ECLI:NL:GHAMS:2004:AP1863

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/03222
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Goes
  • J. Thijssen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Parkeerbelasting en de status van een niet gekoppelde aanhangwagen als voertuig

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 mei 2004 uitspraak gedaan in het beroep van X, belanghebbende, tegen twee uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De zaak betreft de naheffingsaanslagen parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor het parkeren van een niet gekoppelde aanhangwagen. De aanhangwagen stond op twee verschillende tijdstippen geparkeerd zonder een geldig parkeerkaartje. Belanghebbende voerde aan dat hij een geldige parkeervergunning voor zijn auto had, maar dat het onmogelijk was om de aanhangwagen aan de auto te koppelen vanwege beperkte parkeermogelijkheden. Hij stelde ook dat het moeilijk was om een parkeerkaartje zichtbaar op de aanhangwagen te plaatsen zonder dat dit door andere parkeerder zou worden weggenomen.

De gemeente stelde echter dat een aanhangwagen als voertuig wordt beschouwd waarvoor parkeerbelasting verschuldigd is, ongeacht of deze aan een auto is gekoppeld. Het Hof oordeelde dat de aanhangwagen inderdaad als voertuig moet worden aangemerkt volgens de Verordening Parkeerbelastingen 2003. Het Hof concludeerde dat belanghebbende de parkeerbelasting voor de aanhangwagen had moeten voldoen, en dat de naheffingsaanslagen terecht waren opgelegd. De uitspraak benadrukt dat de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting niet vervalt door praktische problemen bij het parkeren van een aanhangwagen.

De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien belanghebbende in het ongelijk werd gesteld en er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Goes, met mr. J. Thijssen als griffier, en is ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
twee uitspraken van de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, hierna verweerder, beiden gedagtekend 1 augustus 2003, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting met aanslagnummers A en B.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 mei 2004.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. De aanhangwagen van belanghebbende, met kenteken 00-00-00, stond zowel op 17 mei 2003 rond 11:50 uur als op 21 mei 2003 rond 15:28 uur geparkeerd aan de C-weg ter hoogte van nummer 255 te Amsterdam. Bij een tweetal controles heeft een parkeercontroleur geen geldig parkeerkaartje op of bij de aanhangwagen waargenomen. Ter zake van genoemd parkeren zijn aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting met aanslagnummers A en B opgelegd.
2. In geschil is of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd.
3. Belanghebbende heeft in de stukken aangevoerd dat hij een geldige parkeervergunning voor zijn auto heeft, maar dat het onmogelijk was de auto met aanhangwagen daaraan vastgekoppeld te parkeren gezien de beperkte parkeermogelijkheid. Daarnaast stelt belanghebbende dat het onmogelijk is een parkeerkaartje zichtbaar op een aanhangwagen te plaatsen zonder dat deze weggenomen wordt door een andere parkeerder.
4. Verweerder stelt dat een aanhangwagen een voertuig is waarvoor parkeerbelasting moet worden betaald, maar dat belanghebbende dat niet heeft gedaan. Daaraan doet niet af dat de gemeente een auto met eraan gekoppeld een aanhangwagen ziet als één voertuig. Voorts erkent verweerder dat de bevestiging van een parkeerkaartje op een aanhangwagen inderdaad problematisch is, maar dat dit belanghebbende niet ontslaat van de verplichting tot het voldoen van parkeerbelasting.
5. Vaststaat dat ingevolge de Verordening Parkeerbelastingen 2003 voor het parkeren van een voertuig op de C-weg op de onder 1 genoemde tijdstippen parkeerbelasting verschuldigd was en dat belanghebbende geen parkeerbelasting voor het parkeren van de - niet aan een voertuig gekoppelde - aanhangwagen had voldaan. Naar het oordeel van het Hof is een - niet gekoppelde - aanhangwagen een voertuig, als bedoeld in artikel 1, aanhef, onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen 2003. Derhalve had belanghebbende parkeerbelasting voor het parkeren van de aanhangwagen moeten voldoen en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
6. Uit het vorenoverwogene volgt dat het gelijk aan de verweerder is.
Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 18 mei 2004 door mr. Goes, in tegenwoordigheid van mr. Thijssen als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.