrestnummer:
rolnummer: 23-002402-02
datum uitspraak: 30 januari 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 18 juni 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/035210-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring "Demersluis" te Amsterdam.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de verdachte op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 3 (eerste gedeelte) tenlastegelegde, te weten vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 28 mei 2002 en 4 juni 2002 en in hoger beroep van 12 december 2003, 19 december 2003 9 januari 2004 en 16 januari 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 mei 2002 op vordering van de officier van justitie toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
Gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een pleitnota, welke pleitnota zich bij de stukken bevindt, aangevoerd dat de redelijke termijn, met name in de hoger beroepsfase, is overschreden. Het hoger beroep is op 18 juni 2002 namens verdachte ingesteld. De aanvulling op het strafvonnis (ex artikel 365a Wetboek van Strafvordering) is - gezien de ondertekening - opgemaakt op 21 maart 2003, derhalve bijna negen maanden na instellen van het appèl. Nu de strafzaak tegen verdachte niet alsnog met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting in hoger beroep is aangebracht en behandeld, dient de overschrijding van de redelijke termijn te leiden tot strafkorting.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Op 18 juni 2002 is namens verdachte hoger beroep ingesteld. Op 26 maart 2003 is het procesdossier ter griffie van het gerechtshof ontvangen. De hiertussen verlopen tijd bedraagt meer dan 9 maanden. Het hof constateert dat het procesdossier derhalve meer dan 8 maanden na het instellen van hoger beroep bij het hof is binnengekomen. Nu mede als gevolg daarvan het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van arrest door het hof ongeveer negentien maanden bedraagt en de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt is de redelijke termijn van behandeling in hoger beroep overschreden. Het hof zal daarmee bij de eventuele strafoplegging rekening houden.
Bewezengeachte
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde:
hij op 31 januari 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 16 februari 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7.937 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 3 (tweede gedeelte) tenlastegelegde:
hij op 10 november 2001 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad een (geringe) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2000 tot en met 10 november 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, om een feit, bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, één of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers hebben verdachte en/of één of meer anderen, met één of meer van zijn mededaders één of meer ontmoetingen gehad aangaande en/of één of meer (telefoon)gesprek(ken) gevoerd over en/of één of meer afspraken gemaakt over:
- de wijze waarop de cocaïne buiten de douanecontrole om zou kunnen worden
ingevoerd en
- de personen die behulpzaam zouden kunnen zijn bij de invoer van de cocaïne en
- de tijdstippen waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2000 tot en met 10 november 2001 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het telkens opzettelijk verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet
artikel 10a, eerste lid, zulks om een feit als bedoeld in de Opiumwet artikel 10, derde
of vierde lid, voor te bereiden en/of te bevorderen en
- het telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, welke deelneming - onder meer - bestond uit het contacten leggen en/of onderhouden en/of informatie vergaren en/of verstrekken (alles) gericht op de invoer van cocaïne.
Hetgeen onder 1, 2, 3 (tweede gedeelte), 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 en 2 bewezengeachte levert op (telkens):
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet, gegeven verbod.
Het onder 3 (tweede gedeelte) bewezengeachte levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder C van de Opiumwet, gegeven verbod.
Het onder 4 bewezengeachte levert op:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, meermalen gepleegd.
Het onder 5 bewezengeachte levert op:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen verbeurd verklaard.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van de door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich met anderen in georganiseerd verband meermalen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van handelshoeveelheden cocaïne van Suriname naar Nederland. Met zijn mededaders had verdachte daartoe afspraken gemaakt en contact onderhouden, onder meer over de wijze en het tijdstip waarop de cocaïne Nederland zou worden binnengesmokkeld.
Verdachte wachtte vervolgens op een nabij de luchthaven Schiphol gelegen zogenaamde spotterplaats op één van zijn mededaders, een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de High Risk Beveiliging. Van hem ontving verdachte, al dan niet vergezeld door één of meer mededaders, een tas of koffer waarin zich de cocaïne bevond, welke tas of koffer kort daarvoor door een koerier aan deze marechausseemedewerker op de luchthaven was overgedragen.
Voorts heeft verdachte zich samen met anderen gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen ten behoeve van cocaïnetransporten naar Nederland. Verdachte heeft hiertoe met mededaders (telefonische) besprekingen gevoerd en afspraken gemaakt over onder meer de wijze waarop, wanneer en door wie de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland zou kunnen worden gesmokkeld. Ook heeft verdachte getracht koeriers te ronselen om de transporten uit te voeren. Tenslotte heeft verdachte getracht om voor de cocaïne kopers te vinden.
Door aldus te handelen heeft verdachte aanzienlijk bijgedragen aan de instandhouding van de markt van verdovende middelen. Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van cocaïne.
De hiervoor bedoelde feiten werden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, waarbij verdachte een centrale rol vervulde. Hij trad onder meer op als tussenpersoon tussen de opdrachtgever(s) in Suriname en andere leden van de organisatie in Nederland. Zo was hij degene die het contact heeft onderhouden met één van de betrokken marechausseemedewerkers. Met hem besprak verdachte wanneer en op welke wijze cocaïnetransporten zouden kunnen plaatsvinden, welke gegevens verdachte vervolgens doorspeelde aan de opdrachtgever(s) in Suriname en andere leden van de organisatie in Nederland. Verder blijkt de centrale positie van verdachte in de organisatie uit de omstandigheid dat hij zich naast het voorgaande bovendien bezighield met het vinden van koeriers en het zoeken van afzetmogelijkheden van cocaïne.
De activiteiten van de organisatie zoals hierboven genoemd vormen een ernstig gevaar voor de gezondheid van personen en hebben gelet op het misdadig oogmerk van de organisatie een ondermijnende werking op de rechtsorde.
Naast de mate van betrokkenheid van verdachte bij de bewezengeachte overtredingen van de Opiumwet is zijn rol binnen de hierboven beschreven criminele organisatie en het feit dat hij welbewust gebruik heeft gemaakt van een corrupte ambtenaar bepalend voor de door het hof op te leggen straf.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van M.T. Meywes van Reclassering Nederland van 1 mei 2002.
Voorts heeft het hof kennis genomen van de brief van dr. R. Schats, Medisch Hoofd IVF Centrum van het VU-ziekenhuis van 9 mei 2003. Hierin geeft dr. Schats onder meer inzicht in de medische problemen van de partner van verdachte.
Het hof heeft tevens kennis genomen van het rapport van psychiater H.E. Sanders van 15 augustus 2003.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 11 oktober 2003, is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof zou, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren hebben opgelegd. Gelet echter op het feit dat sprake is geweest van de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM, zal het hof deze straf verminderen met één maand.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten twee NOKIA telefoontoestellen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien de bewezengeachte feiten met behulp van deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 10a van de Opiumwet.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 (tweede gedeelte), 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 (tweede gedeelte), 4 en 5 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (VIJF) JAREN EN 11 (ELF) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 NOKIA 3310 telefoontoestel, imei: [nummer], simkaart [nummer];
- 1 NOKIA 6110 telefoontoestel, imei: [nummer], simkaart [nummer].
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland-van Veen, Clement en Zeijl, in tegenwoordigheid van mr. Zeiss, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2004.
Mr. Zeijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.