GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer
van de mondelinge uitspraak in de beroepen van X te Z, belanghebbende,
de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst te P, hierna de inspecteur, gedagtekend 24 oktober 2003, betreffende boetebeschikkingen begrepen in de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder: WAZ) voor het jaar 1999 .
Het beroep is behandeld ter zitting van 11 mei 2004.
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak die ziet op de boete opgelegd bij de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering voor het jaar 1999;
- handhaaft de uitspraak die ziet op de boete opgelegd bij de aanslag in de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen voor het jaar 1999;
- vermindert de bij de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering bij beschikking vastgestelde boete tot ƒ 600;
- gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad € 31 aan belanghebbende te vergoeden, en;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van € 644 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
1.1. Aan belanghebbende is een aangiftebiljet uitgereikt voor de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en premie WAZ voor het jaar 1999. Er is uitstel verleend voor het indienen van de aangiften tot 1 maart 2001. Bij brief van 11 april 2001 is belanghebbende aangemaand de aangiften uiterlijk 27 april 2001 in te dienen.
1.2. Met dagtekening 6 september 2001 zijn de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekering en premie WAZ voor het jaar 1999 opgelegd. Daarbij zijn twee beschikkingen genomen waarbij twee boeten ad ieder ƒ 750 ter zake van het niet doen van de aangiften zijn opgelegd. Op 11 september 2001 zijn de voornoemden aangiften ingediend. De inspecteur heeft het aangiftebiljet aangemerkt als bezwaarschrift. Bij de in geschil zijnde uitspraken van 9 oktober 2003 heeft de inspecteur de opgelegde boete ter zake van het niet doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gehandhaafd en de boete ter zake van het niet doen van aangifte premie WAZ verminderd tot ƒ 150.
1.3. De aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekering en premie WAZ voor het jaar 1998 zijn eveneens niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) gestelde termijn ingediend. Ook voor dat jaar zijn boeten opgelegd.
2.1. Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende, voor zover te dezen van belang, verklaard dat hij niet bestrijdt dat belanghebbende in verzuim was, dat hij zijn stelling betreffende de tweede feitelijke instantie laat vallen, dat de bezwaarfase erg lang heeft geduurd, dat er ruimte is voor matiging van de boete, dat bij het gezamenlijke aangiftebiljet van de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen ook nooit twee boeten werden opgelegd, dat bij de totstandkoming van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) geen rekening kon worden gehouden met de gezamenlijke aangiften voor de ziekenfondswet en de premie WAZ en dat hij geen vergoeding vraagt van kosten gemaakt in de bezwaarfase.
2.2. Ter zitting heeft de inspecteur, voor zover in deze van belang, verklaard dat het beleid van de Belastingdienst is om twee boeten op te leggen bij de te late indiening van een aangiftebiljet dat zowel betrekking heeft op de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen als op de premie WAZ, dat slechts uit praktisch oogpunt beide aangiften op één biljet zijn verenigd, dat de aangifte vermogensbelasting ook geïntegreerd was in de heffing van de inkomstenbelasting/premie volksverzekering en daar nooit problemen waren over het opleggen van twee boeten bij te late indiening van het biljet, dat de aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekering en premie WAZ weliswaar iets meer geïntegreerd zijn op het aangiftebiljet maar dat desondanks sprake is van separate aangiften en dat belanghebbende wist dat het beleid was om bezwaarschriften betreffende de samenloop van boeten aan te houden en dat daarom niet is bericht over het aanhouden van het bezwaar.
3. Niet in geschil is dat belanghebbende in het belastingjaar 1998 tevens in verzuim geweest. Gelet op de feiten en op artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) en § 21 van het BBBB, zijn de boeten terecht opgelegd. In geschil is of de boeten verminderd dienen te worden dan wel de boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd.
4. Belanghebbende beroept zich op het beginsel van “ne bis in idem”. Naar aanleiding daarvan overweegt het Hof dat de boete terzake van de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen niet terzake van eenzelfde verzuim is opgelegd als het verzuim op grond waarvan de boete terzake van de heffing van de premie WAZ is opgelegd. Immers, de verplichting om tijdig aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen te doen staat los van de verplichting om tijdig aangifte voor de premie WAZ te doen, ook indien het niet nakomen van deze verplichtingen zijn grond vindt in een zelfde feitencomplex, zoals in casu het niet binnen de daartoe gestelde termijn(en) indienen van het ten behoeve van deze aangiften uitgereikte aangiftebiljet.
5. Belanghebbende klaagt erover dat de inspecteur na ruim twee jaar uitspraak op de bezwaren heeft gedaan. Op grond van artikel 25, eerste en tweede lid van de Awr dient de inspecteur binnen een jaar na ontvangst van een bezwaarschrift uitspraak op het bezwaar te doen en kan hij met toestemming van de Minister van Financiën de termijn voor het doen van uitspraak met een jaar verdagen. De inspecteur heeft in de onderhavige zaak na ruim twee jaar gerekend vanaf de indiening van het bezwaarschrift uitspraak op het bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft echter zelf verzocht om aanhouding van de zaak gelet op de lopende procedures bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof ziet daarom geen reden om uit dien hoofde de boeten te matigen.
6. Het Hof acht het, alle feiten en omstandigheden in overweging nemende, gelet op mate van geïntegreerdheid van de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aangifte voor de premie WAZ op het aangiftebiljet en het gegeven dat de aangifte premie WAZ slechts neerkomt op een herhaling van reeds eerder in het biljet ingevulde informatie zodat feitelijk sprake is van eendaadse samenloop, passend en geboden over te gaan tot matiging van de opgelegde boeten. De boete opgelegd bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekering matigt het Hof daarom tot op ƒ 600 welke boete het Hof, in samenhang bezien met de boete opgelegd bij de aanslag voor de premie WAZ, passend en geboden acht.
7. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. De kosten van door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand zijn te berekenen op basis van 2 punten voor de verrichte proceshandelingen x € 322 x een wegingsfactor van 1 of € 644.
De uitspraak is gedaan op 25 mei 2004 door mr. Beukers-van Dooren, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Rijn als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Dit proces-verbaal is opgemaakt door de griffier en door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt u van de griffier een nota griffierecht.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.