ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1808
Gerechtshof Amsterdam
- Mondelinge uitspraak
- Mr. Van Loon
- Rechtspraak.nl
Boete opgelegd wegens opzettelijk of grove schuld bij naheffingsaanslag vennootschapsbelasting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 juni 2004 uitspraak gedaan in het beroep van de besloten vennootschap X B.V. tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de oplegging van een boete in verband met een naheffingsaanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 1999. De inspecteur had een naheffingsaanslag opgelegd van € 813.200, vergezeld van een boete van ƒ 107.310 op basis van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Na bezwaar werd de boete verminderd tot ƒ 53.655. De kern van het geschil was of de inspecteur terecht een vergrijpboete had opgelegd en of er sprake was van opzet of grove schuld van de belastingplichtige.
Het Hof oordeelde dat de enkele stelling van de inspecteur dat belanghebbende geen aangifte had gedaan, niet voldoende was om de boete te rechtvaardigen. Er waren geen feiten of omstandigheden aangevoerd die erop wezen dat belanghebbende opzettelijk of met grove schuld had gehandeld. Het Hof concludeerde dat het beroep gegrond was en dat de boetebeschikking vernietigd diende te worden. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 644 en diende de Staat het betaalde griffierecht van € 232 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt dat voor de oplegging van een boete op basis van artikel 67e van de Wet, de gedragingen van de belastingplichtige voorafgaand aan de primitieve aanslag bepalend zijn. Het Hof stelde vast dat de inspecteur niet had aangetoond dat belanghebbende opzet of grove schuld kon worden verweten, en dat het niet doen van aangifte op zichzelf niet voldoende was om een boete te rechtvaardigen. De uitspraak is van belang voor de interpretatie van de voorwaarden waaronder een vergrijpboete kan worden opgelegd in het belastingrecht.