ECLI:NL:GHAMS:2004:AO8971

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
23-003383-02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. de Vries
  • A. Heuveling van Beek
  • M. Brilman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na onrechtmatige bewijsverkrijging en geheimhoudingsplicht psychotherapeute

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 januari 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank te Haarlem. De verdachte, geboren in 1975, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere veroordeling. De raadsman van de verdachte voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden, omdat er gespreksverslagen van gezinsdiagnostisch onderzoek waren toegevoegd aan het strafdossier zonder toestemming van de verdachte. Deze verslagen waren opgemaakt door psychotherapeute [naam 1], die zich op haar geheimhoudingsplicht beriep. Het hof oordeelde dat de verslagen vertrouwelijk waren en niet als bewijs mochten worden gebruikt, omdat de verdachte niet had ingestemd met de verstrekking van deze informatie. Het hof concludeerde dat de geheimhoudingsplicht van de psychotherapeute in dit geval zwaarder woog dan de belangen van het openbaar ministerie.

Daarnaast werd door de raadsman betoogd dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het hof ging hier niet in mee, omdat de verdachte op 26 april 2000 was aangehouden en het hof de termijn als niet overschreden beschouwde. Uiteindelijk oordeelde het hof dat er niet wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastelegging, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en het hof sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

arrestnummer
rolnummer 23-003383-02
datum uitspraak 19 januari 2004
tegenspraak
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 27 december 2001 in de strafzaak onder parketnummer 15/030449-00 van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 13 december 2001 en in hoger beroep van 7 april 2003 en 5 januari 2004.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, verbetert het hof deze. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het zich daarmee niet verenigt.
Ter terechtzitting gevoerde verweren
1. De raadsman heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk behoort te worden verklaard wegens het opvragen van en/of toevoegen aan en/of niet verwijderen uit het strafdossier van door psychotherapeute [naam 1] (destijds werkzaam bij de psychiatrische kliniek [kliniek]) opgemaakte gespreksverslagen van gezinsdiagnostisch onderzoek waarbij onder meer de verdachte en diens zuster [zus] (hierna: [zus]) aanwezig zijn geweest, welke gespreksverslagen zich in het medisch dossier van [zus] bevonden. De raadsman heeft daartoe -een en ander zoals nader uiteengezet in zijn pleitnota's- onder meer aangevoerd dat de verdachte, anders dan [zus], voor verstrekking van voornoemde gespreksverslagen ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek nimmer toestemming heeft gegeven, terwijl daarnaast [naam 1] voornoemd, buiten wier aanwezigheid en zonder wier toestemming die verstrekking heeft plaatsgevonden, zich met betrekking tot de verdachte op haar geheimhoudingsplicht beroept, zodat zij te dier zake niet kan worden gehoord en de verdediging niet in staat is de inhoud van die verslagen, die zich overigens ten onrechte in het dossier bevinden, te bestrijden en/of te weerleggen.
De raadsman heeft subsidiair betoogd dat voornoemde gespreksverslagen niet voor het bewijs mogen worden gebezigd, althans dat de inhoud daarvan voor onbetrouwbaar moet worden gehouden.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat:
- de verdachte, na hiertoe te zijn uitgenodigd door [kliniek], samen met -onder meer- [zus] heeft deelgenomen aan enige gesprekken in het kader van gezinsdiagnostisch onderzoek door psychotherapeute [naam 1] voornoemd, die is gespecialiseerd in systeemtherapie (het psychologisch onderzoek van gezinssystemen);
- [naam 1] voorafgaand aan deze gesprekken aan de verdachte heeft meegedeeld dat, buiten zijn toestemming, omtrent deze gesprekken geen informatie aan derden zou worden verstrekt;
- de verslagen van deze gesprekken door [naam 1] aanvankelijk buiten het medisch dossier van [zus] zijn gehouden, doch nadien door haar chef [naam 2] alsnog daaraan zijn toegevoegd;
- [naam 1] voor verstrekking door [naam 2] aan justitie van de gespreksverslagen geen toestemming heeft gegeven en zich zowel ten aanzien van deze verstrekking als van het geven van informatie -in het kader van een verhoor als getuige- omtrent de inhoud van die gesprekken beroept op haar geheimhoudingsplicht als verwoord in de door haar ter terechtzitting overgelegde beroepscode voor psychotherapeuten, een en ander voorzover het de verdachte betreft;
- de politie aan [kliniek] om afgifte van het medisch dossier van [zus] heeft verzocht;
- door [zus] (schriftelijk) toestemming was verleend om haar medische en sociale gegevens ten behoeve van strafrechtelijk onderzoek beschikbaar te stellen doch een dergelijke toestemming niet door de verdachte is gegeven voorzover het zich in dat dossier bevindende verslagen betrof van gesprekken waaraan hij had deelgenomen;
- de eerste geneeskundige van [kliniek], [naam 3], zonder medeweten van [naam 1] de politie heeft bericht dat verstrekking van gegevens zou plaatsvinden na schoning van het dossier van [zus];
- vervolgens -na schoning- een aantal medische en sociale verslagen -waaronder voornoemde gespreksverslagen- uit het dossier van [zus] aan de politie beschikbaar is gesteld;
- deze verslagen door het openbaar ministerie aan het strafdossier zijn toegevoegd.
Voormelde gang van zaken brengt naar 's hofs oordeel niet mee dat de beginselen van een goede procesorde zodanig zijn geschonden dat de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie daarvan het gevolg behoort te zijn. Het verweer van de raadsman wordt in zoverre verworpen.
Het hof is evenwel, met de raadsman, van oordeel dat de hiervoor bedoelde gespreksverslagen niet voor bewijs kunnen en mogen worden gebezigd, in aanmerking genomen dat:
- deze verslagen zijn opgemaakt naar aanleiding van gesprekken waaraan de verdachte in het kader van gezinsdiagnostiek heeft deelgenomen, en welke verslagen als vertrouwelijk dienen te worden aangemerkt;
- de systeem-/psychotherapeute onder wier leiding deze gesprekken plaatsvonden, zich te dier zake beroept op haar geheimhoudingsplicht als verwoord in de beroepscode voor psychotherapeuten, en zich daar, gelet op de inhoud van die code, ook op mocht beroepen. Immers artikel III 2.5, gelezen in verband met artikel III 2.1, van die code laat geen andere conclusie toe dan dat de psychotherapeut, in dit geval dus [naam 1], ook ten aanzien van informatie over cliënten van anderen is gehouden aan de geheimhoudingsplicht;
- aan de verdachte kenbaar is gemaakt dat omtrent de inhoud van die gesprekken aan derden geen informatie zou worden verstrekt, en de verdachte hier ook geen toestemming voor heeft gegeven.
Nu het verweer van de raadsman in zoverre slaagt, heeft de verdachte geen belang meer bij bespreking van hetgeen de raadsman overigens met betrekking tot de inhoud van voormelde gespreksverslagen heeft betoogd.
2. De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het hof gaat aan dit betoog voorbij, nu van een dergelijke -tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie nopende- overschrijding niet is gebleken, in aanmerking genomen dat:
- de verdachte is aangehouden 26 april 2000, welk moment het hof aanmerkt als aanvangsmoment van de redelijke termijn als hiervoor bedoeld;
- de rechtbank vonnis heeft gewezen op 27 december 2001;
- dit hof arrest wijst op 19 januari 2004.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Beslissing
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. De Vries, Heuveling van Beek en Brilman, in tegenwoordigheid van mr. Heijermans, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2004.