arrestnummer
rolnummer 23-003610-02
datum uitspraak 10 februari 2004
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 24 september 2002 in de strafzaak onder parketnummer 13/021640-01 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
alias [alias],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd te P.I. Over Amstel, Huis van Bewaring Het Schouw te Amsterdam.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep van de verdachte is, blijkens mededeling van de raadsman op de terechtzitting, niet gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissing ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 10 september 2002 en in hoger beroep van 11 december 2003 en 27 januari 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging - voorzover in hoger beroep nog aan de orde - wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd.
Bespreking van een bij pleidooi gedaan verzoek
De raadsman heeft ter terechtzitting van 27 januari 2004 bij pleidooi te kennen gegeven te persisteren bij zijn op die terechtzitting eerder gedaan en door het hof afgewezen verzoek dat [naam-1] (in de stukken ook wel genoemd [naam-2]) alias [naam-3] als getuige zal worden opgeroepen om ter terechtzitting van het hof omtrent het onderhavige feit te worden gehoord.
Het hof overweegt en beslist omtrent voormeld verzoek als volgt.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 17 maart 2003 heeft de advocaat-generaal omtrent een aan hem gedaan verzoek van de raadsman van 25 februari 2003 om - onder anderen - [naam-3] ([naam-1]) als getuige op te roepen medegedeeld dat een akte van oproeping van deze getuige ontbreekt, dat deze getuige wel door middel van een aangetekende brief is opgeroepen maar dat een termijn van drie weken te kort is voor een rechtshulpverzoek in Joegoslavië.
Het hof heeft op voormelde terechtzitting - waar deze getuige niet is verschenen - beslist tot verwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris voor het horen van - onder anderen - deze getuige.
Bij (in het Servisch-Kroatisch vertaalde) brief van 8 mei 2003 is [naam-2], wonende op het adres [adres] te Mostar, Bosnië, opgeroepen om op 1 juli 2003 om 15.00 uur als getuige bij de rechter-commissaris te verschijnen. De brief is, gestempeld te Mostar op 22 mei 2003, ongeopend retour gezonden. De getuige is bij de rechter-commissaris niet verschenen.
De voor de terechtzitting van 11 december 2003 als [naam-1] op het adres [adres] te Mostar, Joegoslavië en voorts als [naam-3] op het adres [adres], Radovljica te Slovenië opgeroepen getuige is op die zitting wederom niet verschenen.
De advocaat-generaal heeft teneinde voormelde getuige te doen oproepen voor de terechtzitting van 27 januari 2004 bij brief van 16 december 2003 twee rechtshulpverzoeken verzonden aan het Ministerie van Justitie, Bureau Internationale Rechtshulp (BIRS), ter doorgeleiding aan de bevoegde justitiële autoriteiten in Kroatië en Slovenië. Het eerste verzoek betreft [naam-1], geboren op [datum-1], wonende te [adres] te Mostar, Kroatië. Het tweede verzoek betreft [naam-3], geboren op [datum-2], wonende te [adres], Radovljica te Slovenië.
Op voormelde terechtzitting is de getuige wederom niet verschenen.
Ter terechtzitting van 27 januari 2004 heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat Interpol getracht heeft de getuige onder beide namen op te sporen. Hem is meegedeeld dat de naam [naam-3], geboren op [datum-2], niet voorkomt in de geraadpleegde registers. De naam [naam-1] komt in die registers veelvuldig voor, maar niet met voormelde geboortedatum en voormeld adres waaronder is geïnformeerd.
De verdediging heeft vervolgens medegedeeld dat de stad Mostar niet in het land Kroatië ligt, doch in het land Bosnië-Herzegovina. De raadsman heeft daarom betoogd dat niet al het mogelijke is gedaan om de getuige [naam-1], alias [naam-3], als getuige ter terechtzitting van het hof te doen verschijnen en heeft gepersisteerd bij zijn verzoek deze getuige nogmaals te doen oproepen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Zoals blijkt uit de inhoud van het dossier, proces-verbaal bladzijde 88 en volgende, heeft de gevraagde getuige [naam-1], die op 13 januari 1998 door verbalisanten is gehoord omtrent de onderhavige schietpartij, nadat hij zich had gelegitimeerd met een Kroatisch paspoort op naam van [naam-1], geboren [datum-1] te Mostar, verklaard dat hij zich wilde uitgeven voor [naam-1]. Na onderzoek bleek dat de gehoorde persoon met het afgenomen dactyloscopisch signalement in Nederland bekend was als [naam-3], geboren [datum-2] te Jesenice, Slovenië. Voornoemde persoon heeft vervolgens verklaard dat zijn echte naam [naam-3] is, geboren op [datum-2] te Jesenice, Slovenië. Later die dag heeft voornoemde persoon nogmaals bevestigd dat [naam-3] zijn juiste naam is. Het paspoort met de naam [naam-1] bleek vals. Verbalisanten hebben contact opgenomen met het politiebureau te Ljubljana, Slovenië. Hen werd medegedeeld dat de naam [naam-3], geboren [datum-2] te Jesenice in het geheel niet bestaat. Vervolgens hebben verbalisanten contact opgenomen met de politie in Zagreb en de gegevens per fax toegezonden. Een ambtenaar van de afdeling Interpol deelde hen daarop mede dat het Kroatische paspoort met de naam [naam-1] nimmer door het Ministerie van Binnenlandse Zaken is verstrekt en dat de persoon met de naam [naam-1] wel bestaat, doch met andere persoonlijke gegevens, met name voor wat betreft de geboortedatum.
Voornoemde namen, en de verschillende pogingen die zijn ondernomen teneinde de juiste identiteit van de getuige [naam-1] alias [naam-3] te achterhalen, hebben geen uitsluitsel kunnen geven omtrent de juiste naam en verblijfplaats van de door de verdediging gevraagde getuige. Door of namens de verdachte zijn geen nadere gegevens verstrekt die uitzicht zouden kunnen bieden op het traceren van de woon- of verblijfplaats van deze getuige. Aldus doet zich de situatie voor dat het onaannemelijk is dat deze getuige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting van dit hof zal verschijnen, zodat het hof gelet op het bepaalde in artikel 288, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering, van de nadere oproeping van deze getuige afziet.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 januari 1998 te Amsterdam, opzettelijk en met voorbedachten rade Z. [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen, gericht op die [slachtoffer] geschoten en daarmee een kogel in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezengeachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezengeachte levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde (moord) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde (moord) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag in een drukke winkelstraat in Amsterdam op koelbloedige en laffe wijze een persoon van het leven beroofd door, nadat hij gericht op het door hem achtervolgde slachtoffer had geschoten en deze hierdoor ten val was gekomen, het dodelijke schot op hem te lossen terwijl het slachtoffer op zijn buik op de grond lag.
Het misdrijf heeft de vele aanwezigen op straat in de directe omgeving van de schietpartij ernstig geschokt. Voorts brengen feiten als het onderhavige grote verontrusting en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg. Ook heeft de verdachte de rechtsorde door dit feit schade toegebracht.
Bij een buitengewoon ernstig feit als dit past slechts een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 15 oktober 2003, is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) JAREN.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Dit arrest is gewezen door de achtste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Van Lingen, Van Wijnen-Vergeer en Brouwer, in tegenwoordigheid van mr. Leewens, griffier en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 februari 2004.
Mr. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.