arrestnummer:
rolnummer: 23-002403-02
datum uitspraak: 30 januari 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 18 juni 2002 in de strafzaak onder parketnummer 15/035364-01 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
volgens eigen opgave ter terechtzitting wonende op het adres:
[adres],
thans gedetineerd in het Militair Penitentiair Centrum te Stroe.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de verdachte op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde, te weten vrijspraak.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 28 mei 2002 en 4 juni 2002 en in hoger beroep van 12 december 2003, 19 december 2003, 9 januari 2004 en 16 januari 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de eerste rechter.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep aan de hand van een pleitnota, welke pleitnota zich bij de stukken bevindt, een tweetal verweren aangevoerd:
Ten eerste heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de redelijke termijn, met name in de hoger beroepsfase, is geschonden. Het hoger beroep is op 18 juni 2002 namens verdachte ingesteld. De aanvulling op het strafvonnis (ex artikel 365a Wetboek van Strafvordering) is - gezien de ondertekening - opgemaakt op 14 maart 2003, derhalve bijna negen maanden na instellen van het appèl. Nu de strafzaak tegen verdachte niet alsnog met bijzondere voortvarendheid ter terechtzitting in hoger beroep is aangebracht en behandeld, dient de overschrijding van de redelijke termijn te leiden tot strafkorting.
Ten tweede is - kort gezegd - aangevoerd dat feiten vastgesteld zullen moeten worden die de uitspraken die over de tap zijn gedaan bevestigen, omdat er anders niet gesproken kan worden van voorbereidingshandelingen. Anders zou via de voorbereidingshandelingen, dus door het bewijs daarvan al op basis van een gesprek tussen twee personen aanwezig te achten, in feite de samenspanning binnen het leerstuk van de voorbereidingshandelingen worden getrokken.
Verdachte zou bovendien met de door hem gemaakte opmerkingen ruim onder de ondergrens van artikel 10a van de Opiumwet zijn gebleven. Er zou eerder sprake zijn van samenspanning dan van voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 10a van de Opiumwet.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt:
Met betrekking tot het eerste verweer valt uit het procesdossier het volgende op te maken:
Op 18 juni 2002 is namens verdachte hoger beroep ingesteld. Op 26 maart 2003 is het procesdossier ter griffie van het gerechtshof ontvangen. De hiertussen verlopen tijd bedraagt meer dan 9 maanden. Het hof constateert dat het procesdossier derhalve meer dan 8 maanden na het instellen van hoger beroep bij het hof is binnengekomen. Nu mede als gevolg daarvan het tijdsverloop tussen het instellen van het hoger beroep en het wijzen van arrest door het hof ongeveer negentien maanden bedraagt en de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt is de redelijke termijn van behandeling in hoger beroep overschreden. Het hof zal daarmee bij de eventuele strafoplegging rekening houden.
Naar het hof het tweede verweer begrijpt vloeit dit verweer voort uit de stelling van verdachte dat hij de dingen die hij (al dan niet door de telefoon) tegen [medeverdachte 1] en anderen heeft gezegd, geheel vrijblijvend waren daar hij na 31 januari 2001 voor zichzelf had besloten niet meer mee te werken aan invoer van cocaïne.
Ten aanzien van feit 4 komt dit verweer in feite neer op een beroep op vrijwillige terugtred. Het hof is van oordeel dat één en ander, gelet op de verklaring van de verdachte op 14 november 2001 afgelegd tegenover verbalisanten, in samenhang met de door [medeverdachte 2] op 22 november 2001 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring niet aannemelijk is geworden. Immers uit die verklaring van verdachte blijkt dat hij, zakelijk weergegeven, nà 31 januari 2001 met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gesproken over een nieuwe transportdatum, dat hij nà 31 januari 2001 zijn rooster heeft doorgegeven, dat hij zich had voorgenomen dit alleen te doen, dat hij F 25.000,- zou krijgen, alsmede dat hij op de 16e februari 2001 op Schiphol was en hij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij richting gate 4 zou gaan. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij de man (hof: koerier [naam]) niet was tegengekomen en niet kon vinden.
Ook met betrekking tot de feiten 5 en 6 gaat dit verweer niet op, nu nà 31 januari 2001 c.q. nà 16 februari 2001 door verdachte, naar uit de taps blijkt wel degelijk de door de wet genoemde voorbereidingshandelingen zijn verricht, waarbij de door verdachte op Schiphol beklede functie een rol speelt. Met name wordt in dit verband gewezen op tapnr. [nummer 1], tapnr. [nummer 2] alsmede op hetgeen verdachte naar aanleiding van deze tap op 15 november 2001 heeft verklaard tegenover verbalisanten en tapnr. [nummer 3], eveneens in het licht van de door verdachte daarover tegen verbalisanten op 15 november 2001 afgelegde verklaring.
Van het brengen van samenspanning onder art. 10a Opiumwet is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen dan ook geen sprake. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
hij op 31 januari 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde:
hij op 31 januari 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde:
hij op 16 februari 2001 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7.937 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2000 tot en met 10 november 2001 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen, om feiten, als bedoeld in het derde en/of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van hoeveelheden cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
één of meer anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en/of heeft verschaft,
immers hebben verdachte en/of één of meer anderen met één of meer van zijn mededaders één of meer ontmoetingen gehad aangaande en/of één of meer (telefoon)gesprek(ken) gevoerd over en/of één of meer afspraken gemaakt over:
- de wijze waarop de cocaïne buiten de douanecontrole om zou kunnen worden
ingevoerd en/of mogelijke locaties bekeken en
- de personen die behulpzaam zouden kunnen zijn bij de invoer van de cocaïne en
- de tijdstippen waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd;
ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde:
hij op tijdstippen in de periode van 1 november 2000 tot en met 10 november 2001 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door verdachte en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het telkens opzettelijk verrichten van handelingen zoals omschreven in de Opiumwet artikel 10a, eerste lid, zulks om een feit als bedoeld in de Opiumwet artikel 10, derde of vierde lid, voor te bereiden en/of te bevorderen en
- het telkens opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
welke deelneming - onder meer - bestond uit het leggen en onderhouden van contacten en/of het verstrekken en/of vergaren van informatie en/of het bekijken van locaties voor overdracht van de cocaïne en/of het verlenen van diensten alles gericht op de invoer van cocaïne;
ten aanzien van het onder 7 tenlastegelegde:
hij als ambtenaar in de periode van 1 november 2000 tot en met 10 november 2001 in Nederland, meermalen een belofte heeft aangenomen, wetende dat deze hem gedaan werd, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening, iets te doen,
immers heeft hij, tezamen met een ander en/of alleen, als ambtenaar der Koninklijke Marechaussee onder meer belast met de beveiliging van hoge risico vluchten telkens:
- enige hoeveelheid verdovende middelen op airside op de luchthaven in ontvangst
genomen en
- die hoeveelheid verdovende middelen vervoerd van airside naar landside en
- die hoeveelheid verdovende middelen overgedragen aan één of meer andere
personen,
daarbij telkens gebruik makend van een dienstvoertuig,
- inlichtingen verstrekt aan één of meer anderen omtrent de wijze waarop en/of de
tijdstippen waarop de cocaïne zou kunnen worden ingevoerd,
één en ander telkens in het vooruitzicht van een beloning in geld, waarna hij telkens een geldbedrag heeft ontvangen, terwijl hij telkens wist dat deze belofte hem werd gedaan, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening, bovengenoemde handelingen te verrichten.
Hetgeen onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2, 3 en 4 bewezengeachte levert op (telkens):
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder A van de Opiumwet, gegeven verbod.
Het onder 5 bewezengeachte levert op:
Medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken of om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen, of inlichtingen te verschaffen, en zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit verschaffen en trachten te verschaffen, meermalen gepleegd.
Het onder 6 bewezengeachte levert op:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 7 bewezengeachte levert op:
Als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat zij hem gedaan wordt ten einde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van de door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich met anderen en in georganiseerd verband meermalen schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van handelshoeveelheden cocaïne van Suriname naar Nederland. De rol die verdachte bij het invoeren van deze cocaïne heeft gespeeld was daarbij van essentieel belang. Zo omzeilde hij al dan niet in samenwerking met een collega alle beveiligingsmaatregelen op Schiphol, nam de tas of koffer, waarin de cocaïne zat, over op de G-pier, waarna hij al dan niet met die ander die tas of koffer met behulp van een dienstvoertuig van de luchthaven bracht naar een zogenaamde spotterplaats alwaar de cocaïne overhandigd werd aan één of meer andere mededaders. Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij zijn collega Rabbeljee heeft betrokken bij twee van deze transporten.
Cocaïne is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof waaraan gebruikers gemakkelijk verslaafd raken met alle gevolgen voor de gebruikers en voor de maatschappij van dien, zoals het begaan van strafbare feiten die gepleegd worden om aan geld te komen voor de aanschaf van cocaïne.
Verdachte heeft zich daarnaast gedurende een lange periode samen met anderen schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Verdachte heeft hiertoe met zijn mededaders (telefonische) besprekingen gevoerd, onder meer over de wijze waarop de cocaïne binnen het grondgebied van Nederland kon worden gesmokkeld, heeft daartoe mogelijke locaties op Schiphol bekeken en heeft afspraken gemaakt over de data waarop de cocaïnetransporten konden plaatsvinden.
De hiervoor bedoelde feiten werden gepleegd in het kader van een criminele organisatie, waarbij verdachte een voor het welslagen van de cocaïne-invoer cruciale rol vervulde.
Het hof betrekt in zijn overweging dat verdachte reeds vanaf november 2000 betrokken was bij de invoer van cocaïne en dat hij in het kader daarvan - naar uit zijn eigen verklaring blijkt - kennelijk voor verschillende opdrachtgevers werkte.
De activiteiten van de organisatie zoals hierboven genoemd vormen een ernstig gevaar voor de gezondheid van personen en hebben gelet op het misdadig oogmerk van de organisatie een ondermijnende werking op de rechtsorde.
Verdachte heeft zijn criminele activiteiten voor een belangrijk deel ontplooid tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden als ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, belast met de High Riskbeveiliging op Schiphol.
Het hof rekent het verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie en daarmee in zijn algemeenheid de integriteit van het openbaar gezag en in het bijzonder het in hem gestelde vertrouwen heeft geschonden. Door zijn handelwijze heeft hij ernstige schade toegebracht aan de goede naam die de Koninklijke Marechaussee als betrouwbare instantie heeft, hetgeen tot ernstige verontrusting in de samenleving leidt. Nu verdachte zijn criminele activiteiten heeft verricht tegen in het vooruitzicht gestelde - forse - beloningen, heeft hij zich tevens schuldig gemaakt aan ambtelijke corruptie.
Naast de mate van betrokkenheid van verdachte bij de bewezengeachte overtredingen van de Opiumwet en zijn rol binnen de hierboven beschreven criminele organisatie is met name de ambtelijke corruptie en het feit dat hij zijn diensten kennelijk verleende aan twee verschillende opdrachtgevers bepalend voor de door het hof op te leggen straf.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte uitgebrachte rapport van S. Maarsen van Reclassering Nederland van 28 mei 2002.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 11 oktober 2003, is verdachte niet eerder door de strafrechter veroordeeld.
Het hof zou, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 jaren hebben opgelegd. Gelet echter op het feit dat sprake is geweest van de hiervoor vastgestelde overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid EVRM, zal het hof deze straf verminderen met één maand.
De inbeslaggenomen voorwerpen, te weten één NOKIA telefoontoestel en één SONY telefoontoestel, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van deze voorwerpen zijn begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 24, 33, 33a, 47, 57, 140 en 363 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 (oud), 10 (oud) en 10a van de Opiumwet.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) JAREN EN 11 (ELF) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 NOKIA 8850 telefoontoestel, imei: [nummer], simkaart [nummer];
- 1 SONY cmd-z5 telefoontoestel, imei: [nummer], simkaart [nummer].
Gelast de teruggave aan de afgevende instantie van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 KLM 7881-01-97, betreft een company card seceurop 0535;
- 1 KMAR 71.07.02.135 beveil, betreft een toegangspasje kmar.
Dit arrest is gewezen door de zevende meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. IJland-van Veen, Clement en Zeijl, in tegenwoordigheid van mr. Zeiss, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 januari 2004.
Mr. Zeijl is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.